ECLI:NL:RBROT:2016:5552

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
10/660072-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorzichtig handelen met vuurwapen leidt tot zwaar lichamelijk letsel

Op 21 juli 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 januari 2016 in Rotterdam een vuurwapen heeft getoond aan een slachtoffer, terwijl zij in een kleine ruimte zat. De verdachte hield het wapen op korte afstand van haar hoofd en haalde het magazijn eruit, waarna het wapen per ongeluk afging. Het slachtoffer raakte hierdoor ernstig gewond aan haar wang en tanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, maar sprak hem vrij van roekeloosheid. De officier van justitie had 2 jaar gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 16 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 10.049,99, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660072-16
Datum uitspraak: 21 juli 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboortedatum] op [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres]
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie te Rotterdam,
raadsman S.F.J. Smeets, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 juli 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. [naam] heeft gevorderd:
  • Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging met zware mishandeling en zwaar lichamelijk letsel door schuld;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaar onder de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het adviesrapport van Bouman GGZ van 7 april 2016.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
1 primair
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder
1. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak
1 subsidiair bedreiging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten en omstandigheden zodanig, dat daaruit valt af te leiden dat sprake is van bedreiging. De verdachte heeft het slachtoffer een wapen voorgehouden. Ondanks het verzoek van het slachtoffer aan de verdachte om het wapen weg te doen, bleef hij haar het wapen voorhouden. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij bang was en dat zij om die reden wilde dat de verdachte het wapen wegdeed. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedreiging met het vuurwapen kan worden bewezenverklaard.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet is gebleken dat sprake is geweest van een bedreiging van het slachtoffer. Nu aangeefster, noch de verdachte verklaren dat sprake was van een bedreiging, ontbreekt het wettig bewijs hiervoor.
Beoordeling
Met de raadsman en anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 subsidiair primair ten laste gelegde bedreiging niet wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard. In het dossier is hiervoor onvoldoende bewijs voor aanwezig, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering
1 subsidiair zwaar lichamelijk letsel door schuld
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schuld niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, in elk geval niet in de vorm van roekeloosheid. Voor de vaststelling van roekeloosheid gelden speciale eisen waaraan in het onderhavige geval niet is voldaan, immers om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid, zullen zodanige feiten en omstandigheden moeten worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de verdachte, door zich buitengewoon onvoorzichtig te gedragen, een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat hij zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vraag is welke norm de verdachte heeft geschonden. Hij heeft zich aan alle voor hem kenbare normen gehouden: hij heeft zich ervan vergewist dat het wapen ongeladen was en heeft aldus ook niet onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig gehandeld. Het enkele tonen van een ongeladen vuurwapen kan in ieder geval niet worden gekwalificeerd als een ‘grovelijk’, ‘onvoorzichtig’, ‘onachtzaam’ en ‘nalatig’ handelen.
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Beoordeling
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van roekeloosheid moet worden betrokken dat dit in de wetsgeschiedenis als ‘de zwaarste vorm van het culpose delict’ is aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverzwarende effect van dit bestanddeel moeten aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, bepaaldelijk eisen worden gesteld.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Vaststelling van de feiten.
Op 31 januari 2016 is de verdachte uit geweest in diverse horecagelegenheden in Rotterdam. Hij heeft daar enkele glazen cognac gedronken en daarnaast geblowd. In de taxi die hem naar de woning van het slachtoffer vervoerde, heeft de verdachte een tas gevonden waarin zich een vuurwapen bevond. De verdachte heeft het vuurwapen gepakt en in de taxi bekeken.
Bij de woning van het slachtoffer aan de [adres] aangekomen, heeft de verdachte aangebeld waarop de toegangsdeur van de woning werd geopend door het slachtoffer. Het slachtoffer is kort hierna naar het toilet gegaan. De verdachte is in de gang voor de geopende deur van het toilet blijven staan om met het slachtoffer te praten, terwijl zij op het toilet zat. Hij heeft toen het vuurwapen gepakt, waarop het slachtoffer hem heeft gevraagd om dit weg te doen.
In reactie daarop heeft de verdachte het magazijn uit het vuurwapen gehaald en gezegd dat er geen kogels in het vuurwapen zaten. Hierna heeft hij het magazijn weer in het vuurwapen teruggedaan. De verdachte hield het vuurwapen op dat moment in zijn geopende hand met de handpalm naar boven, waarbij de loop van het wapen in de richting van het slachtoffer wees, althans in de richting van haar hoofd.
Toen ging het vuurwapen af. Het slachtoffer heeft haar hand voor haar gezicht/hoofd gehouden en is geraakt door een projectiel dat zich kennelijk in de kamer van dit vuurwapen bevond, met als gevolg dat zij in haar rechterhand, en in haar linkerwang is geraakt.
Het slachtoffer heeft een verwonding in de linkerwang opgelopen, die doorliep in de mondholte. Bovendien zijn zeven tanden en kiezen kapot gegaan.
Uit de vaststaande feiten, in samenhang bezien met de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat in het onderhavige geval sprake is van ‘roekeloosheid’.
De verdachte heeft verklaard dat hij heeft gekeken of er kogels in het vuurwapen aanwezig waren en dat hij daartoe het magazijn uit het wapen heeft gehaald. Het wapen ging per ongeluk af toen hij het aan het slachtoffer toonde.
Gelet op de verklaring van de verdachte dat hij dacht dat het wapen ongeladen was en dat hij het alleen wilde laten zien, die wordt ondersteund door de verklaring van het slachtoffer, oordeelt de rechtbank dat geen sprake van een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid, waarbij de verdachte welbewust en met ernstige gevolgen, onaanvaardbare risico’s heeft genomen.
Aanmerkelijk onvoorzichtig
De vastgestelde feiten leiden wel tot het oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld.
Vast staat dat de verdachte toen hij bij de woning van het slachtoffer aankwam tenminste onder invloed was van drugs en alcohol. Het slachtoffer beschrijft de staat van de verdachte zelfs als dronken. In die staat heeft de verdachte gekeken of er kogels in het magazijn zaten van een vuurwapen, waarvan hij zegt dat hij dit vlak daarvoor had gevonden.
De verdachte, die gelet op zijn eerdere veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen geacht mag worden enige kennis te hebben van de werking van een vuurwapen, heeft echter nagelaten zich ervan te vergewissen of er ook geen kogel in de kamer zat.
Dit, terwijl mag worden verondersteld, dat hij weet dat kogels/projectielen zich niet alleen in het magazijn van een vuurwapen kunnen bevinden, maar ook in de kamer.
Vervolgens toont de verdachte het wapen ongevraagd aan het slachtoffer, terwijl zij in een kleine ruimte zit en houdt het daarbij op zeer korte afstand - zo’n 30 cm - van haar hoofd. Hij haalt hierna het magazijn uit het wapen en zet het weer terug, waarna het vuurwapen een kogel afvuurt. Uit de omstandigheid dat de kogel vervolgens via de wang van het slachtoffer haar mond in is gegaan, kan tenminste worden afgeleid dat op het moment van het afgaan van het wapen, de loop daarvan in de richting van haar hoofd is gehouden.
Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld nu de kans dat het slachtoffer onder deze omstandigheden getroffen zou worden reëel was.
4.3.1.
Conclusie
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan wettig en overtuigen worden bewezenverklaard.
4.4.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend, terwijl ten aanzien hiervan nadien ook geen vrijspraak is bepleit. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 31 januari 2016 te Rotterdam, aanmerkelijk
,onvoorzichtig
- een (doorgeladen) vuurwapen uit zijn broeksband heeft gepakt en
/ofter hand heeft genomen en vervolgens
- dit vuurwapen heeft gehouden ter hoogte van en
/ofin de dichte nabijheid van het hoofd van die [slachtoffer] en
- het magazijn/de patroonhouder van dat vuurwapen uit dat vuurwapen heeft gehaald en
- niet heeft gecontroleerd of in de kamer van dat vuurwapen nog een patroon aanwezig was en
-
(vervolgens
)het magazijn/de patroonhouder van het vuurwapen weer in het vuurwapen heeft teruggeplaatst/gezet,
zulks terwijl verdachte niet deskundig is op het gebied van
(vuur
)wapens en
/ofhet een hem, verdachte, onbekend wapen was waarbij het vuurwapen is afgegaan en zodoende een kogel werd afgevuurd op het hoofd van [slachtoffer] , ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig zwaar lichamelijk letsel, te weten
- diverse letsels in de mond met losliggende elementen (tanden en
/ofkiezen) in de boven en
/ofonderkaak en
- een wond in de wang
(met (een) blijvend(e) ontsierend(e) litteken tot gevolg,
heeft bekomen;
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2016 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die
wet in de vorm van een ((semi-)automatisch) pistool (van het kaliber 6,35mm
Browning),
en
/of
bijbehorende munitie, te weten een kogelpatroon van het merk Sellier&Bellot,
kaliber 6,35mm, voorzien van bodemstempel S&B,
voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.subsidiair.

aan zijn schuld te wijten dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt;

2.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in de beperkte besloten ruimte in de gang van een woning, voor de geopende deur van het toilet waar zich op dat moment zijn ex-vriendin bevond, een vuurwapen in handen gehad en het magazijn in en uit het wapen gehaald.
Tijdens het tonen van het vuurwapen aan het slachtoffer is dit afgegaan en heeft een kogel de wang van het slachtoffer doorboord en zijn vervolgens zeven tanden en kiezen zodanig beschadigd dat deze verloren zijn gegaan. Tevens heeft de kogel haar pink geraakt. Het slachtoffer heeft als gevolg van verdachtes handelen ernstig fysiek letsel bekomen en is tot heden nog lijdend aan niet alleen de lichamelijke, maar ook de psychische gevolgen die verdachtes handelen op haar leven heeft gehad. Naar het zich laat aanzien zal het slachtoffer in de toekomst een aantal zeer pijnlijke gebitsherstellende operaties moeten ondergaan bij een implantoloog en zal zij de rest van haar leven een litteken op haar wang houden, waardoor zij dagelijks herinnerd wordt aan het voorval. Met deze wetenschap zal ook de verdachte de rest van zijn leven moeten omgaan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
15 juni 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, ook voor overtreding van de Wet wapens en munitie.
7.3.2.
Rapportages
De verdachte heeft niet willen meewerken aan het persoonlijkheidsonderzoek.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de volgende rapporten.
- Psychiater [naam] heeft op 19 april 2016 gerapporteerd dat de schriftelijke informatie (uit dossier) niet zodanig is dat dit - zonder gedegen eigen onderzoek - kan leiden tot diagnostische conclusies. Een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan dan ook niet worden vastgesteld en evenmin worden uitgesloten.
- Psycholoog [naam] concludeert op 6 april 2016 dat de weigering van de verdachte om niet mee te werken imponeert als een weloverwogen en bewuste keuze. In de beschikbare stukken wordt niet gesproken van een ernstig vermoeden van een stoornis en/of van complexe diagnostiek. Op de overige vragen kan ook geen antwoord worden gegeven.
- Bouman GGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 april 2016. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
“De verdachte is een thans 32-jarige man met een lange geschiedenis van forse delicten, waarbij agressie in enige vorm veelal een rol speelde. Zijn veelvuldige verblijf in justitiële instellingen en de criminele buurt waar hij opgroeide hebben hem mogelijk in negatieve zin gevormd. Een positieve ontwikkeling is dat hij in 2009 voor het laatst verdacht werd van een ernstig feit, waarvoor hij uiteindelijk gedeeltelijk werd vrijgesproken. De verdachte lijkt in conflictsituaties snel te handelen vanuit impulsdoorbraken. Doordat hij zichzelf hierin niet kan begrenzen belandde hij in het verleden in situaties met excessief geweld, waarin hij zijn eigen aandeel niet of nauwelijks erkende.
Ook in de huidige situatie lijkt er sprake van (tenminste) een impulsdoorbraak. Of hieraan een persoonlijkheidsproblematiek ten grondslag ligt is onbekend, omdat de verdachte medewerking aan de dubbelrapportage weigerde.
Inschatting recidiverisico
Hoog / gemiddeld, conform de RISc score. Deze hoge score wordt ook veroorzaakt door de leefgebieden huisvesting, opleiding/werk en financiën die gelet op onderhavig delict niet (direct) delict gerelateerd zijn, waardoor rapporteur de kans op recidive gemiddeld inschat.
De kans op lange termijn risico wordt ingeschat als matig, gelet op het feit dat de relatie is verbroken. Vanwege het roekeloze en impulsieve gedrag van de verdachte in de onderhavige zaak wordt het risico op extreem ernstig geweld op langere termijn ingeschat als hoog.
Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: meldplicht, gedragsinterventie en behandelverplichting – ambulante behandeling.”
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Straffen
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd waarbij in beginsel de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt zijn genomen.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor overtreding van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van Bouman GGZ tot het opleggen van een deels voorwaardelijke straf onder de in dat adviesrapport geformuleerde voorwaarden.
Nu de verdachte ter terechtzitting stellig heeft verklaard dat hij na afloop van zijn detentie naar [plaats] zal vertrekken, omdat hij daar werk heeft en zijn vader moet verzorgen, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een toezicht dat – gelet op verdachtes toekomstplannen – niet uitvoerbaar zal zijn.
Algemene afsluiting
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting mondeling en bij wege van haar gevolmachtigde raadsman in het geding gevoegd: [slachtoffer] , wonende te Rotterdam ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert schadevergoeding van een totaalbedrag van
€ 10.094,26. Dit bedrag is opgebouwd uit een bedrag van € 8.444, 26 aan materiële schade, te weten € 10,00 bereddingskosten, € 60,00 reiskosten, € 7.944,99 kosten tandarts-implantoloog en € 429,27 kosten eigen risico zorgverzekering en een bedrag van € 1.650,00 aan vergoeding van immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schadevergoeding integraal dient te worden toegewezen.
Niet voor gehele toewijzing vatbaar zijn echter de kosten die door de benadeelde zijn gemaakt op 26 augustus 2015 met betrekking tot het eigen risico, nu deze niet voortvloeien uit directe schade veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit. De vergoeding van materiële schade dient te worden verminderd met de voor het eigen risico betaalde bedragen van € 32,06 en van € 12,21.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak; subsidiair, dat de vordering benadeelde partij dient te worden afgewezen nu de vergoeding die wordt gevorderd geen rechtstreeks verband houdt met het onder 1 ten laste gelegde feit.
8.3.
Beoordeling
Materiële schadevergoeding
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering verminderen met een bedrag van € 44,27 euro (€ 32,06 en € 12,21), zijnde de kosten die de benadeelde voor eigen risico aan haar zorgverzekering heeft betaald op 26 augustus 2015, zodat de vordering ten aanzien van vergoeding van de materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 8.399,99.
Immateriële schadevergoeding
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.650,00, zodat de vordering integraal zal worden toegewezen
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 juli 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van een totaalbedrag van € 10.049,99.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Naast voornoemd artikel is gelet op de artikelen 57 en 308 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit en de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging, heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, zwaar lichamelijk letsel door schuld, en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 10.049,99 (zegge: tienduizend negenenveertig euro en negenennegentig eurocent ), bestaande uit € 8.399,99 aan materiële schade en € 1.650,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 10.049,99 (zegge: tienduizend negenenveertig euro en negenennegentig eurocent),
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van dat bedrag vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
85 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.L. van der Bijl-de Jong, voorzitter,
en mrs. I.M. Nusselder en B.E. Dijkers, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 31 januari 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet
met een vuurwapen (op zeer korte afstand) een kogel heeft afgevuurd op/in de
richting van de mond/wang, althans het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] ,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 januari 2016 te Rotterdam
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk dreigend
  • een vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond en/of voorgehouden, en/of
  • dat vuurwapen op die [slachtoffer] gericht en/of gericht gehouden (op zeer korte afstand van het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] ),
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 31 januari 2016 te Rotterdam,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
(zulks terwijl hij, verdachte, niet deskundig is op het gebied van (vuur)wapens en/of het een hem, verdachte, onbekend vuurwapen was)
- een (doorgeladen) vuurwapen uit zijn broeksband heeft gepakt en/of ter hand heeft genomen en/of (vervolgens)
- dit vuurwapen heeft gericht op en/of gehouden ter hoogte van en/of in de dichte nabijheid van het hoofd van die [slachtoffer] en/of
- ( daarbij) het magazijn/de patroonhouder van dat vuurwapen uit dat vuurwapen heeft gehaald en/of
- (daarbij) niet heeft gecontroleerd of in de kamer van dat vuurwapen nog een patroon aanwezig was en/of
- (vervolgens) het magazijn/de patroonhouder van het vuurwapen weer in het vuurwapen heeft teruggeplaatst/gezet,
zulks terwijl verdachte niet deskundig is op het gebied van (vuur)wapens en/of het een hem, verdachte, onbekend wapen was
waarbij het vuurwapen (vervolgens) is afgegaan en zodoende een kogel werd afgevuurd op het hoofd van [slachtoffer] ,
ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig zwaar lichamelijk letsel, te weten
- diverse letsels in de mond met losliggende elementen (tanden en/of kiezen) in de boven en/of onderkaak en/of
- een (uitschotwond) in de wang (met (een) blijvend(e) ontsierend(e) litteken tot gevolg,
heeft bekomen;
(artikel 308 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2016 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in
artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, en/of
artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die
wet in de vorm van een ((semi-)automatisch) pistool (van het kaliber 6,35mm
Browning),
en/of
bijbehorende munitie, te weten een kogelpatroon van het merk Sellier&Bellot,
kaliber 6,35mm, voorzien van bodemstempel S&B,
voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 jo 55 Wet wapens en munitie)