ECLI:NL:RBROT:2016:5546

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
10/765019-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking door een financieel administrateur van een middelbare school

Op 21 juli 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als financieel administrateur werkzaam was bij een middelbare school in Teheran. De verdachte heeft een bedrag van £ 120.000,00 overgemaakt naar zijn eigen bankrekening, wat hij deed door een fax met vervalste handtekeningen te gebruiken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet bevoegd was om deze betalingsopdracht te geven en dat hij dit deed met het doel zich het geld wederrechtelijk toe te eigenen. De verdediging voerde aan dat het bedrag bestond uit achterstallig salaris en dat hij toestemming had van de directie om te speculeren op de beurs, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrifte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden en moest een schadevergoeding van £ 120.000,00 betalen aan de benadeelde partij, die ook proceskosten vorderde. De rechtbank wees de vordering tot schadevergoeding toe, maar verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/765019-12
Datum uitspraak: 21 juli 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres]
raadsman mr. D.J. Moll, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 juli 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. [naam] heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 3 wegens een kwalificatie-uitsluitingsgrond;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De verdachte ontkent niet dat hij £ 120.000,00,00 van de rekening van [slachtoffer] heeft overgemaakt naar zijn eigen bankrekening.
Hij stelt dat £ 50.000 van dit bedrag achterstallig salaris betrof. Ten aanzien van het resterende bedrag van £ 70.000 heeft de verdachte verklaard dat met toestemming en op verzoek van de heren [naam] , (hierna: " [naam] ") Head Master bij [slachtoffer] en de heer
[naam] (hierna: " [naam] ") voormalig Deputy Head Master bij [slachtoffer] , heeft gespeculeerd op de financiële beurs. De verklaring van [naam] dat hij geen toestemming heeft gegeven aan de verdachte is niet juist en ongeloofwaardig. Van belang is het resultaat van het handschrift vergelijkend onderzoek door het NFI, waarbij doorslaggevend is dat de authenticiteit van de handtekeningen van [naam] en [naam] door het NFI niet wordt betwist.
Beoordeling
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting op 7 juli 2016 is het volgende gebleken.
- De verdachte heeft verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode, en ook daarvoor, als Finance Officer verantwoordelijk was voor de financiële administratie van [slachtoffer] .
De verdachte zelf was niet bevoegd tot het geven van betalingsopdrachten aan de bank namens [slachtoffer] . Betalingsopdrachten moesten worden ondertekend door [naam] en [naam] .
- De verdachte heeft verklaard dat hij in zijn hoedanigheid van Finance Officer per fax van 15 april 2009, die was voorzien van de handtekeningen van de heren [naam] en [naam] (hierna: “de fax”), namens BST opdracht heeft gegeven om van de bankrekening van [slachtoffer] een bedrag van £ 120.000,00,00 over te schrijven naar zijn eigen bankrekening met nummer 1084.86.443 bij de Rabobank in Nederland, opgebouwd uit een bedrag van £ 50.000 aan achterstallig salaris en een bedrag van £ 70.000 waarmee de verdachte met toestemming van [naam] kon speculeren op de financiële beurs.
- Uit een bankafschrift van 28 april 2009 betreffende de bankrekening van [slachtoffer] blijkt dat het bedrag van £ 120.000,00 op 27 april 2009 van die bankrekening werd afgeschreven.
- Blijkens een bankafschrift van de bankrekening van de verdachte van 1 mei 2009, is op 29 april 2009 een bedrag van € 133.264,49 (zijnde de tegenwaarde van £ 120.000,00 in euro’s) bijgeschreven afkomstig van (de bankrekening van) [slachtoffer] .
- De fax is aan [naam] en [naam] getoond. [naam] heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren deze te hebben ondertekend. De heer [naam] herkent op die fax zijn handtekening niet. Voorts heeft [naam] verklaard dat er geen sprake was van betaling van achterstallig salaris aan de verdachte door [slachtoffer] .
- [naam] heeft verder verklaard dat hij de verdachte niet heeft gevraagd en ook geen toestemming heeft gegeven om met geld van [slachtoffer] (op welke wijze dan ook) te speculeren op de financiële beurs.
- Uit het handschrift vergelijkend onderzoek door het NFI kan worden geconcludeerd dat de hypothese aangenomen kan worden dat het waarschijnlijker is dat de betwiste handtekeningen van [naam] en [naam] authentieke handtekeningen zijn.
Er is echter wel reden om hieraan te twijfelen nu het onderzoek op grond van een kopie heeft plaatsgevonden en niet kan worden uitgesloten dat het om een kopie van een vervalst document gaat, waarin authentieke handtekeningen van een ander document (al dan niet digitaal) zijn gemonteerd. Indicatie hiervoor is de waarneming dat de tekst "Thank you." links van de handtekeningen, ongeveer één positie meer naar links is geplaatst dan de tekst daarboven en de tekst "Sincerely," daaronder.
- In de periode na de overschrijving is [verdachte] vanuit Iran terug naar Nederland gegaan.
Hij heeft daarna geen direct contact meer met [slachtoffer] gehad. [verdachte] dienstverband bij BST is in juni 2009, met het aflopen van zijn laatste tijdelijke arbeidsovereenkomst, geëindigd. [slachtoffer] heeft [verdachte] sinds mei 2011 per brief en e-mail verzocht om uitleg over de overschrijving van de £120.000,00,00 naar zijn bankrekening. Hierop heeft de verdachte nooit gereageerd. Evenmin heeft een terugbetaling aan [slachtoffer] plaatsgevonden.
- Op de zitting van 7 juli 2016 heeft de rechtbank waargenomen dat op briefpapier van de [slachtoffer] in een brief van 1 december 2008 ondertekend door [naam] aan de verdachte en in een brief van 5 mei 2011 ondertekend door [naam] aan de verdachte, het faxnummer [nummer] wordt vermeld. Terwijl in het faxbericht van 15 april 2009, waarin namens [slachtoffer] de opdracht gegeven wordt tot overschrijving van £ 120.000,00,00 naar bankrekeningnummer [nummer] het faxnummer [nummer] wordt vermeld.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in deze laatste fax het cijfer twee een keer meer is vermeld. Datzelfde geldt voor het in deze stukken vermelde telefoonnummer. Ook daarin staat een extra twee vermeld.
4.1.1.
Conclusie
De verdachte heeft in april 2009 £ 120.000,00 overgemaakt van de bankrekening van [slachtoffer] naar zijn eigen bankrekening. Hiertoe heeft hij een fax betalingsopdracht vervalst door daarop een sjabloon met de handtekeningen van [naam] en [naam] te zetten zodat deze fax als originele betalingsopdracht aan de bank kon worden gebruikt. Hiermee heeft de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering van een bedrag van £ 120.000,00 en aan valsheid in geschrifte.
Het verweer wordt verworpen.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezenverklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
in de periode van 15 april 2009 tot en met 30 april 2009, in Nederland, en/of in Engeland en/of in Iran, opzettelijk een gel
dbedrag van (totaal) 120.000,00 UK pond toebehorende aan [slachtoffer] , welk geldbedrag verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als financieel administrateur van [slachtoffer] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij, in de periode van 15 april 2009 tot en met 30 april 2009,
in Iran, opzettelijk een vals faxbericht
- dat faxbericht, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig
feit te dienen -
- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist
dat dat faxbericht, bestemd was voor (zodanig) gebruik
als ware het echt en onvervalst,
en
- gebruik heeft gemaakt als ware dat faxbericht, althans dat geschrift echt en
onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, dat faxbericht heeft
verzonden aan [naam] in Engeland, en bestaande die valsheid hierin dat op dat faxbericht namen en handtekeningen waren geplaatst, die moesten doorgaan als de namen en de handtekeningen van [naam] en [naam] ;
3.
hij
in de periode van 29 april 2009 tot en met 31 mei 2009, te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, gebruik heeft gemaakt van een geldbedrag van Euro 133.264,49 terwijl hij, verdachte, wist, dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit verduistering in dienstbetrekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Feit 3.
Het geldbedrag van € 133.264,49 is afkomstig uit eigen misdrijf. Nu niet is komen vast te staan dat de gedragingen van de verdachte ook waren gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst ervan, is hierop de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing. Het onder 3 bewezen verklaarde feit is niet strafbaar, omdat het niet binnen de delictsomschrijving valt. De verdachte zal ten aanzien van dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.1.
Kwalificatie
5.1.1.
Conclusie
De onder 1 en 2 bewezen feiten leveren op:
Feit 1.
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
Feit 2.
Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten 1 en 2 uitsluiten. Deze feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking van een bedrag van £ 120.000,00 en aan valsheid in geschrift door te handelen als hiervoor bewezen is verklaard.
De verdachte heeft bij het plegen van deze delicten enkel zijn eigen belang, te weten financieel gewin, vooropgesteld. Hij heeft niet stilgestaan bij de gevolgen daarvan voor de school, de collega’s waarmee hij werkte en de leerlingen van de school. Ondanks dat hij daar meermalen op is aangesproken, heeft de verdachte zelf geen enkel initiatief getoond tot terugbetaling van het door hem verduisterde geldbedrag, maar heeft op verschillende momenten de keuze gemaakt het geld ten eigen bate aan te wenden. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Door aldus te handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendommen van anderen en heeft hij niet alleen het hem geschonken vertrouwen van zijn werkgever beschaamd, maar ook het vertrouwen dat banken en instellingen in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moeten kunnen stellen, schade toegebracht.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 juni 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusie.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde delicten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met de omstandigheid dat de verdachte - voor zover bekend - een leven zonder strafbare feiten heeft opgebouwd.
De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de bijzondere ernst van de door verdachte gepleegde feiten, thans geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. Uitgaande van de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd, zoals ook blijkt uit de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten, is de rechtbank voorts van oordeel dat eventuele verzachtende omstandigheden, onder meer dat de bewezenverklaarde feiten zeven jaar geleden zijn gepleegd, reeds voldoende in de eis van de officier van justitie tot uitdrukking komen. De rechtbank acht dan ook een straf overeenkomstig de eis van de officier van justitie passend en geboden. Een lichtere of andere straf dan door de officier van justitie gevorderd doet onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting mondeling en bij wege van haar gevolmachtigde raadsvrouw in het geding gevoegd [slachtoffer] ” (hierna genoemd: de benadeelde partij) waarbij zij de reeds eerder door haar toegestuurde vordering tot uitgangspunt nam en heeft verzocht de daarin genoemde valuta wisselkoers aan te passen naar die van 7 juli 2016. Gevorderd wordt thans een bedrag van € 140.878,00 als tegenwaarde van £ 120.000,00, te vergoeden. De raadsvrouw verzoekt namens [slachtoffer] tevens vergoeding van de totale kosten van rechtsbijstand van € 21.340,37.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu een schriftelijke machtiging ontbreekt; subsidiair dient de vordering te worden toegewezen tot een bedrag in de tegenwaarde van £ 120.000,00,00, - omgerekend naar de wisselkoers van 29 april 2009- te weten een bedrag van € 133.264,49. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ook het bedrag voor proceskosten - naar redelijkheid en billijkheid - dient te worden vergoed.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard primair wegens het ontbreken van een machtiging en subsidiair gelet op het door hem gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de verdachte.
8.3.
Beoordeling
Schriftelijke machtiging
Op de wijze voorzien in artikel 51g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) heeft de raadsvrouw ter terechtzitting op 7 juli 2016 te kennen gegeven dat [slachtoffer] zich als benadeelde partij in het strafgeding wenst te voegen door een mondelinge opgave van de inhoud van de vordering en de gronden waarop deze berust.
Artikel 51c, tweede lid, Sv bepaalt dat een advocaat die verklaart daartoe uitdrukkelijk gevolmachtigd te zijn bevoegd is het slachtoffer te vertegenwoordigen of representeren.
De raadsvrouw heeft ter zitting verklaard dat zij door [slachtoffer] gemachtigd is op te treden als advocaat-gemachtigde. Nu de bevoegdheden van het slachtoffer ook toekomen aan de haar vertegenwoordigende advocaat, oordeelt de rechtbank dat de advocaat mondeling de vordering namens [slachtoffer] kon indienen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is een schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat de raadsvouw deugdelijk gemachtigd is en daarmee bevoegd haar cliënt(e) te vertegenwoordigen of representeren, niet noodzakelijk.
Hoogte van de schadevergoeding.
Uit het strafdossier volgt onmiskenbaar dat de schade £ 120.000,00 bedraagt en de rechtbank verstaat de vordering van de raadsvrouw aldus, dat zij in elk geval vergoeding van die £ 120.000,00 vordert. De hoogte van dit bedrag is niet betwist.
Op dit moment is het equivalent van deze £ 120.000,00 echter niet in euro’s vast te stellen, omdat de berekening van de tegenwaarde samenhangt met een aantal voor de rechtbank onbekende factoren zoals: de aankoopprijs, de verkoopprijs, de wisselkoers en de financiële instantie waar wordt aangekocht of verkocht. Bovendien is onduidelijk wanneer het bedrag door de verdachte zal worden betaald en welke wisselkoers op dat moment geldend is.
Nu in elk geval vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten, voor een bedrag van £ 120.000,00 rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding daarmee overeen komt, zal de vordering voor dit bedrag en in Britse ponden worden toegewezen. Het resterende deel van de vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard omdat dit een onevenredige belasting van het strafproces zal opleveren.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van £ 120.000,00.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt.
De raadsvrouw verzoekt namens [slachtoffer] vergoeding van de totale kosten van rechtsbijstand ten bedrage van € 21.340,37. Dit bedrag is opgebouwd uit de kosten die door de raadsvrouw bij [slachtoffer] in rekening zijn gebracht voor het doen van onderzoek naar de gang van zaken rond het strafbare feit, het doen van de aangifte en het indienen van de vordering namens de benadeelde partij bij de rechtbank.
Bewijsstukken ter onderbouwing van deze kosten zijn thans ontoereikend nu niet duidelijk is wat de kosten zijn die zien op het instellen van de vordering benadeelde partij en welke kosten zijn aan te merken als redelijke kosten ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid. Nader onderzoek naar de gegrondheid van dit deel van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. In dit strafgeding is hiervoor onvoldoende ruimte.
Ten aanzien van vergoeding van de kosten van rechtsbijstand voor het indienen van de vordering zal de rechtbank een vergoeding toekennen volgens het liquidatietarief dat in civiele zaken wordt gehanteerd. In het onderhavige geval geldt het tarief met betrekking tot zaken met een geldswaarde van € 98.000 tot € 195.000. Voor het opmaken van de vordering tot schadevergoeding en voor het aanwezig zijn ter terechtzitting wordt elk een punt toegekend, in totaal dus twee punten. In dit tarief wordt een punt gewaardeerd op € 1.421,- , zodat de vordering ten aanzien van de proceskosten zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.842,00.
De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering dat ziet op de vergoeding van kosten van rechtsbijstand niet-ontvankelijk worden verklaard.
Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van een bedrag van
£ 120.000,00 en vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 2.842,00.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Naast het hiervoor genoemde artikel is gelet op de artikelen 57, 321, 322, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde onder 3 geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het bewezen verklaarde onder 1 en 2 oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij , te betalen een bedrag van £ 120.000,00
(zegge: honderdtwintigduizend Britse Ponden), bestaande uit materiële schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op €
2.842,00, aan salaris voor de advocaat;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering dat ziet op kosten voor rechtsbijstand en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen £ 120.000,00
(zegge: honderdtwintigduizend Britse Ponden); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van £ 120.000,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
365 dagen (een jaar); toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M. Nusselder, voorzitter,
en mrs. W.L. van der Bijl-de Jong en B.E. Dijkers, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 15 april 2009 tot en met 30 april 2009,
te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, en/of in Engeland en/of
in Iran, in elk geval in het buitenland,
opzettelijk
een gelbedrag van (totaal) 120.000,00,00 UK pond/Euro 133.264,49, in elk geval een
geldbedrag,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geldbedrag verdachte anders dan door misdrijf onder zich had,
te weten als financieel administrateur van [slachtoffer] ,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
artikel 321 Wetboek van Strafrecht
artikel 322 Wetboek van Strafrecht
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
2.
hij,
in of omstreeks de periode van 15 april 2009 tot en met 30 april 2009,
te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, en/of in Engeland en/of
in Iran, in elk geval in het buitenland,
opzettelijk
(van) een vals(e) of vervalst(e) faxbericht
- dat faxbericht, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig
feit te dienen -
- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden
dat dat faxbericht, althans dit geschrift bestemd was voor (zodanig) gebruik
als ware het echt en onvervalst,
en/of
- gebruik heeft gemaakt als ware dat faxbericht, althans dat geschrift echt en
onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, dat faxbericht heeft
verzonden aan [naam] in Engeland,
en/of
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op dat faxbericht
de/een na(a)m(en) en/of de/een handtekening(en) was/waren geplaatst, die
moest(en) doorgaan als de na(a)m(en) en/of de handtekening(en) van [naam]
en/of [naam] althans moest(en) doorgaan als de na(a)m(en) en/of de
handtekening(en) van een tot de op dat faxbericht vermelde betalingsopdracht
gerechtigde perso(o)n(en),
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij
in of omstreeks de periode van 29 april 2009 tot en met 31 mei 2009,
te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland,
gebruik heeft gemaakt van (een) voorwerp(en),
te weten, een of meer geldbedrag(en) (van tezamen) 120.000,00,00 UK pond/Euro
133.264,49),
terwijl hij, verdachte,
wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden,
dat dat/die geldbedrag(en) (van (tezamen) 120.000,00,00 UK pond/Euro 133.264,49),
althans dat/die voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit verduistering in
dienstbetrekking, althans uit enig misdrijf.
artikel 420bis/quater van het Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht