6.4.Op grond van artikel 21 kan het college overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:
a. door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 6 of 17 heeft ingediend;
c. leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school;
d. leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school, of
e. een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs niet volledig wordt benut, wat blijkt uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief van 10 mei 2016 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, nu deze ertoe strekt op grond van artikel 107, eerste lid, van de Wpo en artikel 21 van de Verordening een deel van Het Startpunt als huisvesting voor Pius X te bestemmen (lees: vorderen). Bij het nemen van een dergelijk besluit heeft verweerder beoordelingsvrijheid zodat de voorzieningenrechter het besluit terughoudend moet toetsen.
8. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar niet in stand kan blijven. Weliswaar voldoet het bestreden besluit niet aan alle formele vereisten van artikel 24 van de Verordening, maar verweerder kan deze voor zover nodig herstellen in de beslissing op bezwaar. Ter zitting is gebleken dat over de verdere invulling van het besluit – terbeschikkingstelling van één lokaal van de school Boterdorp en één lokaal van de school de Vuurvogel – voor partijen geen misverstanden bestaan. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog ook geen aanleiding om de door verweerder verrichte belangenafweging, mede gelet op de vereiste terughoudende toetsing, als onzorgvuldig aan te merken.
9. Het beroep van verzoekster op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen. Het IHP is een plan en is gebaseerd op prognoses van het voorjaar van 2012. In 2016 geldt een andere situatie, zowel voor Pius X als voor beide scholen in Het Startpunt. In paragraaf 1.5 van het IHP is een disclaimer opgenomen, die luidt: “Alle voorstellen in deze notitie zijn onder voorbehoud van de werkelijke leerlingenaantallen en werkelijke ruimtebehoefte in de toekomst.” Aan de zinsnede in paragraaf 4.3.3. van het IHP dat schoolgebouw Noorderparklaan indien nodig als overlooplocatie geldt als blijkt dat een basisschool een aanvullende ruimtebehoefte heeft, kan verzoekster dan ook geen rechten ontlenen.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verweerder en belanghebbende bij een afwijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder weegt dan het belang van verzoekster bij een toewijzing zodat de belangenafweging ten gunste van belanghebbende uitvalt. Belanghebbende heeft er belang bij haar leerlingen van Pius X die niet terechtkunnen in de hoofdlocatie bij aanvang van het schooljaar 2016-2017 te kunnen huisvesten in een locatie dichtbij de hoofdlocatie, waarbij de leerlingen en docenten gebruik kunnen blijven maken van alle voorzieningen in het hoofdgebouw van Pius X. De lokalen in Het Startpunt voldoen, in tegenstelling tot de ruimten aan de Noorderparklaan, aan deze voorwaarden. Verweerder heeft verder nog een bijkomend financieel belang, aangezien aan de beschikbaarstelling van twee lokalen aan de Noorderparklaan meer kosten zijn verbonden. Verzoeksters belang is met name gelegen in de samenwerking met BSO Zus en Zo, die momenteel voor haar interne opleidingsactiviteiten een lokaal van de Vuurvogel huurt. Dit belang is, gelet op de financiële vergoeding die de Vuurvogel zal ontvangen in verband met het gebruik van het lokaal door Pius X, beperkt tot de samenwerking met cursisten van de interne opleidingen van BSO Zus en Zo die hand- en spandiensten verlenen in de school. In dit lokaal worden geen leerlingen naschools opgevangen. Mede daarom, weegt dit belang naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op tegen de hierboven geschetste belangen van belanghebbende en verweerder.
11. Uit het voorgaande volgt dat geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.