ECLI:NL:RBROT:2016:5496
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens nieuwe bovenmatige schulden aan de Belastingdienst
Op 10 juni 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares nieuwe bovenmatige schulden had laten ontstaan aan de Belastingdienst, met betrekking tot onterecht ontvangen kinderopvangtoeslag over de jaren 2012 en 2013. De rechter-commissaris had op 4 april 2016 een voordracht gedaan om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de schuldenares een boete van € 10.446,- kon krijgen voor het onterecht ontvangen van deze toeslag. Tijdens de zitting op 19 mei 2016 werd de schuldenares gehoord, waarbij zij verklaarde altijd open kaart te hebben gespeeld over haar financiële situatie. De bewindvoerder gaf aan dat de beschikking van de Belastingdienst nog niet aan de schuldenares was verstrekt, omdat deze via een postblokkade was ontvangen.
De rechtbank overwoog dat de schuldsaneringsregeling bedoeld is om schuldenaren in een problematische schuldensituatie de kans te geven om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Echter, de rechtbank stelde vast dat de schuldenares toerekenbaar tekort was geschoten in haar verplichtingen, omdat zij nieuwe schulden had laten ontstaan. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de Belastingdienst, die al voor de toelating tot de schuldsaneringsregeling bekend waren, niet als nieuwe bovenmatige schulden konden worden aangemerkt. Desondanks was er wel sprake van een nieuwe bovenmatige schuld die verwijtbaar was ontstaan, wat leidde tot de beslissing om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
De rechtbank beëindigde de schuldsaneringsregeling en stelde het salaris van de bewindvoerder vast op maximaal € 1.778,64. De uitspraak werd gedaan door mr. R. Kruisdijk en is openbaar uitgesproken op 10 juni 2016. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.