In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een boetebesluit. Eiseres, een bedrijf gevestigd in Nederland, had een boete van € 264.000,- opgelegd gekregen wegens het laten verrichten van werkzaamheden door vreemdelingen zonder de vereiste tewerkstellingsvergunningen. De boete was opgelegd na een controle door de arbeidsinspectie, waarbij bleek dat 33 vreemdelingen, waaronder 29 van Turkse nationaliteit, werkzaamheden hadden verricht zonder de benodigde vergunningen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de boetebeschikking, maar dit was ongegrond verklaard door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij zich beroept op recente jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die zou impliceren dat de boetebeschikking in strijd is met het Europees recht.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante jurisprudentie besproken, waaronder de arresten Arcor en Byankov, en geconcludeerd dat de voorwaarden voor herziening van een definitief besluit niet van toepassing zijn. De rechtbank oordeelt dat de boetebeschikking niet onrechtmatig is, omdat eiseres niet heeft doorgeprocedeerd tot de hoogste nationale rechter en de rechtszekerheid in het geding is. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij benadrukt dat de boete eenmalig is opgelegd en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een heroverweging rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie, aangezien de opgeworpen vragen beantwoord konden worden aan de hand van bestaande rechtspraak.