ECLI:NL:RBROT:2016:5280

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
10/964014-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ambtelijke corruptie van projectontwikkelaar en wethouder Roermond

Op 12 juli 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een projectontwikkelaar, die beschuldigd werd van actieve ambtelijke corruptie. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd bijgestaan door raadsman mr. P.W. Szymkowiak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende de periode van 2004 tot 2012 verschillende ambtenaren, waaronder wethouders van de gemeente Roermond, heeft omgekocht door middel van giften en beloftes. De tenlastelegging omvatte onder andere betalingen voor vakanties, etentjes en bijdragen aan verkiezingscampagnes. De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding onduidelijk was en dat de feiten niet voldoende waren geconcretiseerd. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte met zijn giften het oogmerk had om de ambtenaren te bewegen tot handelen of nalaten in strijd met hun plicht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, omgezet in 50 dagen hechtenis bij niet-naleving. De rechtbank benadrukte dat de verdachte de integriteit van het openbaar bestuur had geschaad, maar dat er geen bewijs was van grote financiële voordelen voor de verdachte als gevolg van de omkoping. De uitspraak is een belangrijke stap in de bestrijding van ambtelijke corruptie en benadrukt de noodzaak van transparantie en integriteit in het openbaar bestuur.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/964014-12
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4, 5, 11, 12, 14, 18 en 19 april, 10, 23, 26 en 31 mei, 2 en 28 juni 2016.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Eis officier van justitie
De officieren van justitie mrs. A.G. Janssen-de Boer, E.A.C. Sachs en B.S. Schnier (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Geldigheid dagvaarding
1.
Onduidelijkheid en innerlijke tegenstrijdigheid
1.1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat onder de ten laste gelegde feiten vele varianten vallen van twee vormen van actieve omkoping zoals deze zijn strafbaar gesteld in de artikelen 177 (oud) en 177a (oud) (hierna: 177 en 177a) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Omdat de tenlastelegging zich bovendien richt op twee betrokken ambtenaren, een periode van acht jaar bestrijkt en de aan de verdachte verweten handelingen in die jaren niet concreet zijn weergegeven, bestrijken de ten laste gelegde feiten zoveel mogelijke scenario’s dat het voor de verdediging niet duidelijk is waarop de officier van justitie het oog heeft en waar de verdediging zich dus tegen dient te verdedigen.
De dagvaarding moet nietig worden verklaard omdat deze innerlijk tegenstrijdig en onduidelijk is en aldus niet een duidelijke opgave van de feiten bevat en daarmee niet voldoet aan de eisen van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
1.2
Beoordeling
De verdediging heeft bij pleidooi, onder verwijzing naar jurisprudentie, expliciet aangegeven dat haar verweer zich niet richt op de onvoldoende feitelijkheid van de in de dagvaarding genoemde bestanddelen ‘in strijd met zijn plicht’ en ‘in zijn bediening iets doen of nalaten’. Dat doet de verdediging terecht. Vaste jurisprudentie is immers dat aan de begrippen ‘in strijd met zijn plicht’ en ‘in zijn bediening iets doen of nalaten’ voldoende feitelijke betekenis toekomt. Dit leidt ertoe dat het niet noodzakelijk is om deze begrippen in de tenlastelegging nader te concretiseren. Daarnaast is het ook vaste rechtspraak en ook dat ziet de verdediging onder ogen, dat de delictsomschrijving van ambtelijke corruptie niet alleen ziet op de situatie dat er een direct verband bestaat tussen de gift en een concrete tegenprestatie maar ook op het doen van giften aan een ambtenaar om een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan en/of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen.
Hoewel de verdediging zich niet op deze aspecten richt, vormen zij wel het kader tegen de achtergrond waarvan de officier van justitie de tenlastelegging heeft opgesteld en tegen welke achtergrond de rechtbank het verweer moet beoordelen.
In de tenlastelegging is het ‘ontstaan en onderhouden van een voorkeursrelatie’ in beide feiten onder het tweede gedachtestreepje omschreven. De andere gedachtestreepjes geven in andere woorden soortgelijke algemene doelen weer, waarvan sommige een voorzichtige concretisering in zich dragen. De gedachtestreepjes geven op die manier een nadere, niet vereiste, invulling van de delictsbestanddelen ‘in strijd met zijn plicht’ en ‘in zijn bediening iets doen of nalaten’. Ze leggen daarmee een koppeling met zaaksdossier 03, waarin de feiten en omstandigheden zijn neergelegd die de ten laste gelegde feiten in de visie van de officier van justitie moeten onderbouwen.
Het kan de verdediging worden toegegeven dat bij enkele lezing van de tenlastelegging het niet direct duidelijk is wat de concrete verwijten aan het adres van de verdachte zijn. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is opgemerkt, biedt het strafdossier evenwel vele handvatten en kapstokken voor de duiding van de concrete verwijten die de verdachte in de tenlastelegging worden gemaakt. Dat de verdediging uiteindelijk de verwijten heeft kunnen duiden, is gebleken bij de bespreking van de feiten, die heeft plaatsgevonden langs de lijnen die de rechtbank op 11 april 2016 in de ‘Vooropstelling’ voor de bespreking van de feiten heeft gegeven. Ook bij pleidooi is geen spoor van onduidelijkheid over de verwijten gebleken.
Het verweer dat de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig zou zijn, wordt slechts onderbouwd met een verwijzing naar E. Sikkema (E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht, Amsterdam: Boom Juridische uitgevers 2005, p. 282) die op zijn beurt verwijst naar een vonnis van de rechtbank Haarlem (ECLI:NL:RBHAA:2002:AE5584). Beide verwijzingen onderbouwen het standpunt van de verdediging niet en hebben het oog op een andere situatie dan in deze zaak aan de orde is. Verdere bespreking behoeft dit deel van het verweer daarom niet.
1.3
Tussenconclusie
Het verweer wordt verworpen.
2.
Omstreeks de jaren
2.1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat door opneming van het onderdeel ‘op één of meer tijdstippen in of omstreeks de jaren’ zoals dat in beide feiten als alternatieve tijdsaanduiding in de tenlastelegging is opgenomen het voor de verdediging niet duidelijk is wanneer de ten laste gelegde periode begint en eindigt. De dagvaarding moet daarom in zoverre nietig worden verklaard
2.2
Beoordeling
Uit de conclusie van repliek is af te leiden dat de officier van justitie bij het opstellen van de tenlastelegging voor feit 1 het oog heeft gehad op de periode 2004 tot en met 2012 en voor feit 2 op de periode 2005 tot en met 2012. Zowel de eerste als de alternatief ten laste gelegde tijdsaanduiding bestrijkt de facto steeds die perioden. Door bij beide feiten de eerste ten laste gelegde variant van de tijdsaanduiding te laten voorafgaan door de woorden ‘in of omstreeks’ worden de genoemde perioden in ieder geval tot de genoemde volledige jaren opgerekt. Doordat de officier van justitie gelet op haar opmerking niet een langere tijdspanne heeft beoogd dan die volledige jaren, komt aan de woorden ‘omstreeks de jaren’ in de in de ten laste gelegde alternatieve variant van de tijdsaanduiding in de feiten 1 en 2 geen zelfstandige betekenis meer toe. Het verweer mist daarmee feitelijke grondslag.
In zijn algemeenheid kan nog worden opgemerkt dat de raadsman een punt heeft dat een tenlastelegging met als tijdsaanduiding ‘op of omstreeks de jaren’ onvoldoende duidelijk is en strijd oplevert met artikel 261, eerste lid, Sv.
2.3 Tussenconclusie
Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.
Ontvankelijkheid officier van justitie
3.
Schending beginselen van behoorlijke procesorde
3.1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat in strijd is gehandeld met het gelijkheidsbeginsel c.q. verbod van willekeur en de beginselen van een redelijke en billijke belangenafweging door de verdachte wel, maar anderen niet te vervolgen. De officier van justitie moet om die reden ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde partieel, namelijk voor wat betreft de ten laste gelegde betalingen van (in totaal) € 16.660,-- aan [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) en
€ 1.785,-- als bijdrage voor de afbeelding van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) op een reclamezuil voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2012, niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging.
3.2
. Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat de keuze om al dan niet tot vervolging over te gaan in het Nederlandse strafproces is neergelegd bij de officier van justitie. Deze ruime discretionaire bevoegdheid van de officier van justitie wordt begrensd door de beginselen van een goede procesorde (zoals het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur). Een succesvol beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel kan slechts slagen indien evident is dat gelijke gevallen ongelijk zijn behandeld.
Uit het onderzoek op de zitting is gebleken dat de situatie van de verdachte in geen enkel opzicht gelijk te stellen is met andere, in het dossier genoemde, ondernemers/ rechtspersonen. Zo is aan de verdachte - naast de hiervoor genoemde betalingen - ook ten laste gelegd dat hij zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) heeft omgekocht door hen mee te nemen naar voetbal- en vakantiereizen en naar internationale vastgoedbeurzen. Van gelijke gevallen is dan ook geen sprake.
De officier van justitie heeft voorts, blijkens haar requisitoir en repliek, bewust afgewogen tegen welke personen zij vervolging zou instellen. Uit deze keuze blijkt geen willekeur noch strijd met een redelijke en billijke belangenafweging.
3.3
Tussenconclusie
Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.
Waardering van het bewijs
4.
Omkoping [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
4.1
Inleiding
Met de feiten 1 en 2 op de tenlastelegging wordt - kort weergegeven - de verdachte het verwijt gemaakt dat hij [medeverdachte 1] , wethouder in de gemeente Roermond, en [medeverdachte 2] , wethouder in de gemeente Roermond en directeur van de [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), heeft omgekocht. Dit zou op vele verschillende manieren hebben plaatsgehad. De verdachte zou [medeverdachte 1] hebben omgekocht met vakanties naar St. Tropez, weekendjes weg met partners, bezoeken aan vastgoedbeurzen, voetbalreizen naar EK- en WK-wedstrijden en tot slot financiële bijdragen aan [bedrijf 1] en aan de reclamezuil met afbeelding van [betrokkene 1] . De verdachte zou [medeverdachte 2] hebben omgekocht met etentjes, bloemen, donaties en voetbalreizen naar EK- en WK-wedstrijden.
4.2
Standpunt officier van justitieAangevoerd is dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte en de aan hem gelieerde bedrijven giften aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben gedaan met het oogmerk hen daarmee -zeer algemeen en kort weergegeven - om te kopen. Het oogmerk van de verdachte volgt uit de omstandigheden waaronder de giften zijn gedaan
4.3
Standpunt verdediging
Ten aanzien van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]Aangevoerd is dat niet bewezen kan worden dat de verdachte de giften heeft gedaan aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Voor zover giften zijn gedaan door [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] of [bedrijf 6] , geldt dat er van strafrechtelijk medeplegen tussen de verdachte en deze vennootschappen geen sprake is.
Aangevoerd is dat indien kan worden bewezen dat de verdachte aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] giften heeft gedaan met het oogmerk om [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te bewegen tot een doen of nalaten, niet kan worden bewezen dat dit oogmerk zich ook uitstrekte tot een schending van hun plicht of niet.
Ten aanzien van [medeverdachte 1]Aangevoerd is dat de door de verdachte gedane uitgaven niet integraal kunnen worden aangemerkt als gift in de zin van de ambtelijke corruptiebepalingen (namelijk in het geval de verdachte geen extra kosten voor [medeverdachte 1] heeft gemaakt) dan wel dat opzet op het doen van een gift ontbreekt (vakanties naar St. Tropez en de overige buitenlandse reizen).
Aangevoerd is dat als komt vast te staan dat [medeverdachte 1] is begunstigd door de overige giften of, wanneer het voorgaande verweer wordt verworpen, voor alle giften van de verdachte, niet kan worden bewezen dat het de bedoeling/de wil/het doel van de verdachte is geweest om [medeverdachte 1] te bewegen tot een doen of nalaten. Voor dit bewijs is vereist dat de verdachte verklaart dat dit zijn doel was en, als een dergelijke verklaring ontbreekt, dat komt vast te staan dat het op basis van de uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan zijn dan dat de verdachte de giften deed met als doel [medeverdachte 1] te bewegen tot een doen of nalaten. De verdachte heeft verklaard dat alle giften zijn gedaan omdat [medeverdachte 1] zijn vriend is en/of dat hij het gezellig vindt als hij erbij is. Geen oogmerk om [medeverdachte 1] om te kopen dus. Gelet op de lange en hechte vriendschapsrelatie tussen de verdachte en [medeverdachte 1] kan ook op basis van de uiterlijke verschijningsvorm niet worden vastgesteld dat de verdachte het oogmerk had om [medeverdachte 1] met de giften om te kopen. De giften kunnen door die vriendschapsrelatie namelijk ook worden gezien als gedaan vanwege die vriendschap.
Daarnaast zijn er ook nog (andere) contra-indicaties voor het aannemen van oogmerk, namelijk het ontbreken van een heimelijk karakter bij de giften, de beperkte omvang van de giften mede gelet op de krachtige financiële positie van de verdachte en afgezet tegen het totaal bedrag dat de verdachte aan schenkingen doet.
De bedoeling/de wil/het doel van de verdachte kan ook niet worden vastgesteld aan de hand van hetgeen achteraf zou blijken uit het handelen van [medeverdachte 1] . In het dossier kunnen geen daadwerkelijke handelingen worden gevonden van [medeverdachte 1] waarmee hij de verdachte heeft begunstigd. Iedere handeling die heeft geleid tot een vermeend voordeel voor de verdachte of zijn ondernemingen is terug te voeren op een ambtenaar, een college- of een raadsbesluit.
Een mogelijke bijzonder onkritische houding van [medeverdachte 1] ten opzichte van de projecten van de verdachte kan ook zijn veroorzaakt door vele andere omstandigheden dan de vermeende giften, zoals bijvoorbeeld zijn jarenlange vriendschap met de verdachte.
Ten aanzien van [medeverdachte 2]
Aangevoerd is dat niet kan worden bewezen dat er sprake is van een gift bij de ten laste gelegde etentjes van 9 februari 2006, 17 maart 2006, 12 september 2007, 24 januari 2008 en de barbecue op 6 juli 2009, nu niet is komen vast te staan dat er iets van waarde is overgedragen.
Aangevoerd is dat niet bewezen kan worden dat het de bedoeling/de wil/het doel van de verdachte is geweest om [medeverdachte 2] te bewegen tot een doen of nalaten. Voor dit bewijs is vereist dat de verdachte verklaart dat dit zijn doel was en, als een dergelijke verklaring ontbreekt, dat komt vast te staan dat het op basis van de uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan zijn dan dat de verdachte de giften deed met als doel [medeverdachte 2] te bewegen tot een doen of nalaten. Dit kan niet worden vastgesteld. Bovendien zijn er contra-indicaties voor het aannemen van oogmerk, namelijk het ontbreken van een heimelijk karakter bij de giften, de beperkte omvang van de giften mede gelet op de krachtige financiële positie van de verdachte en zijn onbaatzuchtige karakter.
In het dossier kunnen geen daadwerkelijke handelingen worden gevonden van [medeverdachte 2] waarmee hij de verdachte heeft begunstigd. Iedere handeling die heeft geleid tot een vermeend voordeel voor de verdachte of zijn ondernemingen is terug te voeren op een ambtenaar, een college- of een raadsbesluit.
4.4
Beoordeling
4.4.1
Wie is de gever?
[verdachte] of zijn vennootschappen?
De vraag is wie als gever van de ten laste gelegde uitgaven kan worden aangemerkt.
Vastgesteld wordt dat de verdachte bestuurder en enig aandeelhouder was van de vennootschappen [bedrijf 3] , [bedrijf 7] , [bedrijf 5] en [bedrijf 8] Hij had in die hoedanigheid de feitelijke zeggenschap en de beschikkingsmacht over de in die vennootschappen aanwezige liquide middelen en was ook bevoegd uitgaven te doen. Van de vennootschap [bedrijf 6] was de verdachte samen met [bedrijf 9] (indirect) bestuurder en aandeelhouder.
De verdachte heeft, weliswaar formeel uit hoofde van zijn positie die hij binnen genoemde bedrijven vervulde, maar feitelijk geheel uit eigen wil en derhalve op persoonlijke titel (zoals ook blijkt uit zijn verklaringen bij de rechter-commissaris en op de zitting inhoudende dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zelf uitnodigde voor reizen/beurzen en dat hij betaalde aan [bedrijf 1] voor sponsoring), uitgaven gedaan ten behoeve van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Vastgesteld wordt dan ook dat hij zijn vennootschappen enkel en alleen als instrumenteel middel heeft gebruikt om die zaken aan te kunnen bieden.
Op grond van het voorgaande kan de verdachte (als natuurlijk persoon) worden aangemerkt als degene die de ten laste gelegde uitgaven heeft gedaan.
Aantal etentjes met [medeverdachte 2] zoals vermeld in feit 2
Van de ten laste gelegde etentjes zoals vermeld in feit 2 op 9 februari 2006, 17 maart 2006, 12 september 2007 en de barbecue op 6 juli 2009 is niet komen vast te staan wie de kosten van deze etentjes voor zijn rekening heeft genomen. Dit geldt niet voor het etentje van 24 januari 2008. Eerstgenoemde etentjes spelen bij de verdere beoordeling dan ook geen rol meer. Feit 2 kan in zoverre niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en de verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.4.2
Giften
De vraag is of de door de verdachte gedane uitgaven kunnen worden aangemerkt als gift in de zin van de ambtelijke corruptiebepalingen.
Algemeen
Elk overdragen aan een ander van iets dat voor deze waarde heeft, komt neer op het doen van een gift. Het doen van een gift impliceert (voorwaardelijk) opzet op het geven.
Op het moment dus dat kan worden vastgesteld dat uitgaven worden gedaan door de verdachte ten behoeve van [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] , is er sprake van een gift in de zin van de artikelen 177 en 177a Sr. Er wordt dan namelijk steeds iets overgedragen ten behoeve van een ander waar de ander voordeel van heeft. Het moment, de omvang, de aard van de gift alsmede de bedoeling van de gever spelen pas een rol bij de beoordeling van de vraag of sprake is van oogmerk.
Iedere uitgave een gift?
De verdachte heeft gesteld dat de uitgaven voor de hotelkamer (berekend bij [medeverdachte 1] bij de vastgoedbeurzen) en voor zijn privé vliegtuig (berekend bij [medeverdachte 1] bij de vastgoedbeurzen en voetbalreizen en bij [medeverdachte 2] bij de voetbalreizen) geen giften zijn omdat deze uitgaven ook zouden zijn gedaan als [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] niet waren meegegaan. Het vliegtuig zou dan ook hebben gevlogen en [medeverdachte 1] sliep in een kamer van de suite die de verdachte toch al had gehuurd.
Dit verweer gaat niet op. Met de vlucht en het verblijf in de hotelkamer wordt iets van waarde overgedragen aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , ook als daarvoor geen extra kosten worden gemaakt door de verdachte. Ook deze uitgaven van de verdachte kunnen derhalve als giften voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden aangemerkt.
Verrekening
De verdachte heeft gesteld ten aanzien van feit 1 dat bij de vakanties naar St. Tropez de giften aan [medeverdachte 1] minder groot zijn dan door de officier van justitie is berekend omdat in de berekeningen niet alle op deze vakanties betrekking hebbende uitgaven van beide heren goed en volledig zijn opgenomen. Toegegeven kan worden dat er op sommige punten inderdaad wat af te dingen lijkt op de berekeningen zoals die in het dossier zijn opgenomen. Wat er ook zij van de exacte omvang van de giften, feit is dat er onder de streep een positief bedrag staat voor de verdachte.
De officier van justitie heeft gesteld dat de verdachte in november 2012 € 1.785,-- heeft betaald aan [bedrijf 10] ten behoeve van een afbeelding van [betrokkene 1] op een reclamezuil langs de snelweg bij Roermond in verband met de verkiezingscampagne van de VVD voor de Tweede Kamerverkiezingen in 2012.
[medeverdachte 1] heeft op enig moment het plan geopperd om een afbeelding van [betrokkene 1] op een reclamezuil langs de snelweg in Roermond te plakken in verband met de verkiezingscampagne van de VVD voor de Tweede Kamerverkiezingen in 2012. De verdachte heeft een bijdrage geleverd in de kosten. Deze bijdrage is gedaan aan [bedrijf 10] , van welke vennootschap de verdachte destijds mede-aandeelhouder was en bij welke vennootschap [medeverdachte 1] geen enkele betrokkenheid had.
Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de bijdrage van de verdachte voor [medeverdachte 1] van enige waarde was. Dat de bijdrage indirect voor een VVD-kandidaat voor de Tweede Kamer was bestemd en dat [medeverdachte 1] die steun - naar mag worden aangenomen -waardeerde maken dat niet anders. De uitgave van de verdachte kan derhalve niet als een gift aan [medeverdachte 1] worden aangemerkt.
4.4.3
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande kunnen alle door de verdachte gedane uitgaven aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , met uitzondering van de bijdrage aan de reclamezuil in feit 1 en genoemde etentjes op 9 februari 2006, 17 maart 2006, 12 september 2007 en de barbecue op 6 juli 2009 in feit 2, worden aangemerkt als gift in de zin van genoemde wetsartikelen.
4.5
Omkoping vooraf en omkoping achteraf
De beoordeling van beide ten laste gelegde feiten kan worden verdeeld in de vraag of de verdachte met de door hem gedane giften het oogmerk heeft gehad om [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te bewegen tot een handelen of nalaten in hun functies als ambtenaar (omkoping vooraf) en de vraag of de verdachte de giften aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gedaan ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (omkoping achteraf).
4.6
Omkoping vooraf: oogmerk
Voordat wordt overgegaan tot de concrete beantwoording van de vraag of de verdachte met de door hem gedane giften het oogmerk heeft gehad om [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te bewegen tot een handelen of nalaten in hun functies als ambtenaar in bovengenoemde zin zal eerst het juridisch kader van dit delictsbestanddeel worden uitgewerkt. Daarna zullen de feiten en omstandigheden van en rondom de giften aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden getoetst aan dat kader.
4.6.1
Juridisch kader
Oogmerk in de zin van de artikelen 177 en 177a Sr is aanwezig wanneer het doen van een gift door de gever, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus voor hem gewild gevolg meebrengt dat de ambtenaar wordt bewogen tot een doen of nalaten in zijn bediening. Het betreft de zwaarste vorm van opzet die bovendien niet op de gift maar op het gevolg moet zijn gericht. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende. Het beoogde gevolg kan een concrete tegenprestatie zijn en ook het doen ontstaan van een speciale relatie die zal leiden tot een voorkeursbehandeling.
Als dat oogmerk niet blijkt uit een door de gever daartoe strekkende verklaring, dient aan de hand van de feiten en omstandigheden, oftewel de uiterlijke verschijningsvorm van de feiten en omstandigheden van en rondom de gift, te worden bepaald of de gever met zijn gift het oogmerk had om de ambtenaar te bewegen tot een doen of nalaten in zijn bediening. Om de bewijsrechtelijke drempel van oogmerk te halen, dient op die manier minst genomen vast komen te staan dat het niet anders kan zijn dan dat de gever een gift aan een ambtenaar heeft gedaan met als doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling.
Het bewijzen van het oogmerk aan de hand van dit criterium is relatief eenvoudig op het moment dat iemand in het geniep aan een ambtenaar een koffertje met daarin een groot geldbedrag geeft zonder dat deze persoon en de ambtenaar een andere dan een zakelijke relatie hebben, en terwijl de gever weet dat de ambtenaar belast is met bepaalde werkzaamheden waarbij hij op dat moment belang heeft en bepaalde ambtelijke beslissingen in de periode vlak voor of vlak na de gift met behulp van de ambtenaar evident in het voordeel van de gever uitvallen.
Dit bewijs wordt lastiger als de relatie tussen de gever en de ambtenaar niet alleen maar zakelijk is en/of als de gift niet een koffertje met veel geld betreft dat heimelijk aan de ambtenaar is gegeven en/of als niet of lastig is vast te stellen dat er een verband is tussen een handelen van de ambtenaar en een (direct) voordeel voor de gever.
Met bovenstaand criterium als uitgangspunt zal hierna worden beoordeeld of de verdachte het oogmerk had om [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te bewegen tot een doen of nalaten in hun functies van wethouder en/of in het geval van [medeverdachte 2] , directeur van [bedrijf 2] .
4.6.2
Oogmerk gericht op handelen of nalaten van [medeverdachte 1]De verdachte heeft verklaard dat hij bij geen van zijn giften aan [medeverdachte 1] het doel had om [medeverdachte 1] te bewegen tot een handelen of nalaten in zijn functie van wethouder. De giften deed hij alleen maar omdat hij een jarenlange en zeer hechte vriendschap had met [medeverdachte 1] .
Deze verklaring van de verdachte kan niet bijdragen tot het bewijs van oogmerk. Daarom zal moeten worden beoordeeld of uit de uiterlijke verschijningsvorm van de feiten en omstandigheden van en rondom de giften volgt dat sprake was van oogmerk bij de verdachte om [medeverdachte 1] te bewegen tot een doen of nalaten. Bij alle giften aan [medeverdachte 1] spelen in het kader van de beoordeling van de uiterlijke verschijningsvorm de volgende feiten en omstandigheden een belangrijke rol.
  • De verdachte en [medeverdachte 1] zijn al bijna 40 jaar vrienden. Het betreft een zeer hechte vriendschap die onder meer wordt gekenmerkt door de omstandigheid dat ook hun beider gezinnen al jarenlang samen optrekken, door de omstandigheid dat [medeverdachte 1] zeer nauw betrokken is bij de bouw van het vakantiehuis van de verdachte in St. Tropez en door de omstandigheid dat [medeverdachte 1] en zijn vrouw de verdachte opzoeken in München als deze daar is geopereerd.
  • De verdachte en [medeverdachte 1] maken tijdens die jarenlange vriendschap allebei carrière in onder andere Roermond, de verdachte als projectontwikkelaar en [medeverdachte 1] in de gemeentepolitiek. Voor [medeverdachte 1] heeft dit geresulteerd in onder andere het wethouderschap van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening, Economische ontwikkelingen, Monumenten en Archeologie, Toerisme en recreatie en Regionale samenwerking (hierna: wethouder Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening) sinds 1998. Gegeven deze feiten en omstandigheden hadden de verdachte en [medeverdachte 1] niet alleen privé maar ook zakelijk veelvuldig met elkaar te maken. Dat is ook terug te zien in de verschillende projecten zoals die zijn beschreven in het dossier.
  • [medeverdachte 1] is niet de eerste de beste ambtenaar. Hij is al meer dan 30 jaar als ambtenaar werkzaam in de top van de in Nederland te verrichten politieke ambten. In de ten laste gelegde periode was hij wethouder Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening. Op de zitting is een beeld ontstaan van [medeverdachte 1] - voor een groot deel overigens opgetekend uit de mond van hemzelf - als een man die zich zo mogelijk meer dan ‘24/7’ inzette om de stad Roermond op de kaart te zetten. Daarbij lag de focus van zijn wethouderschap op - met name - de ruimtelijke ontwikkeling van de stad Roermond.
De staat van dienst van [medeverdachte 1] en zijn positie als wethouder, centraal in het brandpunt van de stadsontwikkeling, maakt dat ondernemers die - in grote mate - betrokken zijn bij diezelfde stadsontwikkeling en daarmee grote belangen hebben bij het tot stand brengen of in stand houden van een voorkeursrelatie en/of die op de korte of langere termijn goodwill willen kweken bij een van de belangrijke politieke ‘decision makers’, zeer alert moeten zijn op het doen van giften aan [medeverdachte 1] .
- Op basis van het dossier kan zeker worden verdedigd dat de schijn bestaat dat op meerdere momenten tijdens de looptijd van de verschillende projecten kan worden gedacht dat de verdachte er minst genomen aardig uitspringt in de besluitvorming door de gemeente, en dat [medeverdachte 1] hier een rol in heeft gehad. Het gaat echter veel te ver om in bewijsrechtelijk overtuigende zin te concluderen dat [medeverdachte 1] de verdachte op die momenten daadwerkelijk heeft begunstigd. Voor een dergelijke conclusie biedt het dossier in combinatie met het onderzoek op de zitting waar het dossier is besproken geen basis. Laat staan dat de conclusie te trekken valt dat door de begunstiging van [medeverdachte 1] ‘miljoenen euro’s in de zakken van de verdachte zijn gevloeid’ zoals door de officier van justitie bij requisitoir letterlijk is betoogd. Dit laatste is een te gemakkelijke en toch eigenlijk een bijna blote stelling.
Meer concreet staat aan voornoemde conclusies in de weg dat de doorlooptijd van de projecten zeer lang is met veel beslismomenten op veel verschillende punten en op verschillende momenten. Vaak ook op punten en momenten dat er veel (politieke) belangen en (politieke) krachten een rol spelen bij het project. Bovendien is de gemeentelijke besluitvorming bij ieder project in handen van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college van B&W) en de gemeenteraad, en dus niet in handen van [medeverdachte 1] alleen. Gelet op al het voorgaande, kan aan de timing van de giften, anders dan de officier van justitie stelt, geen grote betekenis worden toegekend.
In bewijsrechtelijke zin bieden de verklaringen van de vele getuigen die zijn gehoord ook onvoldoende steun voor dergelijke (vergaande) vaststellingen. Weliswaar is er een aantal getuigen dat [medeverdachte 1] een beslissende rol op bepaalde momenten in bepaalde projecten toedicht, maar daartegenover staan even zoveel, zo niet meer, getuigenverklaringen waaruit dit niet volgt. Terwijl bovendien de getuigen die belastend verklaren deze verklaringen tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris op belangrijke punten nuanceren.
Als de officier van justitie deze mening echt zou zijn toegedaan dan was het goed, sterker nog noodzakelijk, geweest dit aan de verdachte tijdens het onderzoek op de zitting voor te houden en bij requisitoir stap voor stap te onderbouwen en uit te werken. Hiertoe is de officier van justitie niet gekomen. Zelfs niet na aanmoedigingen hiertoe door de rechtbank.
Voor alle duidelijkheid: het voorgaande betekent dat er onvoldoende redengevend bewijs is voor de conclusie dat de verdachte door [medeverdachte 1] daadwerkelijk is begunstigd. De vraag is dan of dit een contra-indicatie voor omkoping oplevert. Dat is niet het geval. Dat zou namelijk alleen zo zijn geweest als er in de verste verte niet zou zijn gebleken van begunstiging van de verdachte door [medeverdachte 1] .
4.6.3
Oogmerk bij de concrete giften aan [medeverdachte 1]
Dat niet is gebleken van concrete gunsten/tegenprestaties van [medeverdachte 1] ‘in ruil’ voor de giften van de verdachte - de feiten en omstandigheden aan de achterkant - maakt dat de feiten en omstandigheden die een rol spelen bij het doen van de gift - de feiten en omstandigheden aan de voorkant - sterk genoeg moeten zijn om de bewijsrechtelijke drempel te halen die nodig is om tot het bewijs van oogmerk te komen. Anders gezegd, die feiten en omstandigheden aan de voorkant moeten de zware conclusie van oogmerk zelfstandig kunnen dragen.
De vastgestelde giften zijn als gezegd onder te verdelen in: vakanties naar St. Tropez, weekendjes weg met partners, bezoeken aan vastgoedbeurzen, voetbalreizen naar EK- en WK-wedstrijden en tot slot financiële bijdragen aan [bedrijf 1] .
Per categorie giften zal worden beoordeeld of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld of de verdachte het oogmerk had om [medeverdachte 1] met die gift te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder. Oogmerk wordt als gezegd aanwezig geacht als vast is komen te staan dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte een gift aan [medeverdachte 1] heeft gedaan met als doel om een concrete tegenprestatie of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling.
Vakanties naar St. Tropez[medeverdachte 1] en zijn vrouw verbleven één of meerdere keren per jaar op uitnodiging van de verdachte een aantal dagen bij de verdachte en zijn vrouw in het huis van de verdachte in St. Tropez. Ze hielden daar met zijn vieren, al dan niet aangevuld met anderen, vakantie. De giften van de verdachte betreffen het verschil tussen de kosten voor de vlucht en horeca van [medeverdachte 1] en zijn vrouw die de verdachte tijdens dertien vakanties aldaar voor zijn rekening nam en de financiële bijdragen van [medeverdachte 1] aan deze vakanties. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben hierover zelf verklaard dat zij tijdens deze vakanties over en weer kosten voor hun rekening namen, met als uitgangspunt dat de kosten min of meer verdeeld werden zonder dat ooit helemaal werd uitgerekend wat de exacte uitkomst was.
Als de uiterlijke verschijningsvorm van het voorgaande wordt vastgesteld dan is te zien dat zowel de aard van de vakanties als de aard en omvang van de giften tijdens die vakanties erop wijzen dat deze giften in belangrijke, zo niet uitsluitende, mate zijn gedaan vanwege de vriendschap. Het is niet ongebruikelijk om tijdens een vakantie met vrienden over en weer kosten te dragen zonder op enig moment exact te berekenen of de uitgaven van beiden helemaal met elkaar in evenwicht zijn.
Tegen die achtergrond kan niet worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de giften aan [medeverdachte 1] heeft gedaan met als doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. De enkele omstandigheid dat het verblijf met luxe is omgeven maakt dit niet anders. Deze luxe maakt blijkbaar onderdeel uit van de wijze waarop de verdachte met zijn vrienden vakantie doorbrengt. Het oogmerk van de verdachte om [medeverdachte 1] met deze giften te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder kan dus niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld.
Gelet op deze conclusie behoeft het verweer dat deze gift niet opzettelijk is gedaan geen bespreking meer.
Over en weer reizenDe verdachte en zijn vrouw gingen regelmatig op stap met [medeverdachte 1] en zijn vrouw naar diverse buitenlandse bestemmingen. De giften van de verdachte aan [medeverdachte 1] zouden eruit bestaan dat de verdachte nagenoeg de volledige kosten van de ten laste gelegde reizen voor [medeverdachte 1] en zijn vrouw voor zijn rekening heeft genomen.
De verdachte heeft verklaard dat de beide stellen jarenlang regelmatig stedentrips maakten en dat tegenover de door hem betaalde stedentrips ook stedentrips staan die geheel of grotendeels door [medeverdachte 1] zijn betaald. Gewezen wordt op twee stedentrips naar Parijs in 2007 en 2008 en een stedentrip naar Rome in 2010. Voor wat betreft de ten laste gelegde reizen naar München in 2007 wijst de verdachte erop dat dit bezoeken door [medeverdachte 1] aan hem betroffen in verband met een operatie die de verdachte daar toen had ondergaan.
Het maken van gezamenlijke stedentrips met de beide partners waarbij de kosten over en weer worden gedragen, wijst op een vriendschappelijk motief van deze reizen. Dit zelfde geldt voor de reizen van [medeverdachte 1] naar München om de verdachte in het ziekenhuis te bezoeken. Wat er ook zij van de exacte uitkomst van de uitgaven door beide heren onder de streep, feit is dat alle feiten en omstandigheden erop wijzen dat de giften, als er al een positief saldo aan de zijde van de verdachte overblijft, een volledig vriendschappelijk karakter hebben.
Als de uiterlijke verschijningsvorm van het voorgaande wordt vastgesteld dan is te zien dat zowel de aard van de reizen als de aard en omvang van de giften erop wijzen dat de giften in belangrijke, zo niet uitsluitende, mate zijn gedaan vanwege de vriendschap.
Tegen die achtergrond kan niet worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de giften aan [medeverdachte 1] heeft gedaan met als doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. Het oogmerk van de verdachte om [medeverdachte 1] met deze giften te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder kan dus niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld.
Gelet op deze conclusie behoeft het verweer dat deze gift niet opzettelijk is gedaan geen bespreking meer.
Bezoeken aan vastgoedbeurzen[medeverdachte 1] heeft op uitnodiging van de verdachte in de jaren 2007 tot en met 2010 vastgoedbeurzen in Cannes (drie maal) en München (vier maal) samen met de verdachte bezocht. De beurzen duurden 3 tot 4 dagen. [medeverdachte 1] heeft financiële bijdragen geleverd in de door de verdachte voor deze bezoeken gemaakte kosten, maar deze bijdragen dekten niet de door de verdachte ten behoeve van [medeverdachte 1] gemaakte kosten.
Tijdens deze bezoeken waren de verdachte en [medeverdachte 1] in hoofdzaak op reis in hun hoedanigheid van projectontwikkelaar en wethouder. Als dit al niet voldoende volgt uit het onderwerp van de beurzen in relatie tot de functies van beide heren, kan dit worden opgemaakt uit de verklaringen van de verdachte bij de rechter-commissaris. De verdachte verklaart immers dat [medeverdachte 1] op deze vastgoedbeurzen contacten met andere wethouders kon onderhouden en dat hij aanwezig was bij overleggen met mogelijke toekomstige investeerders in projecten in de stad Roermond. Realisering van deze projecten was goed voor de stad Roermond, voor [medeverdachte 1] en voor de verdachte.
Dat [medeverdachte 1] (mede) in hoedanigheid van wethouder mee was naar de vastgoedbeurzen volgt ook uit de inhoud van de meldingen van zijn bezoeken aan het college van B&W. In veel van deze meldingen refereert hij aan besprekingen met eigenaren en financiers van vastgoed en/of vermeldt hij dat hij gesprekken heeft die van belang zijn voor de ontwikkeling van Roermond. Verder staat [medeverdachte 1] elke keer op de gastenlijst van de bankierslunch van de Expo Real vermeld tussen alle andere zakelijke gasten van de verdachte en wordt hij een aantal keer genoemd als gast werkzaam bij de gemeente Roermond. Ook dit duidt erop dat [medeverdachte 1] daar niet alleen als vriend aanwezig was.
Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat de bezoeken aan de vastgoedbeurzen in belangrijke mate een zakelijk karakter hadden, en dat er niet of nauwelijks feiten en omstandigheden zijn die wijzen op een vriendschappelijk motief van deze bezoeken. Ook zonder de vriendschapsrelatie tussen de verdachte en [medeverdachte 1] hadden deze bezoeken op een zelfde wijze kunnen plaatsvinden.
Tegenover de door de verdachte aan [medeverdachte 1] betaalde giften in de vorm van het voldoen van het grootste deel van de kosten van deze beurzen staat, zo kan worden afgeleid uit onder meer de notulen van de vergadering van [bedrijf 3] van 30 augustus 2007, een concrete tegenprestatie van [medeverdachte 1] , namelijk het aanwezig zijn bij gesprekken die de verdachte heeft met mogelijke investeerders.
Als de uiterlijke verschijningsvorm van het voorgaande wordt vastgesteld, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de giften aan [medeverdachte 1] heeft gedaan met als doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. De door de verdediging aangevoerde overige contra-indicaties raken die vaststelling niet. Daarom kan het oogmerk van de verdachte om [medeverdachte 1] met deze giften te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder buiten redelijke twijfel worden vastgesteld.
Voetbalreizen WK 2006 en EK 2008[medeverdachte 1] is op uitnodiging van de verdachte in 2006 mee gegaan naar de WK-wedstrijd Nederland-Argentinië in Duitsland en in 2008 naar de EK-wedstrijden Nederland-Italië, Nederland-Frankrijk en Nederland-Roemenië in Zwitserland. [medeverdachte 1] heeft bij de EK-wedstrijden bijdragen geleverd in de door de verdachte gemaakte kosten, maar deze bijdragen dekten niet de door de verdachte ten behoeve van [medeverdachte 1] gemaakte kosten.
De verdachte heeft verklaard dat hij naar de voetbalreizen mensen meenam die van voetbal hielden. De groep kende een vaste kern en de rest van de groep wisselde per reis. [medeverdachte 1] hoorde bij de vaste kern vrienden.
Tijdens de voetbalreizen naar het WK 2006 en het EK 2008 gingen naast de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zowel zakelijke relaties ( [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] ) als privé-relaties (schoonvader [betrokkene 7] , schoonzoon [betrokkene 8] , vriend [betrokkene 9] , zoon [betrokkene 10] ) van de verdachte mee. Omdat [medeverdachte 1] te plaatsen is als privé relatie en als zakelijke relatie van de verdachte is niet vast te stellen of [medeverdachte 1] is meegegaan in zijn hoedanigheid van wethouder of in zijn hoedanigheid van vriend van de verdachte.
Als de uiterlijke verschijningsvorm van het voorgaande moet worden vastgesteld dan blijkt dat er twijfel bestaat over wat de uiterlijke verschijningsvorm laat zien. Tegen die achtergrond kan niet worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de giften aan [medeverdachte 1] heeft gedaan met als doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. Daarom kan het oogmerk van de verdachte om [medeverdachte 1] met deze giften te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld.
Betalingen aan [bedrijf 1]De verdachte heeft in september 2006 € 5.950,-- (middels [bedrijf 6] ), in februari 2007 € 5.950,-- (middels [bedrijf 4] ) en in februari 2010 € 4.760,-- (middels [bedrijf 5] ) betaald aan [bedrijf 1] .
[medeverdachte 1] verzocht de verdachte en anderen om betalingen aan [bedrijf 1] te doen ten behoeve van de VVD campagnes in verkiezingstijden. [medeverdachte 1] kon beschikken over de op de bankrekening van [bedrijf 1] gestorte bedragen en kon dus bepalen, en in de praktijk deed hij dat ook, hoe deze bedragen werden uitgegeven.
Door betalingen aan [bedrijf 1] te doen stelde de verdachte [medeverdachte 1] , VVD prominent, in staat om campagne te voeren voor de VVD en voor [medeverdachte 1] zelf, dit laatste nu diens lot als VVD-politicus zeer nauw verbonden was met het lot van de VVD. Dit alles terwijl de verdachte wist dat [medeverdachte 1] als (VVD-)wethouder zeer nauw betrokken was bij de projecten van de verdachte in de gemeente Roermond en dus invloed had op het verloop van die projecten. De verdachte had er - zakelijk gezien - baat bij om op verzoeken van [medeverdachte 1] in te gaan om een betaling te doen aan [bedrijf 1] . Deze feiten en omstandigheden duiden niet op giften uit hoofde van een vriendschapsrelatie. Ook zonder de vriendschapsrelatie hadden deze giften op dezelfde wijze kunnen plaatsvinden. Derhalve worden deze feiten en omstandigheden niet gekleurd door de vriendschapsrelatie.
Als de uiterlijke verschijningsvorm van het voorgaande wordt vastgesteld, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de giften aan [medeverdachte 1] heeft gedaan met als doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. Het oogmerk van de verdachte om [medeverdachte 1] met deze giften te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld.
4.6.4
Oogmerk gericht op handelen of nalaten van [medeverdachte 2]
De verdachte heeft verklaard dat hij bij geen van zijn giften aan [medeverdachte 2] het doel had om deze te bewegen tot een handelen of nalaten in zijn functie van wethouder en later directeur van [bedrijf 2] .
Deze verklaring van de verdachte kan niet bijdragen tot het bewijs van oogmerk. Daarom zal moeten worden beoordeeld of uit de uiterlijke verschijningsvorm van de feiten en omstandigheden van en rondom de giften volgt dat sprake was van oogmerk bij de verdachte om [medeverdachte 2] te bewegen tot een doen of nalaten. Bij alle giften spelen in het kader van de beoordeling van de uiterlijke verschijningsvorm de volgende feiten en omstandigheden een belangrijke rol.
  • Zowel de verdachte als [medeverdachte 2] hebben verklaard dat er een vriendschap tussen hen bestaat. De verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 2] goed heeft leren kennen toen deze wethouder werd, en dat er, doordat zij steeds meer zakelijk contact kregen, geleidelijk een vriendschap is ontstaan tussen hen. [medeverdachte 2] verklaart niet wanneer en hoe de vriendschap is ontstaan en wat deze inhield. Er zijn voorts geen feiten en omstandigheden, bijvoorbeeld afspraken tussen beide heren in privé, die het bestaan van een vriendschap ondersteunen. Nu de vriendschap tussen de verdachte en [medeverdachte 2] niet of nauwelijks uit de verf komt, afgezien van het feit dat ze het allebei zelf verklaren, wordt ervan uitgegaan dat het niet meer was dan een vriendschappelijk zakelijk contact.
  • [medeverdachte 2] was van mei 2002 tot 1 februari 2010 wethouder Financiën, Juridische Zaken en Eigendommen bij de gemeente Roermond. Per laatstgenoemde datum werd hij benoemd als directeur van [bedrijf 2] . In beide functies was hij betrokken bij een aantal van de projecten zoals die zijn beschreven in het dossier. Op basis van het dossier kan zeker worden verdedigd dat de schijn bestaat dat op meerdere momenten tijdens de looptijd van de verschillende projecten kan worden gedacht dat de verdachte er minst genomen aardig uitspringt in de besluitvorming door de gemeente, en dat [medeverdachte 2] hier ook een rol in heeft gehad. Het gaat echter veel te ver om in bewijsrechtelijk overtuigende zin te concluderen dat [medeverdachte 2] de verdachte op die momenten daadwerkelijk heeft begunstigd.
Alle argumenten die hiervoor zijn weergegeven bij het laatste gedachtestreepje in de paragraaf ‘4.6.2
Oogmerk gericht op handelen of nalaten [medeverdachte 1] ’spelen ook hier in meer of mindere mate een rol. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat de (sturende) rol van [medeverdachte 2] niet heel duidelijk uit het dossier volgt. Voor die conclusie kan steun worden gevonden in de omstandigheid dat het requisitoir maar beperkt melding maakt van de rol van [medeverdachte 2] bij de verschillende projecten.
Voor alle duidelijkheid: het voorgaande betekent dat er onvoldoende redengevend bewijs is voor de conclusie dat de verdachte door [medeverdachte 2] daadwerkelijk is begunstigd. De vraag is dan of dit een contra-indicatie voor omkoping oplevert. Dat is niet het geval. Dat zou namelijk alleen zo zijn geweest als er in de verste verte niet zou zijn gebleken van begunstiging van de verdachte door [medeverdachte 2] .
4.6.5
Oogmerk bij de concrete giften aan [medeverdachte 2]
Dat ook hier niet is gebleken van concrete gunsten/tegenprestaties van [medeverdachte 2] ‘in ruil’ voor de giften van de verdachte - de feiten en omstandigheden aan de achterkant - , maakt dat de feiten en omstandigheden die een rol spelen bij het doen van de gift - de feiten en omstandigheden aan de voorkant - sterk genoeg moeten zijn om de bewijsrechtelijke drempel te halen die nodig is om tot het bewijs van oogmerk te komen. Anders gezegd die feiten en omstandigheden aan de voorkant moeten de zware conclusie van oogmerk zelfstandig kunnen dragen.
De vastgestelde giften zijn onder te verdelen in: etentjes, bloemen, donaties en voetbalreizen naar EK- en WK-wedstrijden. Per categorie giften zal worden beoordeeld of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld of de verdachte het oogmerk had om [medeverdachte 2] met die gift te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder. Oogmerk wordt als gezegd aanwezig geacht als vast is komen te staan dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte een gift aan [medeverdachte 2] heeft gedaan met als doel om een concrete tegenprestatie of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling.
EtentjesHet betreft een etentje op 18 juni 2007 in restaurant [bedrijf 11] en een etentje op 24 januari 2008 in restaurant [bedrijf 12] waarbij naast de verdachte en [medeverdachte 2] ook [medeverdachte 1] en [betrokkene 11] aanwezig waren. Gebleken is dat beide etentjes hebben plaatsgevonden in het kader van een zakelijk overleg tussen de gemeente Roermond en [bedrijf 3] en dat door de drukke agenda’s van een ieder werd gekozen voor een dergelijke vorm van zakelijk overleg tijdens een dinertje.
Als de uiterlijke verschijningsvorm wordt vastgesteld, dan is te zien dat er op niet frequente basis etentjes met een zakelijk en doelmatig karakter plaatsvinden terwijl niet uit het dossier volgt dat het om copieuze maaltijden ging. Op basis van deze uiterlijke verschijningsvorm is niet komen vast te staan dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die etentjes heeft betaald met als doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. Het oogmerk van de verdachte om [medeverdachte 2] met deze giften te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld.
Donaties
Het betreft een donatie van € 1.000,-- op 7 juni 2005 aan fanfare [bedrijf 14] en twee donaties van € 3.000,-- en € 4.000,-- in 2007 en 2010 aan carnavalsvereniging [bedrijf 14] .
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij aan elk sponsorverzoek voldeed, ongeacht de naam die onderaan de brief met het sponsorverzoek stond. Hij heeft aldus circa 1,5 miljoen euro aan goede doelen, sportverenigingen en liefdadigheid gegeven waar hij nooit iets voor terug wilde hebben. Dit deed hij omdat hij wist dat al die verenigingen altijd geld tekort komen.
Als de uiterlijke verschijningsvorm wordt vastgesteld, dan is te zien dat het gaat om drie giften in een periode van 5 jaar, dat het geen giften aan [medeverdachte 2] in persoon waren en dat de verdachte inging op elk sponsorverzoek dat hij kreeg. Op basis van deze uiterlijke verschijningsvorm is niet komen vast te staan dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die sponsorbedragen heeft betaald met als doel om een concrete tegenprestatie van [medeverdachte 2] terug te krijgen of een speciale relatie met hem te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. Het oogmerk van de verdachte om [medeverdachte 2] met deze giften te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld.
Context
Bij de beoordeling van de aanwezigheid van oogmerk bij de etentjes en de bloemen is in aanmerking genomen dat er een zekere ruimte moet zijn om in het sociaal zakelijke verkeer tussen ondernemers en ambtenaren iets aan elkaar te geven en iets voor elkaar te betalen zonder dat dit meteen een strafrechtelijk verwijt oplevert. Zelfs niet altijd als met zo een etentje of bloemetje de grenzen worden overschreden van wat in de in die gemeente geldende gedragscodes is neergelegd. In zijn algemeenheid dienen die gedragscodes als leidraad en normering voor ambtenaren bij het maken van de keuze over het wel of niet aannemen van een gift. Overschrijding van het maximaal toegestane bedrag van een gift is
- in eerste instantie - een interne kwestie die in de onderlinge relaties tussen het ambtelijk orgaan en de ambtenaar een rol kan spelen. In de beoordeling van het strafrechtelijk verwijt, en bij de beoordeling of er reden is voor enige strafvervolging voor ambtelijke corruptie, is de overschrijding (slechts) een van de te beoordelen omstandigheden.
Ook bij de sponsorbijdragen zijn de omstandigheden van het geval en meer in het bijzonder de sociale context bij de beoordeling in aanmerking genomen. Er moet in een gemeenschap een zekere ruimte zijn om als ondernemer in te gaan op sponsorverzoeken zonder dat dit meteen een strafrechtelijk verwijt oplevert. Dit geldt ook als degene die onder de brief staat tevens wethouder is.
Als de uiterlijke verschijningsvorm van het voorgaande moet worden vastgesteld, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de giften aan [medeverdachte 2] heeft gedaan met als doel om een concrete tegenprestatie van hem terug te krijgen of een speciale relatie met hem te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. De door de verdediging aangevoerde overige contra-indicaties raken die vaststelling niet. Het oogmerk van de verdachte om [medeverdachte 2] met die gift te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld. Dit geldt niet voor zijn functie van directeur van [bedrijf 2] per 1 februari 2010. Op het moment van de gift was bij de verdachte nog niet bekend dat [medeverdachte 2] deze functie zou gaan vervullen.
4.7
Oogmerk op handelen of nalaten in strijd met plicht
In de rechtspraak is het bestanddeel ‘handelen in strijd met zijn plicht’ zoals opgenomen in artikel 177 Sr ruim uitgelegd. In 2006 heeft de Hoge Raad zelfs expliciet bepaald dat artikel 177 Sr mede ziet op het doen van giften of beloften aan een ambtenaar teneinde aldus een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen.
Vastgesteld is dat de verdachte aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] giften heeft gegeven met het oogmerk om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. Gelet op het voorgaande kan aldus worden bewezen dat de verdachte het oogmerk had om [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te laten handelen in strijd met hun plicht.
4.8
Omkoping achteraf
Hier is de vraag aan de orde of de verdachte de giften aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gedaan ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (omkoping achteraf).
Het juridisch kader van de omkoping achteraf verschilt niet wezenlijk van dat van de omkoping vooraf, zij het dat moet kunnen worden bewezen dat de verdachte opzettelijk achteraf giften heeft gedaan voor gunsten die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al eerder aan hem hebben verleend in hun bediening. Onder deze gunsten kan, evenals bij omkoping vooraf, tevens worden verstaan een voorkeurspositie die de verdachte meende te hebben bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
In het voorgaande is reeds geoordeeld dat sprake is van omkoping vooraf van [medeverdachte 1] door de verdachte voor wat betreft de bezoeken aan de vastgoedbeurzen en de [bedrijf 1] -betalingen. Dit geldt ook voor [medeverdachte 2] voor wat betreft de voetbalreizen.
Tegen de achtergrond van al hetgeen hiervoor reeds is overwogen ten aanzien van de omkoping vooraf geldt dat kan worden bewezen dat de giften die zijn gedaan met het oogmerk om [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te bewegen tot een handelen of nalaten evengoed kunnen zijn gedaan ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De giften zouden eventueel ook een dubbel doel hebben kunnen dienen. Daarom wordt bewezen dat de verdachte giften in de vorm van de betaling van de bezoeken aan de vastgoedbeurzen en betalingen aan [bedrijf 1] voor [medeverdachte 1] en in de vorm van de betaling van voetbalreizen voor [medeverdachte 2] heeft gedaan ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in hun hoedanigheid van wethouder.
ConclusieBewezen kan worden dat de verdachte giften aan [medeverdachte 1] heeft gedaan door met hem de vastgoedbeurzen te bezoeken en door betalingen aan [bedrijf 1] te doen en dat hij giften aan [medeverdachte 2] heeft gedaan door hem mee te nemen naar het WK 2006 en het EK 2008, alles met het oogmerk om [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te bewegen tot een doen of nalaten en/of ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in strijd met hun plicht als wethouder.
Voor het overige is niet wettig en overtuigend bewezen dat de door de verdachte aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gedane giften zijn gedaan met het oogmerk om hen te bewegen tot een doen of nalaten en/of ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in strijd met hun plicht als wethouder of in het geval van [medeverdachte 2] in strijd met zijn plicht als directeur [bedrijf 2] . In zoverre wordt de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 december 2010, in Nederland en in Frankrijk en in Duitsland een ambtenaar, te weten [medeverdachte 1] , in zijn hoedanigheid van wethouder van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening, Economische ontwikkelingen,
Monumenten en Archeologie, Toerisme en recreatie en Regionale samenwerking van de gemeente Roermond, giften te weten:
- bezoeken aan internationale vastgoedbeurzen in Cannes (Mipim in de jaren 2008 tot en met 2010) en in München (Expo Real in de jaren 2007 tot en met 2010) en de rondom/ter gelegenheid van die vastgoedbeurzen plaatsvindende bijeenkomsten/ontmoetingen en een gedeelte van de daarmee verband houdende entree- en/of reis- en/of verblijfskosten en
- girale geldbedragen groot 16.660,00 euro, in en/of via [bedrijf 1]
heeft gedaan, zulks
(1°) met het oogmerk om die [medeverdachte 1] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of na te laten
en/of
(2°) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door die [medeverdachte 1] , in zijn huidige bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan en/of nagelaten,
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2006 tot en met 1 juli 2008, in Nederland en in Duitsland en in Zwitserland,
een ambtenaar, te weten [medeverdachte 2] , in zijn hoedanigheid van wethouder van Financiën, Juridische Zaken en Eigendommen van de gemeente Roermond
giften te weten
- bezoeken aan het WK voetbal in Duitsland in 2006 omstreeks 21 juni 2006 en het EK voetbal in Zwitserland in 2008 omstreeks 17 juni 2008 en de daarmee verband houdende
entree- en/of reis- en/of verblijfskosten
heeft gedaan, zulks
(1°) met het oogmerk om die [medeverdachte 2] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of na te laten
en/of
(2°) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door die [medeverdachte 2] , in zijn huidige bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan en/of nagelaten,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid feiten
De onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten leveren op:
Aan een ambtenaar een gift doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd
en/of
aan een ambtenaar een gift doen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door deze in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Motivering straf
De verdachte heeft de twee wethouders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] omgekocht met bezoeken aan vastgoedbeurzen, mooie voetbalwedstrijden en met stortingen in de verkiezingskas van [medeverdachte 1] . Met deze bewezenverklaringen is vastgesteld dat de verdachte de strafrechtelijke grenzen die de wetgever heeft gesteld, is gepasseerd en dat hem dus een strafrechtelijk verwijt te maken valt. De vraag is: hoe erg is dát wat is bewezen verklaard?
De officier van justitie is duidelijk over het antwoord op deze vraag. Haar eis vloeit logischerwijs voort uit de kleuring die zij het dossier heeft gegeven: ‘grootschalige ernstige corruptie waarbij miljoenen euro’s onnodig in de zakken van de projectontwikkelaars (waaronder de verdachte) zijn gevloeid, terwijl dat gemeenschapsgeld had kunnen en ook moeten worden besteed aan de burgers van Roermond!’
Maar vindt de rechtbank dat ook?
Het verwijt blijft steken aan de voorkant van de corruptie, bij het verwijt dat de verdachte aan twee wethouders een aantal giften heeft gedaan, terwijl hij er een duidelijk, zakelijk belang bij had om de relatie met deze wethouders goed te houden. Niet uit de verf komt dat de verdachte grote bedragen euro’s aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft betaald. De voordelen voor [medeverdachte 1] hebben bestaan uit een aantal bezoeken aan vastgoedbeurzen en betalingen aan de verkiezingskas van [medeverdachte 1] . Bij [medeverdachte 2] hebben de voordelen bestaan uit twee voetbalreizen.
Aan de achterkant van de corruptie blijkt niet van overduidelijke beslissingen in het voordeel van de verdachte waar [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] een beslissende invloed op hebben gehad. Dat de verdachte enorme winsten heeft gemaakt door beslissingen van [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] is niet gebleken. De achterkant van de corruptiefeiten komt daarmee niet verder dan de schijn van vriendjespolitiek en belangenverstrengeling. De verdachte staat daarvoor niet terecht en dit wordt dus ook niet betrokken in de straf.
Maar wat wel meeweegt bij de beoordeling van de vraag hoe erg het bewezenverklaarde is, is dat de verdachte het doel heeft gehad om ambtenaren te verleiden tot het hem geven van een voorkeursbehandeling. Hiermee heeft de verdachte (indirect) het vertrouwen in de integriteit van het openbaar bestuur geschaad.
Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de verdachte een aantal heftige jaren achter de rug heeft. Het onderzoek, de zitting en alle aandacht die er voor de zaak is geweest, hebben hun sporen in het leven van de verdachte achtergelaten. Aan de overige punten die in dit kader naar voren zijn gebracht, is bij de bepaling van de strafmaat geen gewicht toegekend.
Gelet op de leeftijd van de verdachte, zijn blanco strafblad, deze strafzaak en de schijnwerpers die op hem zullen blijven staan, is de kans dat de verdachte nogmaals in de fout gaat niet of nauwelijks aanwezig. Een voorwaardelijke straf ligt daarom niet voor de hand. Gelet op de wijze waarop de rechtbank tegen de feiten aankijkt, is een gevangenisstraf niet op zijn plaats. De enige passende straf is daarom een onvoorwaardelijke taakstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de taakstraf is de straf die [medeverdachte 1] heeft opgelegd gekregen als uitgangspunt genomen.
Alles afwegend wordt aan de verdachte de volgende straf opgelegd.
Een taakstraf voor de duur van 100 uren te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 177 van het Wetboek van Strafrecht.
Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. J.F. Koekebakker en B.A. Cnossen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.A.J.A. Welten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2016.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(zaaksdossier 03)
dat hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 april
2004 tot en met 9 november 2012, althans op één of meer tijdstip(pen) in of
omstreeks de jaren 2004 tot en met 2012, in de gemeente(n) Roermond en/of
Maastricht en/of elders in Nederland en/of in Frankrijk en/of Duitsland en/of
het Verenigd Koninkrijk en/of Zwitserland,
alleen, althans tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
meermalen, althans eenmaal,
een ambtenaar, te weten [medeverdachte 1] , in zijn hoedanigheid van wethouder
(van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening, Economische ontwikkelingen,
Monumenten en Archeologie, Toerisme en recreatie en Regionale samenwerking)
van de gemeente Roermond, één of meer gift(en) en/of belofte(n) en/of
dienst(en), te weten -zakelijk weergegeven-:
- één of meer bezoek(en) aan internationale vastgoedbeurzen in Cannes (Mipim
in de jaren 2008 tot en met 2010) en/of in München (Expo Real in de jaren
2007 tot en met 2010) en/of de rondom/ter gelegenheid van die
vastgoedbeur(s)(zen) plaatsvindende bijeenkomst(en)/ontmoeting(en) en/of
(een gedeelte van) de daarmee verband houdende entree- en/of reis- en/of
verblijfskosten ter waarde van afgerond 37.520,00 euro, althans enig
geldbedrag en/of
- één of meer bezoek(en) aan het WK voetbal in Duitsland in 2006 (op of
omstreeks 21 juni 2006) en/of het EK voetbal in Zwitserland in 2008 (op of
omstreeks 9 juni 2008 en/of 13 juni 2008 en/of 17 juni 2008) en/of (een
gedeelte van) de daarmee verband houdende entree- en/of reis- en/of
verblijfskosten ter waarde van afgerond 14.435,00 euro, althans enig
geldbedrag en/of
- 22, althans één of meer bezoek(en) aan zijn, verdachtes (vakantie)woning van
in St. Tropez/Frankrijk (in de periode 10 april 2004 tot en met 11
augustus 2012) en/of (een gedeelte van) de daarmee verband houdende reis-
en/of verblijfskosten ter waarde van afgerond 12.966,00 euro, althans enig
geldbedrag en/of
- één of meer bezoek(en) aan Berlijn (in 2006) en/of Londen (in 2007) en/of
München (in 2007) en/of Lourdes (in 2010) en/of (een gedeelte van) de
daarmee verband houdende reis- en/of verblijfskosten ter waarde van afgerond
14.333,00 euro, althans enig geldbedrag en/of
- één of meer girale geldbedrag(en) groot 16.660,00 euro, althans één of meer
girale geldbedrag(en) in en/of via [bedrijf 1] (in of omstreeks
de maand augustus 2006 en/of september 2006 en/of februari 2007 en/of
januari 2010 en/of februari 2010) en/of
- een financiële bijdrage van 1.785,00 euro, althans enige financiële bijdrage
aan de verkiezingscampagne voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2012 (in de
vorm van een reclamezuil met billboard met de afbeelding van [betrokkene 1] )
(op of omstreeks 9 november 2012),
althans enige gift en/of belofte heeft gedaan en/of enige dienst heeft
verleend en/of aangeboden, zulks
(1°) (telkens) met het oogmerk om die [medeverdachte 1] te bewegen in zijn bediening, al
dan niet in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of na te laten
en/of
(2°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door die [medeverdachte 1] ,
in zijn huidige en/of vroegere bediening, al dan niet in strijd met zijn
plicht, is gedaan en/of nagelaten, te weten (telkens) -zakelijk
weergegeven-:
- het laten ontstaan en/of in stand houden en/of onderhouden en/of verbeteren
van een zodanige relatie tussen enerzijds die [medeverdachte 1] en anderzijds
verdachte en/of één of meer aan verdachte gelieerde vennootschap(pen) dat
die [medeverdachte 1] tegenover verdachte en/of één of meer aan verdachte gelieerde
vennootschap(pen) niet meer zo neutraal en/of zo vrij en/of onbeïnvloed
en/of onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij het nemen van
beslissingen in relatie tot verdachte en/of één of meer aan verdachte
gelieerde vennootschap(pen) als in het geval dat hij, verdachte en/of (één
of meer van) zijn medeverdachte(n), die gift(en) en/of belofte(n) niet
had(den) gedaan en/of die dienst(en) niet had(den) verleend en/of aangeboden
en/of die [medeverdachte 1] die gift(en) en/of belofte(n) en/of die dienst(en) niet
had aangenomen en/of
- het geven van een voorkeursbehandeling aan hem, verdachte en/of één of meer
aan verdachte gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van hem, verdachte en/of
één of meer aan verdachte gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het verstrekken/delen van geheime en/of vertrouwelijke en/of
interne/gemeentelijke en/of niet-openbare en/of concurrentiegevoelige
informatie aan/met hem, verdachte en/of één of meer aan verdachte gelieerde
vennootschap(pen) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) ten gunste van hem, verdachte en/of
één of meer aan verdachte gelieerde vennootschap(pen) verstrekken van
(eenzijdige) informatie en/of het onthouden en/of achterhouden van
informatie ten behoeve van/ter gelegenheid van besluitvormingsprocedures
(binnen de gemeente Roermond) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) (adviseren tot het) verstrekken en/of
(ver)gunnen en/of betalen door de gemeente Roermond van werken en/of
opdrachten en/of projecten en/of gebouwen aan hem, verdachte en/of één of
meer aan verdachte gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) (adviseren tot het) door de gemeente
Roermond laten aankopen van één of meer project(en) en/of werk(en) en/of
grond(en) en/of gebouwen van hem, verdachte en/of één of meer aan verdachte
gelieerde vennootschap(pen) voor een (aanzienlijk) hoger bedrag dan in
redelijkheid op dat moment in het economisch verkeer gangbaar was, althans
voor een niet marktconforme prijs en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) vergezellen van hem, verdachte en/of
aanwezig zijn bij door en/of namens verdachte georganiseerde ontmoetingen
met potentiële nieuwe opdrachtgevers van verdachte en/of één of meer aan
verdachte gelieerde vennootschap(pen);
art 177 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
(zaaksdossier 03)
dat hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 mei 2005
tot en met 30 juni 2012, althans op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks
de jaren 2005 tot en met 2012 in de gemeente Roermond en/of elders in
Nederland en/of in Duitsland en/of Zwitserland,
alleen, althans tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
meermalen, althans eenmaal,
een ambtenaar, te weten [medeverdachte 2] , in zijn hoedanigheid van wethouder
(van Financiën, Juridische Zaken en Eigendommen) van de gemeente Roermond
en/of directeur van de [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] B.V.), één of
meer gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en), te weten -zakelijk
weergegeven-:
- één of meer bezoek(en) aan het WK voetbal in Duitsland in 2006 (op of
omstreeks 21 juni 2006) en/of het EK voetbal in Zwitserland in 2008 (op of
omstreeks 17 juni 2008) en/of (een gedeelte van) de daarmee verband houdende
entree- en/of reis- en/of verblijfskosten ter waarde van afgerond 7.368,00
euro, althans enig geldbedrag en/of
- één of meer (uitnodiging(en) voor) (een) etentje(s), waaronder een etentje
op of omstreeks 9 februari 2006 en/of een etentje op of omstreeks 17 maart
2006 (bij restaurant [bedrijf 15] te Roermond) en/of (een) etentje(s) op of
omstreeks 18 juni 2007 en/of 12 september 2007 (bij [bedrijf 11] te
Roermond) en/of bij een etentje op of omstreeks 24 januari 2008 (bij
restaurant [bedrijf 12] te Roermond) en/of een barbecue op of omstreeks 6 juli
2009 en/of
- een abonnement bij [bedrijf 13] te Roermond (op of omstreeks 30
januari 2010) ter waarde van 45,00 euro, althans enig geldbedrag en/of
- bloemen van [bedrijf 13] te Roermond (op of omstreeks 30 juni 2012)
ter waarde van 125,00 euro, althans enig geldbedrag en/of
- één of meer donatie(s) aan/ten behoeve van Fanfare [bedrijf 16]
voor een bedrag van 1.000,00 euro, althans enig geldbedrag
(op of omstreeks 3 mei 2005) en/of
- één of meer donatie(s) aan/ten behoeve van VV [bedrijf 14] voor een
totaalbedrag van 7.000,00 euro, althans enig geldbedrag (op of omstreeks 16
juli 2007 en/of 21 juni 2010),
althans enige gift en/of belofte heeft gedaan en/of enige dienst heeft
verleend en/of aangeboden, zulks
(1°) (telkens) met het oogmerk om die [medeverdachte 2] te bewegen in zijn bediening,
al dan niet in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of na te laten
en/of
(2°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door die
[medeverdachte 2] , in zijn huidige en/of vroegere bediening, al dan niet in strijd
met zijn plicht, is gedaan en/of nagelaten, te weten (telkens) -zakelijk
weergegeven-:
- het laten ontstaan en/of in stand houden en/of onderhouden en/of verbeteren
van een zodanige relatie tussen enerzijds die [medeverdachte 2] en anderzijds
verdachte en/of één of meer aan verdachte gelieerde vennootschap(pen) dat
die [medeverdachte 2] tegenover verdachte en/of één of meer aan verdachte gelieerde
vennootschap(pen) niet meer zo neutraal en/of zo vrij en/of onbeïnvloed
en/of onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij het nemen van
beslissingen in relatie tot verdachte en/of één of meer aan verdachte
gelieerde vennootschap(pen) als in het geval dat hij, verdachte en/of (één
of meer van) zijn medeverdachte(n), die gift(en) en/of belofte(n) niet
had(den) gedaan en/of die dienst(en) niet had(den) verleend en/of aangeboden
en/of die [medeverdachte 2] die gift(en) en/of belofte(n) en/of die dienst(en) niet
had aangenomen en/of
- het geven van een voorkeursbehandeling aan hem, verdachte en/of één of meer
aan verdachte gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van hem, verdachte en/of
één of meer aan verdachte gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het verstrekken/delen van geheime en/of vertrouwelijke en/of
interne/gemeentelijke en/of niet-openbare en/of concurrentiegevoelige
informatie aan/met hem, verdachte en/of één of meer aan verdachte gelieerde
vennootschap(pen) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) ten gunste van hem, verdachte en/of
één of meer aan verdachte gelieerde vennootschap(pen) verstrekken van
(eenzijdige) informatie en/of het onthouden en/of achterhouden van
informatie ten behoeve van/ter gelegenheid van besluitvormingsprocedures
(binnen de gemeente Roermond) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) (adviseren tot het) verstrekken en/of
(ver)gunnen en/of betalen door de gemeente Roermond van werken en/of
opdrachten en/of projecten en/of gebouwen aan hem, verdachte en/of één of
meer aan verdachte gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) (adviseren tot het) door de gemeente
Roermond laten aankopen van één of meer project(en) en/of werk(en) en/of
grond(en) en/of gebouwen van hem, verdachte en/of één of meer aan verdachte
gelieerde vennootschap(pen) voor een (aanzienlijk) hoger bedrag dan in
redelijkheid op dat moment in het economisch verkeer gangbaar was, althans
voor een niet marktconforme prijs en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) vergezellen van hem, verdachte en/of
aanwezig zijn bij door en/of namens verdachte georganiseerde ontmoetingen
met potentiële nieuwe opdrachtgevers van verdachte en/of één of meer aan
verdachte gelieerde vennootschap(pen);
art 177 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht