RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
Parketnummer: 15/035364-01
Uitspraakdatum: 18 juni 2002
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 mei 2002 en 4 juni 2002 gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het Militair Penitentiair Centrum, Stroe.
Aan de verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I (a t/m e) bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
21. Verweer met betrekking tot de partiële nietigheid van de dagvaarding
De raadsvrouwe van verdachte heeft betoogd dat de tenlastelegging van het onder 7 aan verdachte verweten feit voor een deel innerlijk tegenstrijdig is en dat daarom de dagvaarding voor zover betreft de in de dagvaarding onder feit 7 opgenomen zinsnede "waarna hij telkens een geldbedrag heeft ontvangen" nietig moet worden verklaard.
Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
In de aanhef van de tenlastelegging is opgenomen - kort gezegd - het aannemen van een gift of belofte wetende dat deze hem gedaan werd teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten. Dat is de zogenoemde "corruptie vooraf", waarbij de dienst pas wordt verleend nadat de gift of belofte is aangenomen. Na de feitelijke omschrijving is opgenomen "waarna hij telkens een geldbedrag heeft ontvangen". Dat is corruptie achteraf, waarbij de ambtenaar betaald krijgt nadat hij zijn dienst heeft verleend. Naar de mening van de raadsvrouwe sluiten de "vooraf" en de "achteraf" variant elkaar uit.
De rechtbank volgt het betoog van de raadsvrouwe niet.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de steller van de tenlastelegging kennelijk heeft beoogd uitsluitend de - in de woorden van de raadsvrouwe - "corruptie vooraf" ten laste te leggen.
Door de toevoeging van de woorden "waarna hij telkens een geldbedrag heeft ontvangen" heeft de steller van de tenlastelegging - zo begrijpt de rechtbank de tenlastelegging - niet bedoeld de tenlastelegging mede te baseren op de "corruptie achteraf", maar slechts beoogd aan te geven dat de vooraf aangenomen belofte overeenkomstig de daaraan ten grondslag liggende bedoeling door betaling achteraf is ingelost.
De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat ook overigens de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II a t/m d van dit vonnis die daarvan deel uitmaakt.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid van de feiten
De bewezenverklaarde feiten leveren op:
2, 3 en 4 Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef (telkens) en onder A van de Opiumwet, gegeven verbod;
5 Medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander te trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, en zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit verschaffen en trachten te verschaffen, meermalen gepleegd;
6. Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
7. Als ambtenaar een gift of belofte aannemen, wetende dat zij hem gedaan wordt ten einde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van sancties en overige beslissingen
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het voorlichtingsrapport van de reclassering Nederland, ressort Amsterdam, unit Zaandam d.d. 22 maart 2002, is gebleken.
Bij de bepaling van de strafsoort en strafduur heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich met anderen en in georganiseerd verband meermalen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van handelshoeveelheden cocaïne van Suriname naar Nederland. De rol die verdachte bij het invoeren van deze cocaïne heeft gespeeld was daarbij van essentieel belang. Zo omzeilde hij al dan niet in samenwerking met een collega alle beveiligingsmaatregelen op Schiphol, nam de tas of koffer, waarin de cocaïne zat, over op de G -pier, waarna hij al dan niet met die ander die tas of koffer met behulp van een dienstvoertuig van de luchthaven bracht naar een zogenaamde spottersplaats alwaar de cocaïne overhandigd werd aan een of meer andere mededaders. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zijn collega [medeverdachte] heeft betrokken bij twee van deze transporten. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof waaraan gebruikers gemakkelijk verslaafd raken met alle gevolgen voor de gebruikers en voor de maatschappij van dien, zoals het begaan van strafbare feiten die gepleegd worden om aan geld te komen voor de aanschaf van cocaïne.
Verdachte heeft zich daarnaast gedurende een lange periode samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. Verdachte heeft hiertoe met zijn mededaders (telefonische) besprekingen gevoerd, onder meer over de wijze waarop de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland kon worden gesmokkeld, heeft daartoe mogelijke locaties op Schiphol bekeken en heeft afspraken gemaakt over de data waarop de cocaïnetransporten konden plaatsvinden.
De hiervoor bedoelde feiten werden gepleegd in het kader van een criminele organisatie, waarbij verdachte een voor het welslagen van de cocaïne invoer cruciale rol vervulde.
De rechtbank betrekt in haar overweging dat verdachte reeds vanaf november 2001 betrokken was bij de invoer van cocaïne en dat hij in het kader daarvan - naar uit zijn eigen verklaring blijkt - kennelijk voor meerdere opdrachtgevers werkte.
De activiteiten van de organisatie zoals hierboven genoemd vormen een ernstig gevaar voor de gezondheid van personen en hebben gelet op het misdadig oogmerk van deze organisatie een ondermijnende werking op de rechtsorde.
Verdachte heeft zijn criminele activiteiten voor een belangrijk deel ontplooid tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden als ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee, belast met de High Riskbeveiliging op Schiphol. Bij de uitoefening van die werkzaamheden droeg hij een zware verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de burgerluchtvaart. Door de ontplooiing van zijn criminele activiteiten tijdens die werkzaamheden heeft hij niet alleen handelingen verricht die rechtstreeks ingingen tegen de beveiligingstaak die hij behoorde te verrichten, ook heeft hij door die criminele activiteiten te verrichten tijdens zijn werk de bij de uitoefening van zijn taak geboden waakzaamheid ernstig verwaarloosd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie en daarmee in zijn algemeenheid de integriteit van het openbaar gezag en in het bijzonder het in hem gestelde vertrouwen heeft geschonden. Door zijn handelwijze heeft hij naast de ernstige schade, die hij heeft toegebracht aan de goede naam die de Koninklijke Marechaussee als betrouwbare beveiligingsinstantie heeft, ook ernstige verontrusting in de samenleving doen ontstaan door die zo noodzakelijke beveiligingstaak ernstig te verwaarlozen. Nu verdachte zijn criminele activiteiten heeft verricht tegen in het vooruitzicht gestelde - forse - beloningen, heeft hij zich tevens schuldig gemaakt aan ambtelijke corruptie.
Naast de mate van betrokkenheid van verdachte bij de bewezenverklaarde overtredingen van de Opiumwet en zijn rol binnen de hierboven beschreven criminele organisatie is met name de ambtelijke corruptie en het feit dat hij zijn diensten kennelijk verleende aan twee verschillende opdrachtgevers bepalend voor de door de rechtbank op te leggen straffen.
Gegeven de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is een gevangenisstraf van na te melden zeer lange duur op zijn plaats. De rechtbank acht daarbij voorts nog van belang dat verdachte tot deze feiten welbewust is overgegaan uit nietsontziend winstbejag en hebzucht.
Door de raadsvrouwe is nog aangevoerd dat op de voet van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering strafverlaging moet worden toegepast.
Zij heeft daartoe gesteld dat (met name) het laatste bevel tot stelselmatige observatie zomede de inzet van plaatsbepalingsapparatuur om twee redenen onrechtmatig is. Allereerst was het onderzoeksbelang in de periode van het onderzoek, waarvoor het bevel is afgegeven niet dusdanig dat - met het aanwenden van dit opsporingsmiddel - is voldaan aan de eisen van proportionaliteit. Daarnaast is door de opsporingsambtenaren geen gebruik gemaakt van een eerder afgegeven bevel, aangezien er geen observatieploeg beschikbaar was. Op grond daarvan kan - aldus de raadsvrouwe - worden vastgesteld dat er ten tijde van de verlenging van het bevel geen enkel direct en dringend onderzoeksbelang aanwezig was, in die zin dat met dat onderzoeksbelang aan de eis van proportionaliteit is voldaan. Als dat belang er wel was, valt niet in te zien - aldus de raadsvrouwe - waarom er geen gebruik is gemaakt van het eerdere bevel.
De rechtbank volgt het betoog van de raadsvrouwe niet en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de informatie, zoals die ten tijde van het afgeven van de bevelen tot stelselmatige observatie beschikbaar was omtrent verdachtes -vermoedelijke - betrokkenheid bij de invoer van cocaïne, welke informatie tevens inhield dat nog een of meer andere marechaussee-medewerkers betrokken zouden zijn bij de feiten, waarvan jegens verdachte verdenking bestond, kon de officier van justitie zonder miskenning van het proportionaliteitsbeginsel tot het oordeel komen, dat een stelselmatige observatie van verdachte in het belang van het onderzoek ter nadere vaststelling van verdachtes betrokkenheid en de betrokkenheid van eventuele andere marechaussee-medewerkers, dringend geboden was.
Daaraan doet niet af dat van het eerste bevel tot stelselmatige observatie geen gebruik is gemaakt, temeer niet nu de reden daarvoor - zoals onweersproken door de officier van justitie is gesteld - is geweest dat er geen observatieteam beschikbaar was voor de uitvoering van die stelselmatige observatie.
Op grond van al het hiervoor overwogene is - ook bij de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit - geen andere vrijheidsbenemende straf op haar plaats dan de door de officier van justitie gevorderde.
6.2. De verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven goederen, te weten: 1 NOKIA telefoontoestel en 1 SONY telefoontoestel dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de bewezenverklaarde feiten met behulp van die telefoons, die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Van toepassing zijn de artikelen 10, 24, 27, 33, 33a, 47, 57, 140 en 363 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten zoals vermeld in bijlage II (a t/m d) van dit vonnis heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven onder 2, 3, 4, 5, 6, en 7 als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert de hierboven in rubriek 4. vermelde strafbare feiten op.
Zij verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van
TIEN JAAR.
Zij bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Zij verklaart verbeurd:
- 1 NOKIA 8850 telefoontoestel, imei: 44890110401475(7) met simkaart [telefoonnummer];
- 1 SONY cmd-z5 telefoontoestel, imei: 45702508377893(1) simkaart [telefoonnummer];
Zij gelast de teruggave aan de afgevende instantie van :
- 1 KLM 7881-01-97, betreft een compagny card seceurop 0535;
- 1 KMAR 71.07.02.135 beveil, betreft een toegangpasje kmar.
Dit vonnis is gewezen door:
Mr Toeter. voorzitter,
mrs. Vogel en Tel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Chung A Hing en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2002.