ECLI:NL:RBROT:2016:5272

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
10/964013-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in de zaak tegen (oud) wethouder van Roermond en (oud) Eerste Kamerlid wegens ambtelijke corruptie, schending van geheimhoudingsplicht en verkiezingsfraude

Op 12 juli 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een oud-wethouder van Roermond en voormalig Eerste Kamerlid, die werd beschuldigd van passieve ambtelijke corruptie, schending van de geheimhoudingsplicht en verkiezingsfraude. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het aannemen van giften van projectontwikkelaars, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze giften hem werden gedaan om hem te bewegen tot het doen of nalaten van bepaalde handelingen in zijn functie als wethouder. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder ronselen van stemmen en witwassen. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en oordeelde dat de verdachte niet opnieuw in de fout zou gaan, gezien zijn leeftijd en de gevolgen van de zaak voor zijn carrière. De uitspraak benadrukt de noodzaak van integriteit in het openbaar bestuur en de gevolgen van belangenverstrengeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/964013-12
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsvrouw mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat te Roermond.
Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4, 5, 11, 12, 14, 18 en 19 april, 10, 23, 26 en 31 mei, 2 en 28 juni 2016.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 5 april 2016 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Eis officier van justitie
De officieren van justitie mrs. A.G. Janssen-de Boer, E.A.C. Sachs en B.S. Schnier (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair en 3 tot en met 7 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair en 4 tot en met 7 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzetting uit het recht om een bestuurlijk ambt te bekleden in rijks-, provinciaal- of gemeentelijk verband dan wel in enige andere organisatie met overheidsstatus, voor de duur van 3 jaar;
  • schuldigverklaring van de verdachte zonder oplegging van straf of maatregel voor het onder 3 ten laste gelegde.
Geldigheid dagvaarding
1.
Partiële nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 2 primair
1.1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de dagvaarding voor het onder feit 2 primair ten laste gelegde deels nietig moet worden verklaard. De onderbouwing van dit verweer valt in tweeën uiteen.
  • De tenlastelegging is onduidelijk omdat in de tenlastelegging is opgenomen ‘een of meer andere personen’ en ‘één of meer anderen’. De verdediging moet per persoon en per geschrift kunnen bepalen of de verdachte betrokkenheid heeft gehad, en zo ja op welke wijze.
  • De tenlastelegging is onduidelijk omdat onder A wordt gesproken over volmachtbewijzen terwijl de bedoelde documenten die status nog niet hadden. Een stempas wordt pas een volmachtbewijs na het invullen van de persoons- en adresgegevens door de gevolmachtigde.
1.2
Beoordeling
Over de twee punten van onduidelijkheid van de tenlastelegging kan het volgende worden opgemerkt.
  • Feit 2 op de tenlastelegging vindt zijn grondslag in de inbeslagname van op naam gestelde (kopieën van) verkiezingsdocumenten in de woning van de verdachte. Het onderzoek naar deze verkiezingsdocumenten en naar de personen daarachter is neergelegd in zaaksdossier 02. Hierin is uitvoerig uitgewerkt om welke verkiezingsdocumenten het gaat, welke personen daarbij horen en wat de mogelijke betrokkenheid van de verdachte daarbij is. In de tenlastelegging is een keuze gemaakt om een aantal namen expliciet op te nemen en is een aantal andere namen geclusterd opgenomen onder de noemer ‘een of meer andere personen’ en/of ‘één of meer anderen’. Als de tenlastelegging wordt gelezen in samenhang met het zaaksdossier is voldoende duidelijk welke personen hiermee worden bedoeld.
  • Uit artikel L14, derde en vierde lid, van de Kieswet (hierna: KW) kan worden afgeleid dat een stempas wordt omgezet in een volmachtbewijs door de achterkant van de stempas in te vullen en door de gevolmachtigde te laten medeondertekenen. Van dat medeondertekenen was nog geen sprake. Dit is immers een deel van het verwijt dat de verdachte nu juist wordt gemaakt. Op dit punt in de tenlastelegging, de verfeitelijking van de bestanddelen van de delictsomschrijving, kan daarom (nog) niet gesproken worden over een volmachtbewijs. Op dat punt is nog sprake van een stempas en heeft de verdediging een punt. Uit de motivering van het verweer kan echter worden afgeleid dat dit ook voor de verdediging volkomen duidelijk was. Daarnaast is in de tenlastelegging het begrip stempas als zodanig ook opgenomen. Een en ander maakt dat de tenlastelegging kan worden gelezen alsof op het gewraakte punt alleen stempas is bedoeld. Dat de verdediging door deze verbeterde, beperkte, lezing van de tenlastelegging in enig belang is geschaad, is gesteld noch gebleken.
1.3
Tussenconclusie
Het verweer wordt verworpen.
2.
Partiële nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 3
2.1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de dagvaarding voor het onder feit 3 ten laste gelegde nietig moet worden verklaard. De tenlastelegging is onduidelijk omdat in de tenlastelegging is opgenomen ‘een of meer personen’ en ‘een aantal andere personen’. Bij dit ten laste gelegde delict (ronselen van stemmen) is het voor de verdediging van belang dat kan worden vastgesteld wat de interactie tussen de verdachte en de kiezer is geweest. Door het ontbreken van namen is dit niet mogelijk.
2.2
Beoordeling
Ook dit feit vindt zijn grondslag in de inbeslagname van op naam gestelde (kopieën van) verkiezingsdocumenten die zijn aangetroffen in de woning van de verdachte. Het onderzoek naar deze verkiezingsdocumenten en naar de personen daarachter is neergelegd in zaaksdossier 02. Hierin is uitvoerig uitgewerkt om welke verkiezingsdocumenten het gaat en hoe het zogenaamde ronselen in zijn werk zou zijn gegaan. In de tenlastelegging is ook in feit 3 een keuze gemaakt om een aantal namen expliciet op te nemen en is een aantal andere namen geclusterd opgenomen onder de noemer ‘een of meer personen’ en ‘een aantal andere personen’. Als de tenlastelegging wordt gelezen in samenhang met het zaaksdossier is voldoende duidelijk welke personen hiermee worden bedoeld. Dat niet zou kunnen worden vastgesteld dat er interactie is geweest tussen de verdachte en de kiezer is mogelijk een bewijsvraag, maar raakt in ieder geval niet de geldigheid van de dagvaarding.
2.3
Tussenconclusie
Het verweer wordt verworpen.
3.
Partiële nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van de feiten 4, 5 en 6
3.1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de dagvaarding voor de onder 4, 5, en 6 ten laste gelegde feiten nietig moet worden verklaard. In de visie van de verdediging is - kort samengevat - de tenlastelegging vaag, nu de aan de verdachte verweten gedragingen niet worden gespecificeerd.
3.2
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat aan de begrippen ‘in strijd met zijn plicht’ en ‘in zijn bediening iets doen of nalaten’ voldoende feitelijke betekenis toekomt. Het is dus niet noodzakelijk om deze begrippen in de tenlastelegging nader te concretiseren. Daarnaast is het vaste rechtspraak dat de delictsomschrijving van ambtelijke corruptie niet alleen ziet op de situatie dat er een direct verband bestaat tussen de gift en een concrete tegenprestatie, maar ook op het doen van giften aan een ambtenaar om een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan en/of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen. In de tenlastelegging is in de feiten 4, 5 en 6 een dergelijke ‘voorkeursrelatie’ onder het tweede gedachtestreepje omschreven. De andere gedachtestreepjes geven in andere woorden soortgelijke algemene doelen weer, waarvan sommige een voorzichtige concretisering in zich dragen. De gedachtestreepjes geven op die manier een nadere, niet vereiste, invulling van de delictsbestanddelen ‘in strijd met zijn plicht’ en ‘in zijn bediening iets doen of nalaten’. Ze leggen de koppeling met de zaaksdossiers 03, 04 en 05 waarin de feiten en omstandigheden zijn neergelegd die de ten laste gelegde feiten in de visie van de officier van justitie moeten onderbouwen. De tenlastelegging van de feiten 4, 5 en 6 voldoet daarmee aan de eis die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) stelt aan de omschrijving van het feit.
3.3
Tussenconclusie
Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.
Bevoegdheid rechtbank
4.
Toepassing 119 Gw, 76 RO en 483 Sv jo. 44 Sr
4.1
Inleiding
De verdachte is van 7 juni 2011 tot en met 23 oktober 2012 lid geweest van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (hierna: de Eerste Kamer). Deze periode valt voor een klein deel samen met de periode waarin de ten laste gelegde feiten hebben plaatsgevonden.
Op de tenlastelegging wordt de verdachte een aantal ambtsmisdrijven (kwaliteitsdelicten) en een aantal algemene delicten verweten.
Voor de berechting van ambtsmisdrijven gepleegd door - onder meer - leden van de Eerste Kamer bestaat in sommige gevallen een aparte regeling. De berechting in eerste aanleg vindt dan niet plaats voor de rechtbank maar in eerste en ook enige aanleg voor een strafkamer van tien raadsheren bij de Hoge Raad. Onder bijzondere omstandigheden kunnen ook algemene delicten worden beschouwd als ambtsmisdrijf of ambtsovertreding en dient dezelfde procedure te worden gevolgd.
4.2
Brief 15 maart 2016
De in de inleiding genoemde feiten en omstandigheden vormden op 15 maart 2016 voor de rechtbank de aanleiding om aan procespartijen een brief te sturen met daarin de volgende vraag.
‘Wat zijn de eventuele gevolgen van het bepaalde in de artikelen 119 Gw, 76 Wet RO en 483 Sv jo. 44 Sr voor de procedure? Een en ander gelet op de aard en achtergrond van de ten laste gelegde feiten en de ten laste gelegde periode(n) in het licht van de hoedanigheid van de [verdachte] als lid van de Staten-Generaal gedurende een deel van de ten laste gelegde periode.’
4.3
Wettelijk kader
Het volgende wettelijke kader is van belang:
Artikel 119 van de Grondwet (hierna: Gw) luidt als volgt:
De leden van de Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen staan wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hun aftreden terecht voor de Hoge Raad. De opdracht tot vervolging wordt gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer.
Artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: RO) luidt - voor zover van belang - als volgt:
De Hoge Raad neemt in eerste instantie, tevens in hoogste ressort, kennis van de ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen begaan door de leden van de Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen.
Onder ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen worden hier begrepen strafbare feiten begaan onder een der verzwarende omstandigheden omschreven in artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 483 Sv luidt - voor zover van belang - als volgt:
De artikelen 4-19 der wet van den 22 April 1855 (Staatsblad n°. 33), houdende regeling der verantwoordelijkheid van de hoofden der Ministeriële Departementen, blijven van kracht.
Zij zijn van overeenkomstige toepassing op alle ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen, begaan door de in artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie opgenoemde personen. Onder ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen worden hier begrepen strafbare feiten begaan onder eene der verzwarende omstandigheden, omschreven in artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt als volgt:
Indien een ambtenaar door het begaan van een strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, kan de op het feit gestelde straf, met uitzondering van geldboete, met een derde worden verhoogd.
4.4
Beoordeling bevoegdheid
Zoals in de inleiding al is opgemerkt, valt de verdenking tegen de verdachte uiteen in een aantal ambtsmisdrijven en een aantal algemene delicten. De ambtsmisdrijven zijn in het Wetboek van Strafrecht gerubriceerd in titel XXVIII van het derde boek. Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd is het onder 1 primair ten laste gelegde feit geen ambtsmisdrijf. Feit 1 primair vindt zijn grondslag in artikel 177 Sr en dat staat niet in de genoemde titel. Het enkele feit dat de verdachte ambtenaar is, maakt een algemeen delict nog niet tot een kwaliteitsdelict, hier in de zin van een ambtsmisdrijf.
De beoordeling over de bevoegdheid valt uiteen in een oordeel over de ambtsmisdrijven als genoemd in titel XXVIII van het derde boek (de feiten 4, 5 en 6) en een oordeel over de algemene delicten (de feiten 1, 2, 3 en 7). Deze laatste kunnen - als gezegd - onder omstandigheden als ambtsmisdrijf of ambtsovertreding worden beschouwd.
4.4.1
Feiten 4, 5 en 6
Van belang is wat de reikwijdte is van de bevoegdheidstoedeling die is neergelegd in artikel 76, eerste lid, RO. Anders gezegd, wat is in dat artikellid bedoeld met de woorden ‘de ambtsmisdrijven (…) begaan door de leden van de Staten-Generaal’? Is daar bedoeld alle ambtsmisdrijven gepleegd door een lid van de Staten-Generaal? Of is bedoeld alleen de ambtsmisdrijven die worden gepleegd door iemand in de hoedanigheid van lid van de Staten-Generaal?
De tekst van artikel 76, eerste lid, RO laat beide mogelijkheden open. Wordt bij de uitleg en invulling van de tekst van de wet artikel 119 Gw in ogenschouw genomen, dan lijkt duidelijk een beperking te worden bedoeld tot de ambtsmisdrijven die zijn gepleegd door iemand in de hoedanigheid van lid van de Staten-Generaal. In dat artikel wordt immers gesproken van ambtsmisdrijven ‘in die betrekkingen gepleegd’. Gelet op de tekst van de - onder meer - in artikel 483 Sv neergelegde procedureregels bij artikel 76 RO, dan is veel te zeggen voor een ruime uitleg van de woorden ‘de ambtsmisdrijven’ in artikel 76 RO. In artikel 483 Sv wordt namelijk gesproken over ‘alle’ ambtsmisdrijven.
Bij de uitleg blindvaren op procedureregels ligt niet voor de hand omdat de procedureregels nu eenmaal niet zijn geschreven om duidelijkheid te scheppen over de bevoegdheidstoedeling. Klakkeloos de tekst van de Grondwet volgen ligt echter evenmin voor de hand. In artikel 76 RO en/of 483 Sv kan namelijk heel goed bewust zijn afgeweken van de grondwetsbepaling.
Voor een nadere uitleg is daarom gekeken naar de wetgeschiedenis van artikel 76 RO en 483 Sv.
In het jaar 1883 is in het Voorlopig Verslag van de invoering van de voorloper van het huidige artikel 76 RO door de Minister van Justitie het volgende opgemerkt.
‘Men vroeg wat verstaan moet worden onder de uitdrukking : > ‘Alle ambtsmisdrijven en overtredingen’. Wil men daarmede te kennen geven, dat de in het artikel genoemde titularissen ook wegens misdrijven terzake van andere ambten, dan de hier genoemde gepleegd, voor den Hoogen Raad zullen terechtstaan? Zal bijv. het misdrijf door een burgemeester, tevens lid der Kamer, in eerstgenoemde qualiteit gepleegd, door den Hoogen Raad berecht worden?’
Kamerstukken II, 1883-84, 54, nr. 1, p. 5.
‘De bedoeling van art. 92 nieuw is natuurlijk om den Hoogen Raad alleen kennis te doen nemen van alle ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen door de in het artikel genoemde titularissen in de hier genoemde ambten gepleegd. Voorzoover echter vervanging van het woord ‘alle’ door ‘de’ die bedoeling duidelijker kan maken, bestaat daartegen geen bezwaar.’
Kamerstukken II, 1883-84, 54, nr. 4, p. 14.
In de wet is in artikel 92 RO (oud) ‘alle’ vervangen door ‘de’. Vrijwel gelijktijdig is artikel 322 Sv (oud), de voorloper van het huidige artikel 483 Sv, ingevoerd. In de tekst, die vrijwel gelijkluidend is aan ons huidige 483 Sv, staat voor het woord ambtsmisdrijven wel het woordje ‘alle’. In de Kamerstukken wordt over deze nieuwe bepaling slechts gesproken in de Memorie van Toelichting (
Kamerstukken II, 1883-84, 114, nr. 3, p. 45/46). Hetgeen daar is besproken, geeft geen aanleiding om te denken dat de wetgever een ander idee heeft gehad over de betekenis van het woordje ‘alle’ dan die is verwoord in de hierboven geciteerde Kamerstukken. Dat geldt eens te meer nu het hier in persoon dezelfde Minister van Justitie betreft, te weten minister Du Tour van Bellinchave.
Uitgaande van de toelichting van de Minister van Justitie beperkt de regeling zich tot ambtsmisdrijven gepleegd in de hoedanigheid van - in dit geval - lid van de Eerste Kamer.
Voor het overgrote deel van de ten laste gelegde perioden van de onder de feiten 4, 5 en 6 ten laste gelegde ambtsmisdrijven heeft de verdachte die hoedanigheid niet. Op 7 juni 2011 werd de verdachte immers pas lid van de Eerste Kamer. Ten aanzien van de ten laste gelegde perioden voor de feiten 4, 5 en 6 ná 7 juni 2011 is de vraag die moet worden beantwoord in welke hoedanigheid de verdachte die ten laste gelegde feiten zou hebben gepleegd: in de hoedanigheid van lid van de Eerste Kamer of als wethouder van de gemeente Roermond. Die beoordeling dient in eerste instantie plaats te hebben op basis van de tenlastelegging.
Tenlastelegging
De tenlastelegging biedt geen echt uitsluitsel over de hoedanigheid waarin de verdachte de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde ambtsmisdrijven zou hebben begaan. De hoedanigheid waarin de verdachte wordt vervolgd, is in de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten de ambtenaar sec. Wel is in de tenlastelegging een aanwijzing te vinden dat de verdachte ook voor de periode waarin hij lid van de Eerste Kamer was zich slechts hoeft te verantwoorden voor zijn handelingen in zijn hoedanigheid van wethouder. Die aanwijzing is de in de tenlastelegging opgenomen strafverzwarende omstandigheid zoals is omschreven in de artikelen 362 (oud) en 363 (oud) (hierna: 362 en 363) Sr. Door de officier van justitie is ervoor gekozen om de strafverzwarende omstandigheid van wethouder van de gemeente Roermond en niet die van lid van een algemeen vertegenwoordigend orgaan (lees: bijvoorbeeld de Eerste Kamer) in de tenlastelegging op te nemen. Meer dan een aanwijzing is het echter ook weer niet. Omdat de tenlastelegging de hoedanigheid niet expliciet maakt en van de strafverzwarende omstandigheid kan worden geabstraheerd, blijft er op grond van de tenlastelegging ruimte bestaan om de verdachte te berechten voor handelingen die hij heeft verricht als lid van de Eerste Kamer. En voor berechting van dergelijke handelingen is de rechtbank niet bevoegd.
Argumenten vóór bevoegdheid van de rechtbank
Wanneer de tenlastelegging voor de beantwoording van de bevoegdheidsvraag de enige grondslag zou zijn, zou de onbevoegdheid kunnen of misschien wel moeten worden uitgesproken. Toch zal daartoe niet worden overgegaan. Daarvoor zijn een aantal argumenten aan te voeren:
  • de verdediging heeft preliminair noch nadat het vraagpunt op de zitting door de rechtbank naar voren is gebracht, bepleit dat de rechtbank voor de feiten 4, 5 en 6 niet bevoegd is. Slechts op een klein onderdeel van feit 5 maakt de verdediging daarop een uitzondering. De beoordeling daarvan zal hieronder nader worden besproken. Dat de onbevoegdheid niet wordt bepleit, is van belang vanwege twee belangrijke doelen die worden gediend met een berechting van ambtsmisdrijven van politieke ambtsdragers voor de Hoge Raad, te weten de bescherming van de politieke ambtsdrager tegen lichtvaardige vervolging én beperking van de duur dat de politieke ambtsdrager het middelpunt van politieke opschudding is vanwege een proces wegens vermeende ambtsmisdrijven. Beide beschermingsdoelen van de regeling vormen voor de verdediging kennelijk geen belang. Op zichzelf genomen is dit ook wel te begrijpen omdat deze doelen niet (meer) kunnen worden gediend. Enerzijds heeft de tijd de beschermingsdoelen ingehaald en anderzijds strekken de verwijten zich uit over zo veel meer dat de beschermingsdoelen voor een deel illusoir zouden zijn;
  • door de officier van justitie is meermalen in woord en geschrift gesteld dat het de bedoeling is geweest de verdachte alleen te vervolgen voor zijn handelen in zijn hoedanigheid van wethouder van de gemeente Roermond. Daarbij overtuigt in enige mate het argument dat dat in lijn is met de opbouw, de inhoud en de geest van het dossier. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de officier van justitie dit standpunt betrekt teneinde bevoegdheid te creëren, om de regeling van de artikelen 119 Gw en 76 RO buiten de deur te houden. Wonderlijk blijft daarbij wel dat de officier van justitie de daad niet bij het woord heeft gevoegd door de tenlastelegging te wijzigen en de hoedanigheid waarin wordt vervolgd ook in de tenlastelegging expliciet te maken;
  • de rechtbank is voor het overgrote deel van de ten laste gelegde perioden het enige gerecht dat bevoegd is tot berechting van de ambtsmisdrijven genoemd in feit 4, 5 en 6. Dit betreft een periode variërend van bijna vijf tot ruim acht jaar. Dit terwijl het deel waar mogelijk geen bevoegdheid zou bestaan een relatief korte periode van drie tot zestien maanden beslaat, waarin maar een klein aantal giften op de tenlastelegging valt. De belangen van proceseconomie en doeltreffendheid van het onderzoek op de zitting zouden door een splitsing van de verdenking door onbevoegdverklaring minst genomen niet worden gediend.
4.4.1.1
Standpunt verdediging bevoegdheid feit 5
Aangevoerd is door de verdediging dat de verdachte zou hebben gezegd: ‘Ik zit nu in de Senaat en jouw familielid, [betrokkene 22] , kan wel een steuntje in de rug gebruiken.’ Deze verklaring zou worden ondersteund door de verklaringen bij de rechter-commissaris van de getuigen [betrokkene 19] en [betrokkene 20] . Op deze uitlating van de verdachte baseert de verdediging haar standpunt dat de gift is gevraagd en/of gegeven door/aan de verdachte in zijn hoedanigheid van lid van de Eerste Kamer.
4.4.1.2
Beoordeling bevoegdheidsverweer feit 5
In de verklaring van de verdachte op de zitting noch in zijn verklaring bij de rechter-commissaris komt de door de verdediging aangehaalde uitlating van de verdachte voor. Ook de beweerde ondersteuning door de getuigen [betrokkene 19] en [betrokkene 20] ontbreekt, zo blijkt uit hun verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris. Het verweer faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag.
4.4.2
Feiten 1, 2, 3 en 7
Zoals in de inleiding al is opgemerkt kunnen de algemene delicten, te weten de feiten 1, 2, 3 en 7 op de tenlastelegging, voor zover zij na 7 juni 2011 zijn begaan, onder bepaalde bijzondere omstandigheden ook worden beschouwd als ambtsmisdrijf of ambtsovertreding. Dit is het geval indien de feiten zijn begaan onder een van de strafverzwarende omstandigheden zoals omschreven in artikel 44 Sr. Als strafverzwarende omstandigheden worden in artikel 44 Sr - voor zover hier van belang - genoemd: het bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maken van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken. In dat geval zou de Hoge Raad langs de band van 76 RO en 483 Sv de bevoegde instantie zijn om kennis te nemen van (delen van) deze feiten.
Beoordeeld zal moeten worden of de verdachte in zijn hoedanigheid van lid van de Eerste Kamer bij het begaan van het strafbare feit opzettelijk macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, heeft gebruikt, met andere woorden: vast moet komen te staan dat de ambtenaar het feit hoogstwaarschijnlijk niet zou hebben gepleegd als hij de door het ambt geboden faciliteiten niet had gehad.
Dat bij het begaan van de feiten 2 en 7 door de verdachte gebruik is gemaakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt als lid van de Eerste Kamer geschonken, is gesteld noch gebleken.
4.4.2.1
Standpunt verdediging bevoegdheid feit 1
Aangevoerd is dat sprake is van een verdenking van een ambtsmisdrijf in de hoedanigheid van lid van de Eerste Kamer, nu de verdachte gebruik maakte van ‘een middel door zijn ambt geschonken’. De verdachte heeft gebeld met [betrokkene 1] en [betrokkene 3] in zijn hoedanigheid van lid van de Eerste Kamer. Hij had er als VVD-er en als lid van de Eerste Kamer belang bij dat de VVD-kandidaten goed zouden zijn voorbereid op de sollicitatieprocedure voor de functie van burgemeester in Roermond. De verdachte koos bewust voor de ‘Eerste Kamer-telefoon’. Dit blijkt uit een van de getapte telefoongesprekken, waarin de verdachte zegt: ‘Ik bel je straks met de Eerste Kamer telefoon want die is veilig.’ De verdachte wilde niet dat derden of personen buiten de partijlijn, namen van sollicitanten en/of informatie zouden krijgen. De rechtbank is daarom niet bevoegd om van dit feit kennis te nemen.
4.4.2.2
Beoordeling bevoegdheidsverweer feit 1
Vast staat dat de verdachte meerdere telefonische contacten met kandidaten en derden heeft gehad, waarin hij informatie heeft verstrekt over namen van (andere) kandidaten, over door de vertrouwenscommissie aan de kandidaten te stellen vragen en (gewenste) antwoorden op die vragen en waarin hij over de beraadslagingen heeft gesproken. Een aantal van deze gesprekken is met de Eerste Kamer telefoon gevoerd. Niet alle gesprekken echter waarin de in de tenlastelegging genoemde informatie is verstrekt, zijn gevoerd met de Eerste Kamer telefoon.
De (in de tenlastelegging bedoelde) telefoongesprekken op 23 september 2012 (19.55.31 uur met [betrokkene 1] : ‘noemen naam [betrokkene 4] ’), 27 september 2012 (8.41.40 uur met [betrokkene 6] : ‘noemen naam [betrokkene 1] ’), 27 september 2012 (8.41.40 uur met [betrokkene 7] : ‘noemen namen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] ’) heeft de verdachte gevoerd met een andere telefoon dan zijn Eerste Kamer telefoon.
Bovendien kan uit het telefoongesprek dat de verdachte op 21 september 2012 (22.49.53 uur) voert met [betrokkene 1] en het telefoongesprek dat hij op 19 september 2012 (23.03.47 uur) voert met [betrokkene 3] , in relatie tot de overige feiten en omstandigheden, worden afgeleid dat hij beiden persoonlijk wilde spreken (voorafgaand aan hun sollicitatiegesprek). Dit persoonlijk contact komt er niet van, waarna de verdachte aan beide heren telefonisch informatie geeft over vragen die zullen worden gesteld en gewenste antwoorden formuleert op deze vragen.
4.4.2.3
Tussenconclusie
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de verdachte het feit hoogstwaarschijnlijk ook zou hebben gepleegd als hij geen Eerste Kamer telefoon had gehad. Met andere woorden, hij heeft de telefoon niet ingezet als noodzakelijke voorwaarde om het feit te kunnen plegen. De strafverzwarende omstandigheden als bedoeld in artikel 44 Sr doen zich niet voor. Feit 1 kan daarom niet worden begrepen als ambtsmisdrijf als omschreven in artikel 76 RO. De regeling van de artikelen 76 RO en 483 Sv is niet van toepassing op feit 1.
4.4.2.4
Standpunt verdediging bevoegdheid feit 3
Aangevoerd is dat nu de bij de verdachte aangetroffen stempas van Burhenne een stempas voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal (hierna: de Tweede Kamer) van 2012 betreft, er op dit punt sprake is van de verdenking van een ambtsmisdrijf gepleegd in de hoedanigheid van lid van de Eerste Kamer.
4.4.2.5
Beoordeling bevoegdheidsverweer feit 3
Een ambtsmisdrijf in enge zin is feit 3 in ieder geval niet. Verdere onderbouwing van het verweer of mogelijk sprake is van het gebruik maken door de verdachte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt als lid van de Eerste Kamer geschonken als bedoeld in artikel 44 Sr ontbreekt. Nu hiervan ook niet is gebleken, slaagt ook dit onderdeel van het verweer niet en kan ook feit 3 niet als ambtsmisdrijf als omschreven in artikel 76 RO worden beschouwd. De regeling van de artikelen 76 RO en 483 Sv is daarom ook niet van toepassing op feit 3.
Conclusie
De rechtbank is bevoegd om van de feiten kennis te nemen.
Ontvankelijkheid officier van justitie
5.
De wrok van [betrokkene 23]
5.1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de CIE-informatie, op basis waarvan het onderzoek tegen de verdachte is gestart, volstrekt onjuist was, eenvoudig was te weerleggen na een kort onderzoek en ook nog afkomstig was van - naar de officier van justitie bekend was - een Roermondse ondernemer, de heer [betrokkene 23] (hierna: [betrokkene 23] ), die een wrok koesterde tegen de gemeente Roermond en de verdachte. De officier van justitie had op basis van deze CIE-informatie het onderzoek tegen de verdachte niet kunnen starten. De officier van justitie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging.
5.2
Beoordeling
5.2.1
Juridisch kader
Niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie als bedoeld in artikel 359a Sv, komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is plaats indien het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Derhalve dient sprake te zijn van een ernstige en verwijtbare schending van het recht op een eerlijk proces. Ook indien de belangen van de verdachte niet zijn geschaad, kan de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard, namelijk wanneer de gemaakte inbreuk, gelet op het fundamentele karakter daarvan, het wettelijke systeem in de kern raakt.
5.2.2
Toetsing aan het juridische kader
Gelet op het toetsingskader kan - zelfs indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat de informant de door de verdediging genoemde [betrokkene 23] is - het verweer van de verdediging pas slagen indien is gebleken dat het voor de officier van justitie bij de start van het onderzoek tegen de verdachte of bij de aanwending van een dwangmiddel tegen de verdachte duidelijk was dat de informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (verder: CIE) waarop de start van het onderzoek was gebaseerd, volstrekt onjuist was en dat dus doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte gebruik is gemaakt van valse startinformatie.
In de periode van 31 augustus 2010 tot 31 mei 2012 heeft de CIE van de Rijksrecherche zes processen-verbaal verstrekt waarin de verdachte werd genoemd. Deze zes processen-verbaal en een analyse door het Vastgoed Intelligence Center hebben samen geleid tot een proces-verbaal van verdenking op basis waarvan op 2 juli 2012 het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte is gestart. Alle verstrekte informatie is door de chef van de CIE als betrouwbaar aangemerkt.
Niet is gebleken dat alle CIE-informatie die heeft geleid tot het proces-verbaal van verdenking, volstrekt onjuist was. Zo staat in een van die processen-verbaal onder meer dat de verdachte en [medeverdachte 1] samen met andere door [medeverdachte 1] genodigden al jaren vastgoedbeurzen bezoeken en in een ander proces-verbaal dat ondernemers geldbedragen storten in een VVD verkiezingskas die wordt beheerd door de zoon van de verdachte. Deze informatie wordt door de verdediging niet betwist. Om die reden faalt het verweer al. Dat de verdediging op een aantal in die CIE-processen-verbaal opgenomen elementen heeft gewezen die na het doen van nader onderzoek niet zijn komen vast te staan, doet aan deze conclusie niet af.
5.2.3
Tussenconclusie
Het verweer wordt verworpen.
6.
Teeventap
6.1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat er voldoende aanwijzingen zijn voor de stelling dat het tapsysteem bewust en opzettelijk is stilgelegd op het moment dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ) de verdachte op 20 september 2012 zou gaan bellen. Het manipuleren van het tapsysteem kan de officier van justitie worden toegerekend en de belangen van de verdachte zijn door deze manipulatie op grove wijze geschonden. De officier van justitie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging, althans in elk geval in de vervolging van feit 1.
6.2
Beoordeling
Ter zake van het niet opgenomen telefoongesprek tussen [betrokkene 5] en de verdachte heeft de rechtbank in de beslissing van 29 september 2015 tot het afwijzen van een aantal onderzoekswensen het volgende overwogen:
‘De verdediging heeft op de terechtzitting van 8 september 2015 desgevraagd bevestigd dat de [verdachte] niet heeft verklaard over de (woordelijke) inhoud van het tapgesprek van 20 september 2012. Eveneens desgevraagd heeft de verdediging niet aan de hand van de factoren genoemd in artikel 359a Sv kunnen aangeven hoe de invulling daarvan, gegeven de omstandigheden, zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De verdediging stelt op de terechtzitting slechts dat de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dient te volgen omdat het 'gewoonweg té toevallig is dat nu juist in dit onderzoek een zo belangrijk telefoongesprek tussen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de [verdachte] door een storing niet wordt opgenomen.
Nu de inhoud van het tapgesprek, die de verdediging kent, niet wordt prijsgegeven en voorts - met name - niet wordt gesteld wat het nadeel is dat door het gestelde verzuim wordt veroorzaakt, blijft onduidelijk of, en zo ja in hoeverre, de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Bij die stand van zaken is de motivering van de verzoeken, die de facto slechts berust op het toevalligheidsargument, onvoldoende om te komen tot toewijzing van de verzoeken. Voor zover de verdediging heeft bedoeld de verzoeken te onderbouwen met de stelling dat mogelijk is gehandeld in strijd met de grondslagen van het strafproces waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt, kan eveneens geen toewijzing van de getuigen volgen. Ook dan wreekt zich - tegen de achtergrond van de ontbrekende inhoud van het tapgesprek - de als te mager te bestempelen onderbouwing door middel van het toevalligheidsargument.’
In de kern zijn de onderzoekswensen ter zake van het tap-gesprek dus afgewezen omdat de verdediging destijds slechts het toevalligheidsargument aan de verzoeken ten grondslag had gelegd. Tijdens de inhoudelijke behandeling is de verdediging bij de onderbouwing van haar niet-ontvankelijkheidsverweer niet veel verder gekomen. Nog steeds is de basis van het verweer: ‘het is gewoonweg te toevallig’ dat nu juist dit gesprek niet is opgenomen.
6.2.1
Inhoud telefoongesprek
Op één punt heeft het standpunt van de verdediging meer handen en voeten gekregen. De verdachte heeft op de terechtzitting van 4 april 2016 als volgt verklaard over de inhoud van het niet opgenomen telefoongesprek met [betrokkene 5] op 20 september 2012:
‘Ik heb tijdens dat gesprek aan [betrokkene 5] gevraagd of hij zeker wist dat [betrokkene 4] tegen hem gezegd had dat hij lid was van de VVD. [betrokkene 5] beaamde dit. Ik heb dan ook met verbazing kennisgenomen van het getuigenverhoor van [betrokkene 5] . Ik vind het daarnaast uitermate vreemd dat juist dit telefoongesprek, waarmee ik zou kunnen onderbouwen dat klankborden in de partijlijn normaal is, niet is opgenomen.’
Uitgaande van deze inhoud van het bewuste telefoongesprek zijn ook daarin geen aanknopingspunten te vinden voor de stelling van de verdediging dat er sprake is van sabotage aan de kant van [betrokkene 5] c.s. De vraag die zich hierbij opdringt is of er überhaupt een situatie is voor te stellen waarin een bewindspersoon tot dergelijke zeer vergaande en mogelijk strafrechtelijk verwijtbare handelingen bereid is. Indien een dergelijke situatie in een democratische samenleving al voorstelbaar is dan staat de situatie die hier aan de orde is daar mijlenver vanaf. Immers zelfs als ervan wordt uitgegaan dat [betrokkene 5] al voorafgaand aan het gesprek op de hoogte was waarover de verdachte hem wilde spreken is volstrekt onaannemelijk dat hij om die reden opdracht zou geven om het tapsysteem stil te zetten.
Kort en goed is op geen enkele wijze gebleken dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan dan wel dat is gehandeld in strijd met de grondslagen van het strafproces dat daardoor het wettelijke systeem in de kern is geraakt.
6.2.2
Tussenconclusie
Het verweer wordt verworpen.
7.
Verjaring
7.1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het onder 3 ten laste gelegde feit, voor zover het ziet op het ronselen van stemmen voor de gemeenteraadsverkiezingen van 5 maart 2010, is verjaard. Het recht tot strafvervolging voor overtredingen vervalt na drie jaar. De verjaringstermijn is (pas) op 16 oktober 2013 gestuit. De officier van justitie moet om die reden partieel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging.
7.2
Beoordeling
Onder feit 3 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij zich in de periode van
1 februari 2010 tot en met 12 september 2012 schuldig heeft gemaakt aan het - kort gezegd - ronselen van stemmen voor verkiezingen van de gemeenteraad, de Provinciale Staten en de Tweede Kamer die in die periode hebben plaatsgevonden. Blijkens artikel Z 11 KW wordt dit feit als een overtreding beschouwd. Dit brengt met zich dat de vervolgingsverjaring na drie jaar intreedt (artikel 70 onder 1 Sr).
Op grond van artikel 71 Sr vangt de termijn van verjaring aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd, waarbij elke daad van vervolging de verjaring stuit (artikel 72 Sr).
Gelet op de aard van de onder 3 ten laste gelegde verdenking - te weten het in een periode van ruim twee jaar (telkens) ronselen van stemmen voor meerdere verkiezingen - kan dit feit worden aangemerkt als een voortdurend delict. Dergelijke delicten zijn pas voltooid - en de termijn van verjaring vangt pas aan - op de dag dat de verdachte met de verboden gedraging is gestopt. De verjaringstermijn is derhalve pas aangevangen op de dag na het einde van de in de tenlastelegging aangegeven pleegperiode, en dus op 13 september 2012 (de dag nadat de Tweede Kamer verkiezingen plaatshadden). Sindsdien is de verjaringstermijn gestuit door verschillende daden van vervolging. De op grond van artikel 72 Sr na een stuiting aangevangen nieuwe verjaringstermijn is, ongeacht welke daad van vervolging als vertrekpunt wordt gekozen, niet verstreken.
7.3
Tussenconclusie
Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.
Waardering van het bewijs
8.
Vooropstelling
Vele tinten grijs. Dat is het beeld dat op de zitting is ontstaan van het handelen van de verdachte. De verdachte is een bestuurder van de gemeente Roermond die in een lange reeks van jaren - vaak vanuit (initieel) goede motieven - met oog voor de belangen van de gemeente en haar burgers, de grenzen opzocht, deze vrijwel steeds naderde en menigmaal ook, soms welbewust, overschreed.
Dat handelen van de verdachte is op 2 juli 2012 voor de officier van justitie aanleiding geweest om een strafrechtelijk onderzoek te starten. Een onderzoek dat een dossier heeft opgeleverd van 110 ordners, 15.5 Gigabyte aan pdf's en ruim 80 door de rechter-commissaris gehoorde getuigen. Een onderzoek ook waarin gebruik is gemaakt van een groot deel van de in het Wetboek van Strafvordering beschikbare bijzondere opsporingsmethoden; waaronder het inzetten van een politie infiltrant, het afluisteren van gevoerde telefoongesprekken en het plaatsen van een peilbaken onder de auto van de verdachte. Op de zitting is gedurende meer dan 20 zittingsdagen de zaak behandeld, waarbij drie (zeer) ervaren officieren van justitie vanuit verschillende expertises zijn ingezet. Kortom, in dat strafrechtelijk voor- en eindonderzoek is weinig tot niks aan het toeval overgelaten.
Een van de belangrijkste vragen die moet en zal worden beantwoord is of dat - in alle opzichten - uiterst omvangrijke en intensieve onderzoek heeft geleid tot betrouwbaar, redengevend en overtuigend bewijs dat voldoende grondslag kan vormen voor een bewezenverklaring van een of meer van de ten laste gelegde feiten. Deze vraag zal moeten worden beantwoord binnen het strafrechtelijke kader dat door de wetgever is gegeven. Dit kader bevat een geheel andere en veel zwaardere toets dan de morele of bestuurlijke toets die in de samenleving, de media en/of in bestuurlijk Nederland is gebruikt om de verdachte de maat te nemen. Vriendjespolitiek vormt bij de laatste toets ruimschoots een voldoende basis, zo lijkt het. Voor een strafrechtelijke aansprakelijkheid voor corruptie is dat enkele feit niet genoeg. Zeker niet als de ‘vriendjes’ dat al bijna een half mensenleven zijn.
9.
Bewijsuitsluiting vanwege onrechtmatigheid doorzoeking
9.1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat alle resultaten van de doorzoekingen in de woningen van de verdachte en zijn kinderen op 19 oktober 2012 dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Die doorzoekingen waren namelijk onrechtmatig, omdat niet valt in te zien op welke gronden die doorzoekingen zijn verricht. De enkele verdenking van lekken uit de vertrouwenscommissie die op dat moment jegens de verdachte bestond, was voor de inzet van een dergelijk ingrijpend dwangmiddel onvoldoende.
Daarnaast is aangevoerd dat de op 19 oktober 2012 in de woning van de verdachte aangetroffen documenten die betrekking hebben op de verkiezingen, van het bewijs dienen te worden uitgesloten, omdat de vordering tot doorzoeking niet was gebaseerd op een verdenking van overtreding van de Kieswet. Alle resultaten van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden na inbeslagname van deze documenten zijn derhalve aan te merken als ‘fruits of the poisonous tree’ en dienen daarom te worden uitgesloten van het bewijs.
9.2
Beoordeling
In elk van de vorderingen doorzoeking ter inbeslagneming ex artikel 110 Sv van 16 oktober 2012 heeft de officier van justitie, onder verwijzing naar de feiten en omstandigheden die zijn genoemd in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van 16 oktober 2012, gemotiveerd uiteengezet dat jegens de verdachte de verdenking bestond dat hij zich had schuldig gemaakt aan actieve en passieve ambtelijke corruptie, witwassen en schending van een geheimhoudingsplicht. Die verdenking bestond dus uit meer dan de enkele verdenking van lekken uit de vertrouwenscommissie. De rechter-commissaris heeft daarop zijn beslissingen tot doorzoeking van de woningen van de verdachte en zijn kinderen gebaseerd en heeft deze beslissingen daarop ook kunnen baseren.
In de woning van de verdachte diende - in het licht van de bestaande verdenking - onder andere te worden gezocht naar ‘administratieve bescheiden met betrekking tot de VVD’ en ‘overige aan ambtelijke corruptie te liëren bescheiden’. Het wekt in dat kader geen verbazing dat ook de ordners van de verdachte met daarin zijn administratie over de diverse gemeenteraads-, Provinciale Staten-, en Tweede Kamerverkiezingen in beslag zijn genomen. Het was goed mogelijk dat die documenten aanwijzingen zouden bevatten voor de verdenking van ambtelijke corruptie. Daarbij komt dat de rechter-commissaris gelet op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit bij doorzoekingen van woningen bij de inbeslagname voor een zekere voortvarendheid moet kiezen. Er bestaat dan ook geen grond om deze resultaten van het onderzoek uit te sluiten van het bewijs.
9.3
Tussenconclusie
De verweren worden verworpen.
10.
Informatie lekken
10.1
Inleiding
Onder feit 1 op de tenlastelegging wordt de verdachte het verwijt gemaakt dat hij als adviseur van de vertrouwenscommissie voor de benoeming van de nieuwe burgemeester van de gemeente Roermond - kort gezegd - informatie heeft gelekt. Dat is primair tenlastegelegd als actieve omkoping van de burgemeesterskandidaat [betrokkene 1] . Subsidiair is dit ten laste gelegd als schending van een wettelijke geheimhoudingsplicht.
Actieve omkoping
10.2
Standpunt officier van justitie
Onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 maart 2015 in de zaak [betrokkene 1] stelt de officier van justitie dat het doel van de verdachte bij het delen van de vertrouwelijke informatie met [betrokkene 1] tweeledig kan zijn geweest. Namelijk om in Roermond een VVD-er op de burgermeesterstoel te krijgen én omdat het de verdachte heel goed uitkwam dat die nieuwe burgemeester hem dan ook wat schuldig was. Het laatstgenoemde doel kan redengevend zijn voor de bewezenverklaring van de ten laste gelegde ambtelijke corruptie.
[betrokkene 1] heeft de verdachte informatie verstrekt over [betrokkene 4] en heeft de verdachte in juni 2012 voorgedragen als gedeputeerde van de provincie Limburg en die kandidatuur en de persoon van de verdachte openlijk gesteund, verdedigd en aangeprezen. De vertrouwelijke informatie die de verdachte aan [betrokkene 1] verstrekte, zou kunnen worden aangemerkt als dank voor bewezen diensten.
10.3
Beoordeling
10.3.1
Actieve omkoping sub 1
Het is niet voor niets dat de officier van justitie het arrest van het Gerechtshof Den Haag (Gerechtshof Den Haag 12 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:533 [1] ) in de zaak [betrokkene 1] heeft aangehaald. Die zaak is immers gebaseerd op exact dezelfde feiten en omstandigheden als de zaak tegen de verdachte zoals die in zaaksdossier 01 is uitgewerkt.
Maar anders dan in de zaak [betrokkene 1] , moet bij de verdachte sprake zijn van oogmerk dat op zijn minst genomen gericht moet zijn op het doen ontstaan van een voorkeursrelatie tussen hem en [betrokkene 1] . Voor bewezenverklaring moet het doel van de verdachte zijn geweest dat [betrokkene 1] bij hem in het krijt zou komen te staan.
Vast staat dat aan [betrokkene 1] informatie is gelekt. De verstrekte informatie zou als dienst in de zin van artikel 177 Sr kunnen worden aangemerkt. De vraag die belangrijker is, is of die dienst aan [betrokkene 1] is verleend met het oogmerk [betrokkene 1] te bewegen iets te doen of na te laten, waarbij het laten ontstaan van een zekere voorkeursbehandeling de ondergrens is. Met het Gerechtshof Den Haag kan worden geoordeeld dat het zeker niet onaannemelijk is dat het handelen van de verdachte is ingegeven door zijn wens om de politieke partij van de verdachte en om zichzelf een zo sterk mogelijke positie in het binnenlands bestuur in de regio te verschaffen, zonder specifieke voordelen (voor die partij of voor zichzelf) te beogen. Dit nevendoel vormt een sterke contra-indicatie op het oogmerk zoals dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte zou kunnen worden afgeleid.
Voor een bewezenverklaring van het hiervoor omschreven oogmerk is dan ook meer nodig. Uit het dossier en het requisitoir volgt echter niet meer. De officier van justitie komt niet veel verder dan: ‘dat het de verdachte wel heel goed uitkwam dat die nieuwe burgemeester hem dan ook wat schuldig was.’ en ‘dat de verdachte graag iemand op die stoel wilde die hem gunstig gezind was’. Op de terechtzitting van 10 mei 2016 (zie: proces-verbaal van de zitting p. 54) is op dit punt zonder resultaat aan de officier van justitie om verheldering gevraagd.
Er kan daarom niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte het vereiste oogmerk heeft gehad.
10.3.2
Actieve omkoping sub 2
Het onder sub 2 ten laste gelegde voordragen van de verdachte als gedeputeerde van de provincie Limburg en het openlijk steunen van die voordracht komen als aanleiding voor de dienst die de verdachte aan [betrokkene 1] heeft verleend, niet overtuigend uit de verf.
Conclusie
Niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken
Schending van de wettelijke geheimhoudingsplicht
10.4
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de zitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte heeft als adviseur van de vertrouwenscommissie voor de benoeming van de nieuwe burgemeester van de gemeente Roermond informatie verstrekt aan [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en/of aan derden. Het betrof informatie over - zakelijk weergegeven -:
  • vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van de gemeente Roermond en gewenste antwoorden met toelichting op die vragen;
  • de uitkomsten van de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie;
  • de beoordeling van het gesprek met de kandidaat door een aantal leden van de vertrouwenscommissie;
  • het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie;
  • namen van (andere) sollicitanten voor de vacature van burgemeester.
10.5
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat overleg binnen de partijlijn over burgemeestersbenoemingen niet alleen dagelijks gebruik, maar zelfs noodzakelijk is. Op de zitting is een en ander door de verdachte meerdere malen omstandig betoogd en nadrukkelijk beklemtoond. De verdediging heeft hierbij verwezen naar het overgelegde rapport van prof. dr. [betrokkene 24] . Dit algemene verweer is door de verdediging uitgewerkt in een aantal subverweren:
  • In de Roermondse verordening worden zonder formeel wettelijke grondslag vele elementen aan de geheimhoudingsplicht toegevoegd. Een formele wettelijke grondslag is noodzakelijk omdat het vaststellen van een geheimhoudingsplicht een inperking vormt van de vrijheid van meningsuiting zoals deze is neergelegd in artikel 7 Gw.
  • De verplichtingen tot geheimhouding in artikel 61c van de Gemeentewet (hierna: Gemw) zijn zeer beperkt geregeld. De belangen die met die geheimhoudingsplicht worden beschermd, zijn de belangen van degenen die hebben gesolliciteerd en vervolgens niet op de lijst van aanbeveling van de vertrouwenscommissie zijn gekomen. De door de verdachte verstrekte informatie aan de kandidaten voor de burgemeesterspost valt niet onder de in artikel 61c Gemw bedoelde begrippen ‘beraadslagingen’ of ‘stukken die aan de raad worden verzonden’.
10.6
Wettelijk kader
Het wettelijk kader luidt als volgt:
Artikel 61c Gemw luidde in de ten laste gelegde periode - voor zover van belang - als volgt:
De beraadslagingen, bedoeld in de artikelen 61, derde en vierde lid, 61a, derde lid, en 61b, derde lid, vinden plaats met gesloten deuren. Van deze beraadslagingen wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt dat niet openbaar wordt gemaakt.
Ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad worden gezonden dan wel die door de raad aan Onze Minister worden gezonden geldt een geheimhoudingsplicht.
Artikel 61 Gemw luidde in de ten laste gelegde periode - voor zover van belang - als volgt:
Na het overleg met de commissaris stelt de raad uit zijn midden een vertrouwenscommissie in, belast met de beoordeling van de kandidaten. De raad kan bepalen dat één of meer wethouders als adviseur aan de vertrouwenscommissie worden toegevoegd. De commissaris verschaft de vertrouwenscommissie een opgave van degenen die naar het ambt van burgemeester hebben gesolliciteerd, vergezeld van zijn oordeel over kandidaten die hij in beginsel geschikt acht voor benoeming. Als de vertrouwenscommissie besluit naast deze kandidaten ook andere kandidaten die gesolliciteerd hebben, bij haar beoordeling te betrekken, doet zij daarvan onverwijld mededeling aan de commissaris. Deze brengt zijn oordeel over laatstgenoemde kandidaten ter kennis van de vertrouwenscommissie.
De vertrouwenscommissie verschaft zich door tussenkomst van de commissaris de door haar nodig geachte informatie over de kandidaten. Bestuursorganen zijn verplicht de gevraagde informatie te verstrekken. De vertrouwenscommissie brengt verslag uit van haar bevindingen aan de raad en aan de commissaris.
10.7
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat een geheimhoudingsplicht als hier aan de orde is, een inperking van de vrijheid van meningsuiting is. Hoewel de concrete inperking van het grondrecht weliswaar vooral ziet op het aan het openbaringsrecht verbonden verspreidingsrecht en minder op het openbaringsrecht zelf, wordt door de verregaande inperking op het punt van die verspreiding echter ook het openbaringsrecht in zijn inhoud geraakt. Tegen die achtergrond kan een dergelijke inperking op grond van artikel 7 Gw slechts bij wet in formele zin worden geregeld. Dat is blijkens de wetgeschiedenis van de Gemeentewet, meer in het bijzonder die van artikel 61c Gemw, in ieder geval ook de visie van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
‘(…)
De regering wijst er allereerst op dat de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 7 van de Gw formeel slechts bij wet geregeld kan worden. Om die reden is in artikel 61c, tweede lid, de geheimhoudingsplicht neergelegd ten aan zien van beraadslagingen die met gesloten deuren plaatsvinden en ten aanzien van de stukken die ten behoeve van de beraadslagingen zijn opgesteld alsmede de stukken waaronder de aanbeveling die door de raad aan de Minister van Binnenlandse Zaken worden gezonden.’
(…)
Kamerstukken II, 1996/97, 25444, nr. 5 p. 17 en 18
In de tenlastelegging is artikel 61c Gemw opgenomen als een van de wettelijke voorschriften waarin de geheimhouding zou zijn geregeld. Artikel 61c Gemw is een wet in formele zin. De vraag die aan de orde is, is of de door de verdachte doorgespeelde informatie onder de geheimhoudingsplicht van artikel 61c Gemw valt.
In artikel 61c Gemw is neergelegd dat de beraadslagingen bedoeld - voor zover van belang - in artikel 61, derde en vierde lid Gemw onder de geheimhoudingsplicht vallen. Ook de stukken die aan de raad worden gezonden, vallen op grond van artikel 61c Gemw onder die geheimhoudingsplicht. De wetsgeschiedenis leert dat met de beraadslagingen in artikel 61c Gemw de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie worden bedoeld.
‘De leden behorende tot de fractie van GroenLinks vroegen of de redactie van artikel 61c, eerste lid, niet onzorgvuldig is geformuleerd, daar waar wordt gesproken over beraadslagingen bedoeld in artikel 61 derde lid, terwijl in 61, derde lid, sprake is van twee typen beraadslagingen, nl. van de raad die uit zijn midden een vertrouwenscommissie instelt, wat in een normale openbare raadsvergadering plaatsvindt, en de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie.
Het artikel moet zo uitgelegd worden dat het betrekking heeft op de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie.’
Kamerstukken II, 1996/97, 25444, nr. 11b p. 20
Artikel 61, derde lid, Gemw begint met het beschrijven van de instelling van de vertrouwenscommissie voor de beoordeling van de kandidaten en artikel 61, vierde lid Gemw eindigt met het beschrijven dat de vertrouwenscommissie verslag uitbrengt van haar bevindingen aan de raad en de commissaris (van de Koning(in)). Met dit begin en einde en alles wat daar tussen ligt, wordt in artikel 61 Gemw aldus de taak beschreven die de vertrouwenscommissie heeft bij de procedure van de burgemeestersbenoeming. De beraadslagingen van de vertrouwenscommissie bij het vervullen van die taak als ook het verslag waarin de bevindingen van de beraadslagingen worden neergelegd, vallen onder de geheimhoudingsplicht van artikel 61c Gemw.
Die taak van de vertrouwenscommissie komt er materieel op neer dat de commissie in een sollicitatieprocedure de kandidaten beoordeelt en daar uiteindelijk verslag van doet aan de raad. In confesso is dat de namen van de kandidaten voor de burgemeestersbenoeming onder de geheimhoudingsplicht van de vertrouwenscommissie vallen. Daarnaast behoeft het geen betoog dat de beraadslagingen óver de kandidaten en de onderdelen van die beraadslagingen ook onder die geheimhoudingsplicht vallen.
In het licht daarvan is het evident dat de antwoorden op de in de gesprekken met de vertrouwenscommissie gestelde vragen een onderdeel zijn van die beraadslagingen. Daarmee vallen de vragen en de gegeven antwoorden alsook de toelichting daarop eveneens onder de geheimhoudingsplicht van de vertrouwenscommissie. De vragen en antwoorden vormen immers een zeer belangrijk instrument voor de vertrouwenscommissie om uiteindelijk tot een afweging en beoordeling te komen.
De geheimhoudingsplicht is op deze wijze uitputtend geregeld in artikel 61c Gemw. Dit is ook de visie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zoals deze volgt uit de Circulaire benoeming, functioneringsgesprekken en herbenoeming burgemeester als ook uit een antwoord van deze minister op Kamervragen in 2008.
In paragraaf II van de Circulaire benoeming, functioneringsgesprekken en herbenoeming burgemeester van 10 juli 2012, Stcrt 2012/15046 inwerkingtreding 15 juli 2012 is het navolgende opgenomen.
‘(…)
II. De instelling van de vertrouwenscommissie
De gemeenteraad stelt uit zijn midden een vertrouwenscommissie in. De gemeenteraad kan bepalen dat aan de vertrouwenscommissie één of meer wethouders als adviseur worden toegevoegd. Een adviseur is geen lid van de vertrouwenscommissie en heeft geen stemrecht. Voor zover ambtelijke bijstand gewenst wordt geacht, wordt de raadsgriffier daarmee belast.
De gemeenteraad regelt in een verordening op de vertrouwenscommissie de taak, samenstelling en werkwijze van de vertrouwenscommissie en stelt de commissaris van de Koningin daarvan in kennis.
In de verordening wordt aandacht besteed aan de geheimhoudingsplicht.
De geheimhoudingsplicht vloeit rechtstreeks voort uit artikel 61c van de Gemeentewet en blijft ook na ontbinding van de vertrouwenscommissie van kracht. Hij geldt voor de leden van de vertrouwenscommissie, de adviseur en de ambtelijke bijstand. Elk overleg met niet-leden van de vertrouwenscommissie, en dus ook met de overige raadsleden en eventuele oud-leden van de vertrouwenscommissie, is uitgesloten, dit op straffe van schending van het ambtsgeheim.
Aanhangsel Handelingen II, 2007/08, nr. 102
(…)
Antwoord van minister Ter Horst (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).
(…)
Eén van die afspraken was het afleggen van een geheimhoudingsverklaring. Met het doen afleggen van een dergelijke verklaring heeft de raad, in het licht van ervaringen uit het verleden, nader accent willen geven aan de wettelijke geheimhoudingsplicht van artikel 61c van de Gemeentewet. Nu de geheimhouding echter rechtstreeks uit de wet voortvloeit, is het afleggen van een geheimhoudingsverklaring inderdaad een overbodige handeling.
(…)
Nu de wet de geheimhouding uitputtend heeft geregeld, bestaat ter zake geen aanvullende verordenende bevoegdheid. De geheimhoudingsverklaring is dus niet alleen overbodig, zij is ook in strijd met de wet.’
10.7.1
Raadsbesluit 2012/035/3
Rest nog een korte opmerking over het raadsbesluit 2012/035/3. Dit raadsbesluit is als wettelijk voorschrift waarin de geheimhouding zou zijn neergelegd opgenomen in de tenlastelegging.
Zoals hierboven uiteen is gezet kan een geheimhoudingsplicht zoals hier aan de orde is gelet op artikel 7 Gw alleen in een wet in formele zin worden neergelegd. Het raadsbesluit 2012/035/3 is dat niet. Wel zijn in dit wettelijke voorschrift (vgl: Hoge Raad 30 november 1914, NJ 1915, 282) geheimhoudingsbepalingen opgenomen die de procedure van de vertrouwenscommissie raken. Het raadsbesluit luidt - voor zover van belang - als volgt.
Geheimhoudingsplicht
Artikel 5
1. De leden van de commissie hebben volstrekte geheimhoudingsplicht omtrent hetgeen direct of
indirect aan hen als lid van de commissie ter kennis is gekomen.
(…)
(…)
De leden een tot en met drie van dit artikel zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op
degene die op grond van artikel 7 de commissie ambtelijke bijstand verleent en de adviseur van de commissie.
5. De geheimhouding brengt onder meer met zich mee dat, anders dan door tussenkomst van de
commissaris, geen inlichtingen -schriftelijk of mondeling- kunnen worden ingewonnen over de
sollicitanten en dat overleg met derden is uitgesloten.
(…)
Als de geheimhoudingsbepalingen worden overzien kan worden vastgesteld dat de inhoud van het raadsbesluit op het punt van de geheimhouding geen nadere regels stelt. Het raadsbesluit maakt daarom geen afzonderlijke inbreuk op de vrijheid van meningsuiting. Het geeft slechts in andere bewoordingen weer wat de Gemeentewet in artikel 61c uitputtend heeft geregeld. Met zijn handelen heeft de verdachte ook de geheimhoudingsbepalingen uit dit wettelijk voorschrift geschonden.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
11.
Verkiezingsgeknoei
11.1
Inleiding
Onder feit 2 wordt aan de verdachte ten laste gelegd het voorhanden hebben van stempassen en volmachtbewijzen (hierna gezamenlijk: verkiezingsdocument(en)) met het oogmerk die wederrechtelijk te gebruiken.
11.2
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat uit de verklaringen van de onder A genoemde onderhandse volmachtgevers niet tot onvoldoende blijkt van betrokkenheid van de verdachte bij het invullen van die onderhandse volmachten in het algemeen en bij het in de tenlastelegging gestelde (oogmerk van) wederrechtelijk gebruik in het bijzonder. Datzelfde verweer wordt door de verdediging gevoerd met betrekking tot de onder B genoemde schriftelijke volmachtbewijzen. Ook daar blijkt volgens de verdediging niet van actieve betrokkenheid van de verdachte. Daarnaast wordt het wederrechtelijk gebruik van de schriftelijke volmachten betwist. Als er al sprake is van onjuist invullen van de aanvraagformulieren voor de schriftelijke volmacht (hierna: L8 formulieren) en als dit al wederrechtelijk zou zijn, dan kan niet worden bewezen dat de verdachte met het gebruik van de schriftelijke volmachten op zich het oogmerk van wederrechtelijk gebruik heeft gehad.
11.3
Beoordeling
11.3.1
Juridisch kader
De gebruikte delictsomschrijving kent twee centrale delictsbestanddelen. Het ‘voorhanden hebben’ en het ‘oogmerk van wederrechtelijk gebruik’. Het bestanddeel ‘voorhanden hebben’ levert geen vragen op. De vraag die moet worden beantwoord, is wat in de delictsomschrijving is bedoeld met het ‘oogmerk van wederrechtelijk gebruik’. Heeft de wetgever voor ogen gehad dat het oogmerk gericht moet zijn op het ‘wederrechtelijk gebruik’ van het verkiezingsdocument als zodanig? Of richt het oogmerk zich op ieder gebruik van het verkiezingsdocument dat wederrechtelijk is?
Voor een antwoord op deze vraag is de wetsgeschiedenis van - onder meer - artikel Z 3 KW geraadpleegd.
‘Tegen de knoeierijen met stembiljetten, welke in 1946 in een gemeente hebben plaatsgevonden, kan uit hoofde van de strafbepalingen der kieswet niet worden opgetreden. De thans voorgestelde artikelen (…) [rb: de huidige artikelen Z 1 tot en met Z 3] beogen in deze lacune te voorzien.’
Kamerstukken II, 1947/48, 689, 3, p. 4.
De wetsgeschiedenis biedt voor de uitleg van het begrip ‘wederrechtelijk gebruik’ uiterst weinig aanknopingspunten. Uit de zeer beperkte toelichting kan slechts worden opgemaakt dat het doel van de wetgever was om met de drie strafbepalingen Z 1 tot en met Z 3 KW te kunnen optreden tegen ‘knoeierijen met stembiljetten’.
Uit de systematiek van deze drie strafbepalingen is wel iets op te maken over de reikwijdte van het bestanddeel ‘wederrechtelijk gebruik’. Voor een goed begrip is daarom hieronder eerst de tekst van de eerste drie strafbepalingen van de Kieswet opgenomen waarop daarna zal worden ingegaan:
Artikel Z 1
Degene die stembiljetten, stempassen, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen namaakt of vervalst met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel Z 2
Degene die opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken stembiljetten, stempassen, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen, die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij ze ontving, bekend was, of deze, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel Z 3
Degene die stembiljetten, stempassen, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen voorhanden heeft met het oogmerk deze wederrechtelijk te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
Wanneer de drie bepalingen worden overzien, is kort gezegd in Z 1 het namaken/vervalsen van verkiezingsdocumenten met het oogmerk om deze als echt te gebruiken strafbaar gesteld. In Z 2 is strafbaar gesteld het gebruik of door anderen laten gebruiken van nagemaakte of vervalste verkiezingsdocumenten, alsmede het in voorraad hebben van dergelijke documenten met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken. In Z 3 tenslotte is strafbaar gesteld het voorhanden hebben van verkiezingsdocumenten met het oogmerk deze wederrechtelijk te (laten) gebruiken.
In Z 1 en Z 2 richt het oogmerk zich op ‘gebruik als echt’. In Z 3 richt het oogmerk zich op ieder ‘wederrechtelijk gebruik’. Anders gezegd: in Z 1 en Z 2 ligt het beschermde belang ook in de bescherming van de verkiezingen, daar waar het beschermde belang van Z 3 ligt in de bescherming van het verkiezingsdocument op zichzelf. Het verschil in beschermd belang vertaalt zich ook in de strafbedreiging. Z 1 en Z 2 kennen het ruimere beschermde belang een maximale gevangenisstraf van zes jaar toe, waar Z 3 slechts een maximale gevangenisstraf van twee jaar kent.
Het voorgaande overziend is met het delictsbestanddeel ‘wederrechtelijk gebruik’ bedoeld ieder gebruik van een verkiezingsdocument dat ‘in strijd is met het recht’.
11.3.2
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging wordt geoordeeld dat dit feit voor zover het ziet op [betrokkene 25] , [betrokkene 26] , [betrokkene 27] , [betrokkene 28] , [betrokkene 29] niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
11.3.3
Bewijsverweer in feitelijke zin
Bij de beoordeling van de door de verdediging gevoerde bewijsverweren in feitelijke zin moet de verklaring van de verdachte zoals deze op de zitting van 4 april 2016 is afgelegd als uitgangspunt worden genomen. Deze verklaring luidt - zakelijk weergegeven -:
‘Iedere politieke partij in Nederland heeft een stemcoördinator. In Roermond was ik dat. De stempassen van mensen die niet konden gaan stemmen, of mensen die hun getekende stempas in de brievenbus gooiden of afgaven bij de verkiezingskraam werden onder de VVD leden verdeeld. (…) Ik vulde zelf de naam van de gemachtigde in op de stempas die ik kreeg van de volmachtgevers. Ik verdeelde de stempassen onder familieleden en VVD leden. (…) [betrokkene 27] en [betrokkene 28] zijn twee mensen die ik bereid had gevonden om stempassen in ontvangst te nemen van mensen die niet konden gaan stemmen.
U vraagt mij naar de schriftelijke volmachten. Er is één volmacht door mij ingevuld. De rest door anderen. De naam van de gevolmachtigde was bijna nooit ingevuld. Ik had die naam namelijk niet klaarliggen. De gevolmachtigden vulden zelf hun naam in. Het klopt dat er veel volmachtgevers waren die niet wisten wie de gevolmachtigden waren.’
In het proces-verbaal van de zitting van 4 april 2016 wordt in de hierboven aangehaalde verklaring gesproken over het invullen van schriftelijke volmachten. De verdachte heeft echter niet gesproken over het invullen van schriftelijke volmachten, maar over het invullen van L8 formulieren die tot een schriftelijke volmacht kunnen leiden. Op die manier moet de verklaring van de verdachte worden begrepen.
De in feitelijke zin bekennende verklaring van de verdachte is met de verklaringen van een aantal onderhandse en schriftelijke volmachtgevers in de bewijsmiddelenbijlage opgenomen. Wanneer deze verklaringen in samenhang worden beschouwd komt op grond daarvan het navolgende vast te staan.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben stempassen in ontvangst genomen van een aantal kiezers. Die kiezers hadden op hun stempassen de volmacht getekend, maar daarop waren nog niet de persoons- en adresgegevens van de gemachtigde ingevuld. De verdachte en zijn medeverdachten hebben een gemachtigde gezocht en hebben deze zijn of haar persoons- en adresgegevens laten invullen en de stempas laten ondertekenen, waarna het kon worden aangemerkt als een onderhandse volmacht.
Ook hebben de verdachte en zijn medeverdachten schriftelijke volmachtbewijzen van een aantal personen voorhanden gehad die waren afgegeven op een verzoek (L8 formulier) om bij volmacht te mogen stemmen. Deze verzoeken waren niet op de voorgeschreven wijze en onvolledig door de volmachtgever ingevuld waarvan de verdachte en/of zijn medeverdachten wetenschap hadden.
De weerlegging van de door de verdediging gevoerde feitelijke bewijsverweren dat niet is gebleken van (actieve) betrokkenheid van de verdachte volgt uit de bewijsmiddelen waar de verklaring van de verdachte in het oog springt.
Wederrechtelijk gebruik
Met het vaststellen van het ten laste gelegde feitelijk gebruik van de stempassen en de volmachtsbewijzen rest nog slechts de vraag of dat gebruik wederrechtelijk is. De wijze van gebruik van de stempas wanneer deze wordt gebruikt als onderhandse volmacht is, evenals het gebruik van het L8 formulier, omschreven in de wet.
Artikel L 14 KW luidt - voor zover van belang - als volgt:
De kiezer met een stempas kan een andere kiezer machtigen om voor hem te stemmen, indien de gemachtigde stemt in de gemeente van de volmachtgever.
(…)
Hij tekent daartoe het formulier dat voorkomt op de stempas (…) en laat de pas door de gemachtigde mede-ondertekenen.
Hij draagt de aldus in een volmachtbewijs omgezette stempas (…) aan de gemachtigde over.
Artikel L 8 KW luidt – voor zover van belang - als volgt:
De kiezer die bij volmacht wenst te stemmen, dient daartoe een verzoekschrift in (…)
In zijn verzoekschrift wijst de kiezer een gemachtigde aan. (…)
Bij het verzoekschrift wordt ingediend een verklaring van de gemachtigde dat deze bereid is als zodanig op te treden.
(…)
Voorgeschreven gebruik
Het in de wet voorgeschreven gebruik van de stempas als onderhandse volmacht houdt in dat de volmachtgever het formulier op de stempas tekent, de volmachtgever de gemachtigde laat medeondertekenen en dat vervolgens de volmachtgever het volmachtbewijs overdraagt aan de gevolmachtigde.
De in de wet voorgeschreven wijze van invullen van het L8 formulier houdt in dat de kiezer in zijn verzoekschrift een gemachtigde aanwijst die een (schriftelijke) verklaring afgeeft dat de gemachtigde bereid is als zodanig op te treden. Ook hier vereist de in de wet voorgeschreven wijze van handelen met een L8 formulier dat de volmachtgever weet wie de gevolmachtigde is.
Deze voorgeschreven gang van zaken vereist in allebei de gevallen dat de volmachtgever weet wie de gevolmachtigde is. Dit ligt bij volmachtverlening in het algemeen ook voor de hand maar bij een in de Kieswet neergelegde mogelijkheid van volmachtverlening lijkt dit een evidentie.
Het feitelijk handelen van de verdachte en zijn medeverdachten met betrekking tot de onderhandse volmacht strookt niet met het voorgeschreven gebruik en is daarmee wederrechtelijk.
Voor de schriftelijke volmacht geldt dit ook, maar komt dit wederrechtelijk gebruik op een andere wijze tot stand. Het feitelijk handelen van de verdachte en zijn medeverdachten ten aanzien van het L8 formulier voldoet niet aan de in de wet voorgeschreven wijze van gebruik en is daarmee wederrechtelijk. Het wederrechtelijk gebruik van het L8 formulier is echter op zichzelf niet strafbaar. Het gebruik van de op onjuiste wijze ingevulde L8 formulieren leidt evenwel direct tot de afgifte door de gemeente van onjuiste, want niet in overeenstemming met het doel van de wet, volmachtbewijzen. De informatie op de volmachtbewijzen suggereert immers een bekendheid van de volmachtgever met de gevolmachtigde terwijl die er niet is. De verdachte en zijn medeverdachten hadden het oogmerk om deze in strijd met de wet totstandgekomen volmachtbewijzen te gebruiken. Dat gebruik is wederrechtelijk.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
12.1
Inleiding
Onder feit 3 op de tenlastelegging wordt aan de verdachte het verwijt gemaakt dat hij zich samen met anderen in de periode van 1 februari 2010 tot en met 12 september 2012 heeft schuldig gemaakt aan het ronselen van stemmen, hetgeen een overtreding van artikel Z 8 KW oplevert. In de tenlastelegging worden 34 personen met naam genoemd die door de verdachte en zijn medeverdachte(n) stelselmatig met dit doel zijn benaderd. Ook wordt de verdachte verweten dat hij samen met anderen een of meer andere (niet met name genoemde) personen stelselmatig met dit doel heeft benaderd.
12.2
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte in het kader van vier verkiezingen samen met anderen stempassen van kiezers heeft ingezameld waarbij de kiezer in de hoedanigheid van volmachtgever uitsluitend een handtekening op de achterzijde van de stempas had geplaatst en niet zelf de gevolmachtigde had aangewezen en ingevuld. De verdachte is actief bezig geweest met het benaderen van kiezers, het (laten) ophalen van de stempassen van de kiezers en het aanwijzen en aanzoeken van gevolmachtigden. Het ging hier om een georganiseerde, niet-incidentele activiteit. Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het ronselen van stemmen als bedoeld in artikel Z 8 KW van de in de tenlastelegging met naam genoemde personen en andere personen, met uitzondering van de 20 genoemde personen waarvan de officier van justitie ter zitting vrijspraak heeft gevorderd.
12.3
Beoordeling
12.3.1
Juridisch kader
Artikel Z 8 KW luidt:
Degene die stelselmatig personen aanspreekt of anderszins persoonlijk benadert ten einde hen te bewegen het formulier op hun oproepingskaart, bestemd voor het stemmen bij volmacht, te ondertekenen en deze kaart af te geven, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de derde categorie.
In de wetsgeschiedenis (
Kamerstukken II, 1987-1988, 20264, nr. 3, p. 67)
is ten aanzien van de strekking van artikel Z 8 KW (destijds artikel Y8) onder meer het volgende opgemerkt:
‘De afgelopen gemeenteraadsverkiezingen hebben (..) onregelmatigheden aan het licht gebracht, in die zin, dat vertegenwoordigers van bepaalde politieke groeperingen kiezers bezochten met de vraag hun oproepingskaart af te geven, na deze - door middel van het plaatsen van een handtekening op de voorzijde van die kaart - te hebben omgezet in een volmachtlegitimatiekaart. Vervolgens zorgden de vertegenwoordigers van de politieke groeperingen ervoor, dat op de aldus ingezamelde oproepingskaarten de naam van een in hetzelfde stemdistrict als de volmachtgever woonachtige gemachtigde werd ingevuld, waarna de oproepingskaarten aan deze gemachtigden ter hand werden gesteld (twee per gemachtigde).
(..) Deze handelswijze is in strijd met de aan de regeling ten grondslag liggende gedachte, dat het initiatief tot het verzoek om bij volmacht te stemmen en de keuze van de gemachtigde bij de kiezer behoort liggen. De in de Kieswet vervatte volmachtregeling is bedoeld om kiezers die feitelijk niet in staat zijn in persoon aan een verkiezing deel te nemen, maar daaraan toch hun stem niet willen onthouden, in de gelegenheid te stellen hun stem te laten uitbrengen door een door hen aangewezen gemachtigde. De volmachtregeling is niet bedoeld om groeperingen de gelegenheid te bieden de stembevoegdheid van kiesgerechtigden die om hen moverende redenen niet aan de verkiezing wensen deel te nemen, over te nemen en door een nader aan te wijzen derde te doen uitoefenen.’
Gelet op de strekking van artikel Z 8 KW dient het bestanddeel ‘bewegen’ in dit artikel te worden opgevat als ‘het door middel van toespreken, argumenteren of gebruikmaking van concrete omstandigheden, daartoe leiden dat een ander een door de initiator beoogde gedraging of handeling verricht.’ De Kieswet beoogt immers de mogelijkheid om bij volmacht te stemmen slechts in beperkte mate te openen, namelijk in die zin dat het initiatief tot afgifte van een volmacht moet liggen bij de volmachtgever en dat de volmachtgever dient te bepalen welke persoon voor haar of hem als gevolmachtigde optreedt.
12.3.2
Stempassen
Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft de wetgever het onder feit 3 ten laste gelegde ronselen van stemmen beperkt tot het ronselen van oproepingskaarten oftewel stempassen. Om die reden zal de verdachte worden vrijgesproken van feit 3 voor zover het ziet op [betrokkene 31] , [betrokkene 27] , [betrokkene 32] , [betrokkene 33] , [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , [betrokkene 10] , [betrokkene 11] , [betrokkene 12] , [betrokkene 34] , [betrokkene 35] , [betrokkene 36] , [betrokkene 14] , [betrokkene 13] , [betrokkene 15] , [betrokkene 16] , [betrokkene 17] en [betrokkene 18] . Van de genoemde personen is onder de verdachte namelijk geen (kopie van een) stempas aangetroffen, maar een volmachtbewijs.
Verder zal de verdachte worden vrijgesproken van het onder feit 3 ten laste gelegde voor zover het feit ziet op [betrokkene 25] en [betrokkene 26] . Het betreft hier namelijk, zoals bij de beoordeling van feit 2 al is overwogen, geen volmachtgevers maar gevolmachtigden.
12.3.3
Delictsbestanddelen ‘bewegen’ en ‘stelselmatig’
Het voorgaande leidt ertoe dat van de 34 met naam genoemde personen in de tenlastelegging slechts 14 personen overblijven. Vervolgens is de vraag of ten aanzien van deze 14 personen aan de in artikel Z 8 KW genoemde delictsbestanddelen ‘stelselmatig’ en ‘bewegen’ is voldaan.
In de woning van de verdachte zijn kopieën van stempassen voor een of meer verkiezingen aangetroffen van 9 van deze 14 personen. De 14 personen hebben, op een enkele uitzondering na, bij de Rijksrecherche en/of bij de rechter-commissaris een getuigenverklaring afgelegd.
Hoewel een aantal getuigen bij de Rijksrecherche een verklaring heeft afgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte of een medeverdachte die getuige heeft bewogen tot afgifte van zijn of haar stempas, kunnen die verklaringen niet redengevend zijn voor het bewijs van het onder 3 ten laste gelegde feit. De reden daarvan is tweeërlei. Die betreffende verklaring, gelezen in combinatie met de verklaring die later door die getuige is afgelegd bij de rechter-commissaris, bevat onvoldoende concreet en specifiek bewijs op het punt dat het initiatief tot volmachtverlening bij de verdachte lag of bij iemand met wie de verdachte nauw en bewust samenwerkte. Om deze reden moet het overgrote deel van de 14 genoemde personen worden geschrapt. En waar mogelijk wel het bestanddeel ‘bewegen’ in relatie tot een gering aantal personen kan worden vastgesteld, is, gelet op dit geringe aantal, niet komen vast te staan dat de verdachte of zijn medeverdachte ‘stelselmatig’ personen heeft benaderd met het verzoek om zijn of haar stempas af te geven. Voor de bewezenverklaring van het delictsbestanddeel ‘stelselmatigheid’ is vereist dat het gaat om een handeling die een bepaalde tijd met enige regelmaat voorkomt.
Het enkele feit dat de verdachte een groot aantal mensen aanschreef met het verzoek om op hem te stemmen, wat op zich een ‘stelselmatige’ activiteit is, kan, anders dan het officier van justitie heeft betoogd, niet worden aangemerkt als een overtreding als bedoeld in artikel Z 8 KW, nu het hier niet een stelselmatig verzoek betreft om een stempas af te geven.
Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde ronselen van stemmen ten aanzien van alle met naam genoemde personen in feit 3.
Nu het dossier evenmin wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte een of meer andere personen heeft benaderd teneinde hen ertoe te bewegen hun stempas af te geven, zal de verdachte ook daarvan worden vrijgesproken.
13.
Omkoping
13.1
Inleiding
Onder de feiten 4, 5 en 6 op de tenlastelegging wordt - kort weergegeven - de verdachte het verwijt gemaakt dat hij als wethouder van de gemeente Roermond door zijn [medeverdachte 1] en/of de aan hem gelieerde vennootschappen (hierna: [medeverdachte 1] ), [betrokkene 19] en/of de aan hem gelieerde vennootschappen (hierna: [betrokkene 19] ) en [betrokkene 21] en/of de aan hem gelieerde vennootschap (hierna: [betrokkene 21] ) is omgekocht.
De verdachte zou door [medeverdachte 1] zijn omgekocht met vakanties naar St. Tropez, weekendjes weg met partners, bezoeken aan vastgoedbeurzen, voetbalreizen naar EK- en WK-wedstrijden en tot slot met financiële bijdragen aan [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ) en aan de reclamezuil met afbeelding van [betrokkene 22] (hierna: [betrokkene 22] ). Door [betrokkene 19] zou de verdachte zijn omgekocht met financiële bijdragen aan [bedrijf 5] en aan de reclamezuil met afbeelding van [betrokkene 22] . De omkoping door [betrokkene 21] zou hebben bestaan uit het betalen van een financiële bijdrage aan [bedrijf 5] , het aanleveren van privéadressen van medewerkers van [bedrijf 8] , en het laten reageren van mensen uit de omgeving van [betrokkene 21] op een door Dagblad De Limburger te publiceren negatief/suggestief krantenbericht over de bestuurscultuur in Roermond.
De waardering van het bewijs en een beoordeling van de gevoerde bewijsverweren voor de feiten 4, 5 en 6 lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
13.2
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte van [medeverdachte 1] , [betrokkene 19] en [betrokkene 21] giften heeft aangenomen en/of door hem aan hen giften zijn gevraagd waardoor hij - zeer algemeen en kort weergegeven - is omgekocht. Dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het doel van deze giften was dat hij iets deed of naliet in zijn functie van wethouder volgt uit de omstandigheden waaronder de giften zijn gedaan.
13.3
Standpunt verdediging
13.3.1
Ten aanzien van [medeverdachte 1]Aangevoerd is dat, gelet op de rapporten van [bedrijf 17] (hierna: [bedrijf 17] ) van 9 en 25 mei 2016, de beweerde giften van [medeverdachte 1] aan de verdachte betreffende de vakanties, vastgoedbeurzen en voetbalwedstrijden nihil of veel minder groot zijn dan door de Rijksrecherche is berekend. De door [medeverdachte 1] betaalde bijdragen aan [bedrijf 5] kwamen ten goede aan de VVD en niet aan de verdachte, zodat geen sprake was van een gift aan de verdachte. Hetzelfde geldt voor de bijdrage aan de reclamezuil met een afbeelding van [betrokkene 22] .
De verdachte wist niet en hoefde ook niet redelijkerwijs te vermoeden dat [medeverdachte 1] de giften deed met het oog op het verrichten van een tegenprestatie door de verdachte.
De vakanties naar St. Tropez, de weekendjes weg, het bezoeken van vastgoedbeurzen en voetbalwedstrijden waren namelijk ingegeven door de jarenlange oprechte vriendschap zonder bijbedoelingen die tussen de verdachte en [medeverdachte 1] bestaat. De verdachte heeft [medeverdachte 1] ook nooit bevoordeeld bij projecten in Roermond. Deze conclusie kan ook zeker niet worden getrokken uit het verloop van de door de officier van justitie genoemde en beschreven projecten.
Ook ontbreken objectief vast te stellen feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte had moeten vermoeden dat [medeverdachte 1] hem giften deed met het oog op het verrichten van een tegenprestatie door de verdachte.
Aan de conclusie dat sprake is van omkoping staat voorts in de weg dat de verdachte financieel bijdroeg aan de vakanties en reizen en dat het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college van B&W) de besluiten nam in Roermond en niet de verdachte alleen.
Van omkoping is dan ook geen sprake. De verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde omkoping door [medeverdachte 1] .
13.3.2
Ten aanzien van [betrokkene 19]
Aangevoerd is dat de door [betrokkene 19] betaalde bijdragen aan [bedrijf 5] ten goede kwamen aan de VVD en niet aan de verdachte, zodat geen sprake was van een gift aan de verdachte. Hetzelfde geldt voor de bijdrage aan de reclamezuil met een afbeelding van [betrokkene 22] .
De verdachte heeft [betrokkene 19] ook nooit bevoordeeld bij projecten in Roermond.
Deze conclusie kan ook zeker niet worden getrokken uit het verloop van de door de officier van justitie genoemde en beschreven projecten.
Aan de conclusie dat sprake is van omkoping staat in de weg dat het college van B&W de besluiten nam in Roermond en niet de verdachte alleen.
De verdachte heeft niet hoeven vermoeden dat [betrokkene 19] hem wilde omkopen omdat er naast [betrokkene 19] vele andere personen doneerden aan de VVD. Van omkoping is dan ook geen sprake. De verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde omkoping door [betrokkene 19] .
13.3.3
Ten aanzien van [betrokkene 21]
Aangevoerd is dat de door [betrokkene 21] betaalde bijdrage aan [bedrijf 5] ten goede kwam aan de VVD en niet aan de verdachte, zodat geen sprake was van een gift aan de verdachte.
De verdachte heeft [betrokkene 21] ook nooit bevoordeeld bij projecten in Roermond.
Deze conclusie kan ook zeker niet worden getrokken uit het verloop van de door de officier van justitie genoemde en beschreven projecten.
Aan de conclusie dat sprake is van omkoping staat in de weg dat het college van B&W de besluiten nam in Roermond en niet de verdachte alleen.
[betrokkene 21] is niet ingegaan op het verzoek van de verdachte om te reageren richting Dagblad de Limburger na een negatieve publicatie in die krant. Als hij werkelijk de verdachte had willen omkopen, was hij wel op dit verzoek ingegaan. De verdachte had dus ook niet hoeven vermoeden dat [betrokkene 21] hem wilde omkopen.
Van omkoping is dan ook geen sprake. De verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde omkoping door [betrokkene 21] .
13.4
Beoordeling
13.4.1
Giften
De eerste vraag die aan de orde is, is of de genoemde betalingen of verstrekkingen die door de verdachte zijn ontvangen of gevraagd kunnen worden aangemerkt als gift in de zin van de ambtelijke corruptiebepalingen.
13.4.2
Algemeen
Elk overdragen aan een ander van iets dat voor deze waarde heeft, komt neer op het doen van een gift. Het doen van een gift impliceert (voorwaardelijk) opzet op het geven.
Op het moment dus dat kan worden vastgesteld dat betalingen of verstrekkingen zijn gedaan door [medeverdachte 1] , [betrokkene 19] en [betrokkene 21] ten behoeve van de verdachte, is er sprake van een gift in de zin van de artikelen 362 en 363 Sr. Er wordt dan namelijk steeds iets overgedragen waar de verdachte voordeel van heeft. Het moment, de omvang, de aard van de gift alsmede de mogelijk voor de verdachte kenbare bedoeling van de gever spelen pas een rol bij de beoordeling van de vraag of de verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de gift werd gedaan om hem te bewegen tot een handelen of nalaten.
13.4.3
Iedere uitgave een gift?
Ten aanzien van [medeverdachte 1]
Uit de rapporten van [bedrijf 17] waarop de verdachte een beroep doet, volgt volgens de verdediging dat de uitgaven van [medeverdachte 1] voor de hotelkamer (berekend bij de verdachte bij de vastgoedbeurzen) en voor zijn privé vliegtuig (berekend bij de verdachte bij de vastgoedbeurzen en voetbalreizen) geen giften zijn omdat deze uitgaven ook zouden zijn gedaan als de verdachte niet was meegegaan. Het vliegtuig zou dan ook hebben gevlogen en de verdachte sliep in een kamer van de suite die [medeverdachte 1] toch al had gehuurd.
Dit verweer gaat niet op. Met de vlucht en het verblijf in de hotelkamer wordt iets van waarde overgedragen aan de verdachte, ook als daarvoor geen extra kosten worden gemaakt door [medeverdachte 1] . Ook deze uitgaven van [medeverdachte 1] kunnen derhalve als giften voor de verdachte worden aangemerkt.
Uit de rapporten van [bedrijf 17] volgt voorts volgens de verdediging dat bij de vakanties naar St. Tropez de giften minder groot zijn dan door de Rijksrecherche is berekend omdat in de berekeningen niet alle op deze vakanties betrekking hebbende uitgaven van beide heren goed en volledig zijn opgenomen.
Toegegeven kan worden dat er op sommige punten inderdaad wat af te dingen lijkt op de berekeningen zoals die in het dossier zijn opgenomen. Wat er ook zij van de exacte omvang van de giften, feit is dat er onder de streep een positief bedrag staat voor [medeverdachte 1] .
Ten aanzien van [medeverdachte 1] , [betrokkene 19] en [betrokkene 21]
De verdachte stelt dat de betalingen door [medeverdachte 1] , [betrokkene 19] en [betrokkene 21] aan [bedrijf 5] niet kunnen worden aangemerkt als een gift aan de verdachte.
Hoewel formeel de kinderen van de verdachte en niet de verdachte zelf de zeggenschap in [bedrijf 5] had, wijzen alle feiten en omstandigheden erop dat de verdachte mede de feitelijke zeggenschap in deze vennootschap had. Dit volgt onder meer uit de omstandigheden dat de verdachte verzoeken aan derden deed tot betaling aan [bedrijf 5] ten behoeve van de VVD-campagnes in verkiezingstijden, dat de verdachte kon beschikken over de bankrekening van [bedrijf 5] en dus kon bepalen, en in de praktijk ook bepaalde, hoe deze bedragen werden uitgegeven.
Een betaling aan [bedrijf 5] was dus voor de verdachte van waarde. Dat de verdachte vanuit [bedrijf 5] ook betalingen deed die ten goede kwamen aan de VVD doet aan de waarde voor de verdachte niet af. Deze conclusie staat nog los van de omstandigheid dat gezegd zou kunnen worden dat, gelet op de hoedanigheid van de verdachte van VVD-prominent en wethouder van Roermond voor deze partij, dat wat van waarde is voor de (lokale) VVD ook van waarde is voor de verdachte en andersom.
13.4.4
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande kunnen alle door [medeverdachte 1] , [betrokkene 19] en [betrokkene 21] gedane uitgaven ten bate van de verdachte worden aangemerkt als gift in de zin van genoemde wetsartikelen.
13.4.5
Bijdrage reclamezuil met afbeelding van [betrokkene 22]
De officier van justitie heeft gesteld dat [medeverdachte 1] in november 2012 € 1.785,-- en [betrokkene 19] in september 2012 € 1.190,-- hebben betaald aan [bedrijf 9] ten behoeve van een afbeelding van [betrokkene 22] op een reclamezuil langs de snelweg bij Roermond in verband met de verkiezingscampagne van de VVD voor de Tweede Kamerverkiezingen in 2012.
De verdachte heeft op enig moment het plan geopperd om de afbeelding van [betrokkene 22] op een reclamezuil langs de snelweg in Roermond te plakken in verband met de verkiezingscampagne van de VVD voor de Tweede Kamerverkiezingen in 2012. [medeverdachte 1] en [betrokkene 19] hebben een bijdrage geleverd in de kosten. Deze bijdrage is gedaan aan [bedrijf 9] , bij welke vennootschap de verdachte geen enkele betrokkenheid had.
Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de bijdragen van [medeverdachte 1] en [betrokkene 19] voor de verdachte van enige waarde waren. Dat de bijdrage indirect voor een VVD-kandidaat voor de Tweede Kamer was bestemd en dat de verdachte die steun - naar mag worden aangenomen - waardeerde maken dat niet anders. De uitgaven van [medeverdachte 1] en [betrokkene 19] kunnen derhalve niet als giften aan de verdachte worden aangemerkt.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kunnen alle door [medeverdachte 1] , [betrokkene 19] en [betrokkene 21] gedane uitgaven ten bate van de verdachte worden aangemerkt als gift in de zin van genoemde wetsartikelen. Niet wettig en overtuigend is bewezen dat de bijdragen van [medeverdachte 1] en [betrokkene 19] aan de reclamezuil met afbeelding van [betrokkene 22] giften zijn in de zin van de ambtelijke corruptiebepalingen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
13.5
Juridisch kader passieve ambtelijke corruptie
13.5.1
Vooropstelling op de zitting
Op de zitting van 11 april 2016 heeft de rechtbank - voor zover van belang - voorafgaand aan de behandeling van de feiten 4, 5 en 6 in een vooropstelling de reikwijdte van de delictsomschrijvingen waarop de tenlasteleggingen van die feiten zijn toegesneden geduid. Terug gesneden naar de relevantie voor deze zaak luidt die vooropstelling als volgt:
‘Passieve ambtelijke corruptie
Passieve ambtelijke corruptie begint - heel kort gezegd - bij het aannemen of vragen van giften door de ambtenaar van een ander (hierna: de gever). Als is komen vast te staan dat de ambtenaar giften heeft aangenomen of gevraagd, komt het er op aan om vast te stellen of die ambtenaar wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze giften hem werden gedaan om hem als ambtenaar iets te laten doen of na te laten. Voor weten lijkt op grond van de jurisprudentie voorwaardelijk opzet de ondergrens. Redelijkerwijs moeten vermoeden komt er in gewone mensentaal op neer dat de ambtenaar op zijn klompen kon aanvoelen dat de giften hem niet (alleen) werden gedaan omdat men hem zo’n aardige vent vond maar tevens omdat het de gever een voordeel kon opleveren op enig moment. Op ‘enig moment’ omdat er niet een direct verband hoeft te worden vastgesteld tussen de gift en een bepaalde (concrete) tegenprestatie. Sterker nog, ook als er (nog) geen of in het geheel geen tegenprestatie door de ambtenaar is geleverd, kan er sprake zijn van passieve ambtelijke corruptie.’
13.5.2
Bewijs weten of redelijkerwijs moeten vermoeden
Het kader van die op de zitting gekozen vooropstelling komt voor de beoordeling van de bewijsvraag op het volgende neer. De laagste bewijsdrempel voor een bewezenverklaring is dat de verdachte op het moment dat hij een gift kreeg op zijn klompen kon aanvoelen (redelijkerwijs moest vermoeden) dat de giften hem werden gedaan door de gever om op enig moment een voordeel op te leveren. Voor een bewezenverklaring van ‘wetenschap’ is de bewijsdrempel iets hoger. Minst genomen zou daarvoor vast moeten komen te staan dat de verdachte op het moment dat hij de gift kreeg willens en wetens de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat deze hem werd gedaan omdat het de gever op enig moment een voordeel kon opleveren.
13.5.3
Toetsingskader ingevuld
De verdachte heeft - kort gezegd - verklaard dat hij door de giften van [medeverdachte 1] , [betrokkene 19] en [betrokkene 21] niet is bewogen tot een handelen of nalaten in zijn functie van wethouder. Deze verklaring van de verdachte kan niet bijdragen tot het bewijs van weten of redelijkerwijs moeten vermoeden. Daarom zal moeten worden beoordeeld of uit de uiterlijke verschijningsvorm van de feiten en omstandigheden van en rondom de giften volgt dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat het doel van de gift was om hem te bewegen tot een doen of nalaten. Bij alle giften spelen in het kader van de beoordeling van die uiterlijke verschijningsvorm de volgende feiten en omstandigheden een belangrijke rol.
- De verdachte heeft een langlopende - voornamelijk politieke - carrière. Sinds september 1974 heeft de verdachte, op gemeentelijk, provinciaal en landelijk niveau, diverse politieke functies bekleed. Zo is hij van september 1974 tot en met april 1986 en van januari 1991 tot en met mei 2002, als lid van de VVD, gemeenteraadslid van de gemeente Roermond geweest. In de periode van november 1979 tot en met oktober 1982 en van april 1998 tot en met oktober 2012 bekleedde de verdachte in de gemeente Roermond de functie van wethouder, onder andere belast met de portefeuilles van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening, Economische ontwikkelingen, Monumenten en Archeologie, Toerisme en recreatie en Regionale Samenwerking (hierna: wethouder Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening).
Ook is de verdachte tweemaal lid geweest van de Tweede Kamer (van september 1982 tot en met september 1989 en van januari 1991 tot en met mei 1998), lid van de Eerste Kamer (van juni 2011 tot en met oktober 2012) en gedeputeerde van de Provinciale Staten van Limburg (van juli 1982 tot oktober 1982 en van april 1995 tot en met december 2011).
  • De verdachte was bekend met de binnen de gemeente Roermond geldende gedragscodes van 2003 (ZD.03.24.10749 e.v.) en 2007 (ZD.03.031.14695 e.v.). In die gedragscodes wordt helder beschreven wat wel en niet van een ambtenaar wordt verwacht, onder meer in de bepalingen over belangenverstrengeling en geschenken en de daarop betrekking hebbende toelichting. Hieruit volgt onder meer - zeer kort weergegeven - dat de bestuurder elke (schijn van) belangenverstrengeling moet voorkomen en dat de grens voor giften ligt bij giften met een waarde van € 50,--. Hieruit volgt ook dat donaties aan de politieke partij van de bestuurder met het oog op een gunstige overheidsbeslissing ‘uit den boze’ zijn.
  • Op basis van het dossier in combinatie met het onderzoek op de zitting kan zeker worden verdedigd dat de schijn bestaat dat op meerdere momenten tijdens de looptijd van de verschillende projecten kan worden gedacht dat [medeverdachte 1] en in enige mate ook [betrokkene 19] en [betrokkene 21] er minst genomen aardig uitspringen in de besluitvorming door de gemeente, en dat de verdachte hier een rol in heeft gehad. Het gaat echter veel te ver om in bewijsrechtelijk overtuigende zin te concluderen dat de verdachte genoemde ondernemers op die momenten daadwerkelijk heeft begunstigd. Voor een dergelijke conclusie biedt het dossier in combinatie met het onderzoek op de zitting waar het dossier besproken is geen basis. Laat staan dat de conclusie te trekken valt dat door de begunstiging van de verdachte ‘miljoenen euro’s in de zakken van [medeverdachte 1] zijn gevloeid’ zoals door de officier van justitie bij requisitoir letterlijk is betoogd. Dit laatste is een te gemakkelijke en toch eigenlijk een bijna blote stelling.
Meer concreet staat aan die conclusies in de weg dat de doorlooptijd van de projecten zeer lang is met veel beslismomenten op veel verschillende punten en op verschillende momenten. Vaak ook op punten en momenten dat er veel (politieke) belangen en (politieke) krachten een rol spelen. Bovendien is de gemeentelijke besluitvorming bij ieder project in handen van het college van B&W en de gemeenteraad, en dus niet in handen van de verdachte alleen. Gelet op al het voorgaande, kan aan de timing van de giften, anders dan de officier van justitie stelt, geen grote betekenis worden toegekend.
In bewijsrechtelijke zin bieden de verklaringen van de vele getuigen die zijn gehoord ook onvoldoende steun voor bovengenoemde (vergaande) vaststellingen. Weliswaar is er een aantal getuigen dat de verdachte een beslissende rol op bepaalde momenten in bepaalde projecten toedicht, maar daar tegenover staan even zoveel, zo niet meer, getuigenverklaringen waaruit dit niet volgt. Terwijl bovendien de getuigen die belastend verklaren deze verklaringen tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris op belangrijke punten nuanceren.
Als de officier van justitie deze mening echt zou zijn toegedaan dan was het goed, sterker nog noodzakelijk, geweest dit aan de verdachte tijdens het onderzoek op de zitting voor te houden en bij requisitoir stap voor stap te onderbouwen en uit te werken. Hiertoe is de officier van justitie niet gekomen. Zelfs niet na aanmoedigingen hiertoe door de rechtbank.
Voor alle duidelijkheid: het voorgaande betekent dat er onvoldoende redengevend bewijs is voor de conclusie dat [medeverdachte 1] door de verdachte daadwerkelijk is begunstigd. De vraag is dan of dit een contra-indicatie voor omkoping oplevert. Dat is niet het geval. Dat zou namelijk alleen zo zijn geweest als er in de verste verte niet zou zijn gebleken van begunstiging van [medeverdachte 1] door de verdachte.
13.5.4
De voorkant als basis
Dat niet is gebleken van concrete gunsten/tegenprestaties van de verdachte ‘in ruil’ voor de giften van de ondernemers - de feiten en omstandigheden aan de achterkant -, maakt dat de feiten en omstandigheden die een rol spelen bij het aannemen of vragen van de gift - de feiten en omstandigheden aan de voorkant - sterk genoeg moeten zijn om de bewijsrechtelijke drempel te halen die nodig is om tot het bewijs van de wetenschap of redelijkerwijs moeten vermoeden te komen. Anders gezegd, die feiten en omstandigheden aan de voorkant moeten een van deze conclusies zelfstandig kunnen dragen.
13.5.5
Niet de eerste de beste
De verdachte is niet de eerste de beste ambtenaar. Dit blijkt uit het hiervoor opgenomen overzicht van zijn carrière. In de ten laste gelegde periode was de verdachte al meer dan 30 jaar als ambtenaar werkzaam in de top van de in Nederland te verrichten politieke ambten. In diezelfde periode was de verdachte wethouder van Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening. Zoals eerder is gememoreerd, is op de zitting een beeld ontstaan van de verdachte - voor een groot deel overigens opgetekend uit de mond van de verdachte zelf - als een man die zich zo mogelijk meer dan ‘24/7’ inzette om de stad Roermond op de kaart te zetten. Daarbij lag de focus van het wethouderschap van de verdachte op - met name - de ruimtelijke ontwikkeling van de stad Roermond.
De staat van dienst van de verdachte en zijn positie als wethouder, centraal in het brandpunt van de stadsontwikkeling, maakt dat hij veel sneller dan bijvoorbeeld een ambtenaar van de afdeling groenvoorziening, die net een jaar als ambtenaar werkzaam is, alert moet zijn op giften die hem worden gedaan. Zeker wanneer het giften betreft van ondernemers die - in grote mate - betrokken zijn bij diezelfde stadsontwikkeling en om die reden grote belangen hebben bij het tot stand brengen of in stand houden van een voorkeursrelatie en/of die op de korte of langere termijn goodwill willen kweken bij een belangrijke politieke ‘decision maker’.
13.5.6
Vooropgestelde tussenconclusie
De uiterlijke verschijningsvorm van de giften, bezien in het licht van de - de verdachte betreffende - context leidt bij alle in de feiten 4, 5 en 6 opgenomen giften in beginsel tot de conclusie dat de verdachte op zijn klompen kon aanvoelen dat het de gevers steeds voor ogen stond om met de gift een bepaalde voorkeursrelatie te bewerkstelligen. Of dit inderdaad voor alle giften geldt, zal aan de hand van de bijkomende omstandigheden per categorie giften worden beoordeeld.
13.5.7
Omstandigheden per categorie giften
Per categorie giften zal worden beoordeeld of de bijkomende omstandigheden aanleiding geven tot een bijstelling - in voor de verdachte positieve of negatieve zin - van het vooropgestelde oordeel of niet.
Voor de giften van [medeverdachte 1] is daarbij de vriendschapsrelatie van belang als in het oog springende omstandigheid:
  • De verdachte en [medeverdachte 1] zijn al bijna 40 jaar vrienden. Het betreft een zeer hechte vriendschap die onder meer wordt gekenmerkt door de omstandigheid dat ook hun beider gezinnen al jarenlang samen optrekken, door de omstandigheid dat de verdachte zeer nauw betrokken is bij de bouw van het vakantiehuis van [medeverdachte 1] in St. Tropez en door de omstandigheid dat de verdachte en zijn vrouw [medeverdachte 1] opzoeken in München als deze daar is geopereerd.
  • De verdachte en [medeverdachte 1] maken tijdens die jarenlange vriendschap allebei carrière in onder andere Roermond, [medeverdachte 1] als projectontwikkelaar en de verdachte in de gemeentepolitiek. Gegeven deze feiten en omstandigheden hadden de verdachte en [medeverdachte 1] niet alleen privé maar ook zakelijk veelvuldig met elkaar te maken. Dat is ook terug te zien in de verschillende projecten zoals die zijn beschreven in het dossier.
13.5.8
Familiereizen
Familiereizen I: Vakanties naar St. TropezDe verdachte en zijn vrouw verbleven één of meerdere keren per jaar op uitnodiging van [medeverdachte 1] een aantal dagen bij [medeverdachte 1] en zijn vrouw in het huis van [medeverdachte 1] in St. Tropez. Ze hielden daar met zijn vieren, al dan niet aangevuld met anderen, vakantie. De giften van [medeverdachte 1] betreffen het verschil tussen de kosten voor de vlucht en horeca van de verdachte en zijn vrouw die [medeverdachte 1] tijdens dertien vakanties aldaar voor zijn rekening nam en de financiële bijdragen van de verdachte aan deze vakanties.
De verdachte en [medeverdachte 1] hebben hierover zelf verklaard dat zij tijdens deze vakanties over en weer kosten voor hun rekening namen, met als uitgangspunt dat de kosten min of meer verdeeld werden zonder dat ooit helemaal werd uitgerekend wat de exacte uitkomst was.
Wat er ook zij van de exacte uitkomst van de uitgaven door beide heren, feit is dat het niet ongebruikelijk is om tijdens een vakantie met vrienden over en weer kosten te dragen zonder op enig moment exact te berekenen of de uitgaven van beiden helemaal met elkaar in evenwicht zijn.
Familiereizen II: Over en weer reizenDe verdachte en zijn vrouw gingen regelmatig op stap met [medeverdachte 1] en zijn vrouw naar diverse buitenlandse bestemmingen. De giften van [medeverdachte 1] aan de verdachte zouden eruit bestaan dat [medeverdachte 1] nagenoeg de volledige kosten van de ten laste gelegde reizen voor de verdachte en zijn vrouw voor zijn rekening heeft genomen.
De verdachte heeft verklaard dat de beide stellen jarenlang regelmatig stedentripjes maakten en dat tegenover de door [medeverdachte 1] betaalde stedentrips ook stedentrips staan die geheel of grotendeels door hem zijn betaald. Gewezen wordt op twee stedentrips naar Parijs in 2007 en 2008 en een stedentrip naar Rome in 2010. Voor wat betreft de ten laste gelegde reizen naar München in 2007 wijst de verdachte erop dat dit bezoeken door de verdachte aan [medeverdachte 1] betroffen in verband met een operatie die [medeverdachte 1] daar toen had ondergaan.
Het maken van gezamenlijke stedentrips met de beide partners waarbij de kosten over en weer worden gedragen, wijst op een vriendschappelijke motief van deze reizen. Dit zelfde geldt voor de reizen van de verdachte naar München om [medeverdachte 1] in het ziekenhuis te bezoeken. Wat er ook zij van de exacte uitkomst van de uitgaven door beide heren onder de streep, feit is dat alle feiten en omstandigheden erop wijzen dat de giften, als er al een positief saldo aan de zijde van [medeverdachte 1] overblijft, een volledig vriendschappelijk karakter hebben.
Conclusie Familiereizen
Als de uiterlijke verschijningsvorm van het voorgaande wordt vastgesteld dan is te zien dat zowel de aard van de reizen als de aard en omvang van de giften erop duiden dat de giften in belangrijke, zo niet uitsluitende, mate zijn gedaan vanwege de vriendschap. Gelet hierop kan niet op overtuigende wijze worden vastgesteld dat de verdachte op zijn klompen kon aanvoelen (redelijkerwijs moest vermoeden) dat deze giften hem werden gedaan met het doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling van [medeverdachte 1] . Daarom kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [medeverdachte 1] de giften deed om de verdachte te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder.
13.5.9
Voetbalreizen WK 2006 en EK 2008De verdachte is op uitnodiging van [medeverdachte 1] in 2006 mee gegaan naar de WK-wedstrijd Nederland-Argentinië in Duitsland en in 2008 naar de EK-wedstrijden Nederland-Italië, Nederland-Frankrijk en Nederland-Roemenië in Zwitserland. Het betreft zeer luxe voetbalreizen met overnachtingen in sterrenhotels en vervoer per luxe minibus of vliegtuig. De verdachte heeft bij de EK-wedstrijden bijdragen geleverd in de door [medeverdachte 1] gemaakte kosten, maar deze bijdragen dekten niet de door [medeverdachte 1] ten behoeve van de verdachte gemaakte kosten.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij naar de voetbalreizen mensen meenam die van voetbal hielden. De groep kende een vaste kern en de rest van de groep wisselde per reis. De verdachte hoorde bij de vaste kern vrienden.
Tijdens de voetbalreizen naar het WK 2006 en het EK 2008 gingen er naast [medeverdachte 1] en de verdachte zowel zakelijke relaties ( [betrokkene 37] , [betrokkene 38] , [betrokkene 39] , [betrokkene 40] , [betrokkene 41] , [betrokkene 42] ) als privé-relaties (schoonvader [betrokkene 43] , schoonzoon [betrokkene 44] , vriend [betrokkene 45] , zoon [betrokkene 46] ) van [medeverdachte 1] mee. De verdachte is zowel een privé relatie als een zakelijke relatie van [medeverdachte 1] .
Conclusie voetbalreizen
Tegen de achtergrond van deze bijkomende feiten en omstandigheden is niet vast te stellen dat de verdachte wist of willens en wetens de aanmerkelijke kans voor lief nam dat [medeverdachte 1] deze giften aan de verdachte heeft gedaan met als doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. Wel had de verdachte gelet op zijn positie en zijn zakelijke verhouding tot [medeverdachte 1] op zijn klompen kunnen aanvoelen (redelijkerwijze moeten vermoeden) dat dit doel er bij [medeverdachte 1] was. Daarom kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat [medeverdachte 1] de giften deed om de verdachte te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder.
13.5.10
Betalingen aan [bedrijf 5]
[medeverdachte 1] en [betrokkene 19] zijn projectontwikkelaars die in de ten laste gelegde periode zaken deden met de gemeente Roermond. De verdachte was als wethouder een van de belangrijke politieke ‘decision makers’ bij de realisatie van die projecten en had dan ook invloed op het verloop van die projecten. [betrokkene 21] is een beveiligingsbedrijf, dat eveneens in de ten laste gelegde periode zaken deed met de gemeente Roermond en die zaken met de gemeente verder wilde uitbreiden. Ook hier geldt dat de verdachte als wethouder een van de belangrijke politieke ‘decision makers’ was.
[medeverdachte 1] , [betrokkene 19] en [betrokkene 21] hebben - op verzoek van de verdachte - betalingen aan [bedrijf 5] gedaan, een door de verdachte gebruikte verkiezingskas voor VVD-campagnes.
De in het oog springende omstandigheid die deze giften onderscheidt van het ‘basisgeval’ uit de in paragraaf 13.5.6 vooropgestelde tussenconclusie is dat de verdachte om de bijdragen vraagt en dat hij dat doet in de wetenschap van alle vooropgestelde omstandigheden die kleven aan hem als wethouder van de gemeente Roermond in zijn relatie tot de gevers en hun achtergrond. Gelet op hetgeen in de gedragscode van de gemeente over donaties aan politieke partijen van bestuurders was opgenomen, was de verdachte op dit punt een meer dan gewaarschuwd man. Ten aanzien van [medeverdachte 1] kan daarover meer in het bijzonder worden opgemerkt dat ook zonder de vriendschapsrelatie deze giften op dezelfde wijze hadden kunnen plaatsvinden.
Conclusie [bedrijf 5]
Als de uiterlijke verschijningsvorm van het voorgaande wordt vastgesteld, blijkt dat de verdachte met het vragen van de giften willens en wetens de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat de gevers de giften hebben gegeven met als doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. Daarom kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte wist dat [medeverdachte 1] de giften deed om de verdachte te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder.
13.5.11
Bezoeken aan vastgoedbeurzenDe verdachte heeft op uitnodiging van [medeverdachte 1] in de jaren 2007 tot en met 2010 vastgoedbeurzen in Cannes (drie maal) en München (vier maal) samen met [medeverdachte 1] bezocht. De beurzen duurden 3 tot 4 dagen. De verdachte heeft financiële bijdragen geleverd in de door [medeverdachte 1] voor deze bezoeken gemaakte kosten, maar deze bijdragen dekten niet de door [medeverdachte 1] ten behoeve van de verdachte gemaakte kosten.
Tijdens deze bezoeken waren [medeverdachte 1] en de verdachte in hoofdzaak op reis in hun hoedanigheid van projectontwikkelaar en wethouder. Als dit al niet voldoende volgt uit het onderwerp van de beurzen in relatie tot de functies van beide heren, kan dit worden opgemaakt uit de verklaringen van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris. [medeverdachte 1] verklaart immers dat de verdachte op deze vastgoedbeurzen contacten met andere wethouders kon onderhouden en dat hij aanwezig was bij overleggen met mogelijke toekomstige investeerders in projecten in de stad Roermond. Realisering van deze projecten was goed voor de stad Roermond en voor de verdachte.
Dat de verdachte (mede) in hoedanigheid van wethouder mee was naar de vastgoedbeurzen volgt ook uit de inhoud van zijn meldingen van zijn bezoeken aan het college van B&W. In veel van deze meldingen refereert hij aan besprekingen met eigenaren en financiers van vastgoed en/of vermeldt hij dat hij gesprekken heeft die van belang zijn voor de ontwikkeling van Roermond. Voorts staat de verdachte elke keer op de gastenlijst van de bankierslunch van de Expo Real vermeld tussen alle andere zakelijke gasten van [medeverdachte 1] en wordt hij een aantal keer genoemd als gast werkzaam bij de gemeente Roermond. Ook dit duidt erop dat de verdachte niet alleen als vriend daar aanwezig was.
Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat de bezoeken aan de vastgoedbeurzen in belangrijke mate een zakelijk karakter hadden, en dat er niet of nauwelijks feiten en omstandigheden zijn die wijzen op een vriendschappelijk motief van deze bezoeken. Ook zonder de vriendschapsrelatie tussen [medeverdachte 1] en de verdachte hadden deze bezoeken op een zelfde wijze kunnen plaatsvinden.
Tegenover de door [medeverdachte 1] aan de verdachte betaalde giften in de vorm van het voldoen van het grootste deel van de kosten van deze beurzen staat, zo kan worden afgeleid uit onder meer de notulen van de vergadering van [bedrijf 1] van 30 augustus 2007, een concrete tegenprestatie van de verdachte, namelijk het aanwezig zijn bij gesprekken die [medeverdachte 1] heeft met mogelijke investeerders.
Conclusie Vastgoedbeurzen
Als de uiterlijke verschijningsvorm van het voorgaande wordt vastgesteld, blijkt dat de verdachte wist dat [medeverdachte 1] de giften aan hem deed met als doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. Daarom kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte wist dat [medeverdachte 1] de giften deed om de verdachte te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder.
13.5.12
Handelen of nalaten in strijd met plicht
In de rechtspraak is het bestanddeel ‘handelen in strijd met zijn plicht’ zoals opgenomen in artikel 363 Sr ruim uitgelegd. In 2006 heeft de Hoge Raad zelfs expliciet bepaald dat artikel 363 Sr mede ziet op het doen van giften of beloften aan een ambtenaar teneinde aldus een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen.
Vastgesteld is dat de verdachte giften heeft ontvangen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het doel was om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. Gelet op het voorgaande kan aldus worden bewezen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de giften werden gedaan om hem te bewegen tot een doen of nalaten in strijd met zijn plicht.
13.5.13
Omkoping achteraf
Hier is de vraag aan de orde of de verdachte de giften van [medeverdachte 1] , [betrokkene 19] en [betrokkene 21] heeft gevraagd of aangenomen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze giften werden gedaan ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van de verdachte in zijn functie van wethouder (omkoping achteraf).
Het juridisch kader van de omkoping achteraf verschilt niet wezenlijk van dat van de omkoping vooraf, zij het dat moet kunnen worden bewezen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de giften aan hem werden gedaan ten gevolge van of naar aanleiding van gunsten die de verdachte al eerder aan [medeverdachte 1] , [betrokkene 19] en [betrokkene 21] had verleend. Onder deze gunsten kan, evenals bij omkoping vooraf, tevens worden verstaan een voorkeurspositie die [medeverdachte 1] , [betrokkene 19] en [betrokkene 21] meenden te hebben bij de verdachte.
In het voorgaande is reeds geoordeeld dat sprake is van passieve omkoping vooraf van de verdachte voor wat betreft de bezoeken aan de vastgoedbeurzen, de voetbalwedstrijden en de diverse [bedrijf 5] -betalingen.
Tegen de achtergrond van al hetgeen hiervoor reeds is overwogen met betrekking tot de omkoping vooraf geldt het volgende. Ten aanzien van de giften waarvan is bewezen dat de verdachte die heeft aangenomen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die waren gedaan om hem te bewegen tot een handelen of nalaten kan evengoed worden bewezen dat de verdachte deze heeft aangenomen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze hem werden gedaan ten gevolge en/of naar aanleiding van een handelen en/of nalaten van hem. De giften zouden eventueel ook een dubbel doel hebben kunnen dienen. Daarom wordt bewezen dat de verdachte giften in de vorm van de betaling van de bezoeken aan de vastgoedbeurzen en voetbalwedstrijden van [medeverdachte 1] en de [bedrijf 5] -betalingen van [medeverdachte 1] , [betrokkene 19] en [betrokkene 21] heeft gevraagd of aangenomen ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van de verdachte in zijn hoedanigheid van wethouder.
ConclusieBewezen kan worden dat de verdachte giften heeft ontvangen in de vorm van bezoeken aan de vastgoedbeurzen met [medeverdachte 1] , voetbalreizen naar het WK 2006 en het EK 2008 met [medeverdachte 1] en in de vorm van betalingen aan [bedrijf 5] door [medeverdachte 1] , [betrokkene 19] en [betrokkene 21] , waarvan hij wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat deze hem werden gedaan met als doel om hem te bewegen tot een doen of nalaten in strijd met zijn plicht als wethouder en/of ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van de verdachte in strijd met zijn plicht als wethouder.
Voor de overige giften door [medeverdachte 1] is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat deze werden gedaan met als doel om hem te bewegen tot een doen of nalaten in strijd met zijn plicht als wethouder en/of ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van de verdachte in strijd met zijn plicht als wethouder. In zoverre wordt de verdachte vrijgesproken van feit 4. Datzelfde geldt voor het aanleveren van privéadressen van medewerkers van [bedrijf 8] , en het laten reageren van mensen uit de omgeving van [betrokkene 21] op een door Dagblad De Limburger te publiceren negatief/suggestief krantenbericht over de bestuurscultuur in Roermond. In zoverre wordt de verdachte vrijgesproken van feit 6.
14.1
Inleiding
Aan de verdachte wordt onder feit 7 verweten dat hij alleen of samen met anderen in de periode van 1 april 2002 tot en met 31 december 2012 een bedrag van in totaal ongeveer
€ 175.000,-- heeft witgewassen.
14.2
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat een bedrag van ongeveer € 175.000,-- als financiële vergoeding door [bedrijf 10] N.V. (hierna: [bedrijf 10] ) in de periode van 1 april 2002 tot en met 31 december 2012 aan [bedrijf 5] is betaald in het kader van door de verdachte voor [bedrijf 10] verrichte advieswerkzaamheden. De verdachte heeft belasting over dit bedrag ontdoken door deze vergoeding niet in zijn jaarlijkse aangiften inkomstenbelasting (IB) te verantwoorden. Dat had wel gemoeten, nu de verdachte de werkelijke rechthebbende op die vergoeding was en hij die vergoeding ook voor zijn eigen (privé) doeleinden heeft aangewend. Door de betaling van die adviesvergoeding door [bedrijf 10] via [bedrijf 5] te laten lopen, was voor de Belastingdienst niet herkenbaar dat die geldstroom een persoonlijke inkomstenstroom van de verdachte was.
Aangevoerd is, voor het eerst bij repliek, dat, indien zou worden geoordeeld dat de door de verdachte ingediende aangiften IB toch juist waren, [bedrijf 5] onjuiste aangiften vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) en omzetbelasting (hierna: OB) heeft gedaan. Alle uitgaven van [bedrijf 5] waren onzakelijk, nu die uitgaven de verdachte dienden in zijn functie van politicus, van wethouder en in privé. Geen van die uitgaven hield verband met de inkomsten van [bedrijf 5] , te weten de adviesvergoeding van [bedrijf 10] . Deze in beginsel niet aftrekbare uitgaven voor persoonlijke en politieke doeleinden werden door de verdachte aftrekbaar gemaakt door die kosten door [bedrijf 5] te laten voldoen. Dat heeft geleid tot onjuiste aangiften Vpb en OB door [bedrijf 5] waarvan de verdachte, zo begrijpt de rechtbank, heeft geprofiteerd. Bovendien kan in dit geval worden gesteld dat de uitgaven van [bedrijf 5] in feite loon in natura waren voor de verdachte, hetgeen zou leiden tot onjuiste aangiften IB van de verdachte, nu hij dit loon in natura niet heeft aangegeven.
14.3
Beoordeling
14.3.1
Aangiften IB
Voor een bewezenverklaring van witwassen is in de eerste plaats vereist dat wettig en overtuigend komt vast te staan dat het geldbedrag in kwestie afkomstig is van enig misdrijf (hierna: het gronddelict). Dit betekent in dit geval dat - gelet het onderzoek op de zitting en het dossier - buiten redelijke twijfel dient te komen vast te staan dat de verdachte in de ten laste gelegde periode onjuiste aangiften IB heeft gedaan en dat zijn opzet hierop was gericht. Bij de beoordeling of hiervan sprake is, is het volgende van belang.
  • Bij de verkoop van zijn assurantiebedrijf aan [bedrijf 10] in 2001 is de verdachte met [bedrijf 10] overeengekomen dat hij na die verkoop als adviseur van [bedrijf 10] tegen vergoeding werkzaam zou zijn. In dat kader heeft [bedrijf 10] in de jaren 2002 tot en met 2012 een bedrag van in totaal € 149.940,-- inclusief BTW aan [bedrijf 5] betaald. [bedrijf 5] heeft de adviseursvergoeding als omzet verantwoord en meegenomen in haar aangiften vennootschapsbelasting. De verdachte heeft deze vergoeding niet als resultaat uit overige werkzaamheden in zijn aangiften IB aangegeven.
  • De inspecteur van de Belastingdienst heeft aan de verdachte navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over de jaren 2009 tot en met 2012 opgelegd omdat de verdachte de door [bedrijf 10] betaalde adviseursvergoeding aan [bedrijf 5] ten onrechte niet had meegenomen in zijn aangiften IB als resultaat uit overige werkzaamheden. Tegen deze door de inspecteur opgelegde navorderingsaanslagen heeft de verdachte eerst bezwaar en daarna beroep ingesteld. De belastingkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij vonnis van 13 mei 2016 het beroep van de verdachte tegen deze aanslagen gegrond verklaard.
Hoewel deze uitspraak op de datum van de uitspraak van dit vonnis - naar de officier van justitie op de zitting heeft meegedeeld - niet onherroepelijk is en de strafrechter hier formeel niet aan is gebonden en het vonnis ‘slechts’ ziet op de aangiften IB voor de jaren 2009 tot en met 2012, komt toch belang toe aan deze uitspraak in het kader van de beoordeling van het ten laste gelegde witwassen.
Bij de huidige stand van zaken kan namelijk niet worden vastgesteld dat de verdachte onjuiste aangiften IB heeft gedaan. Dat geldt voor de aangiften voor de jaren die onderwerp van geschil zijn in de hiervoor genoemde procedure (2009 tot en met 2012), maar ook voor de aangiften voor de jaren 2002 tot en met 2008. Aan die aangiften ligt immers hetzelfde standpunt van de verdachte ten grondslag, namelijk dat hij de adviseursvergoeding van [bedrijf 10] niet als eigen inkomsten behoeft te verantwoorden.
Zelfs als vast zou staan dat de aangiften IB onjuist zijn, geldt het volgende. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat [betrokkene 47] , belastingadviseur van het accountantskantoor [bedrijf 11] , hem destijds heeft geadviseerd om de adviesvergoeding van [bedrijf 10] niet in zijn aangiften IB aan te geven en dat hij dit advies heeft opgevolgd. Dit advies is vastgelegd in het verslag van een overleg op 19 september 2003 tussen de verdachte en [betrokkene 47] . Bij de rechter-commissaris is [betrokkene 47] gehoord en heeft hij verklaard dat hij nog steeds achter zijn advies van destijds staat. De verdediging heeft verder op twee momenten een aantal stukken overgelegd van door haar geraadpleegde fiscalisten die voornoemd advies onderschrijven. [2]
Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het opzet had op het doen van onjuiste aangiften. De verdachte heeft bij het doen van die aangiften gehandeld op grond van een advies van zijn belastingadviseur. Hij kon en mocht, gelet op het - later ook door verschillende fiscalisten én door de rechtbank Zeeland-West-Brabant onderschreven - advies van zijn adviseur, redelijkerwijs menen dat de door hem gedane aangiften toelaatbaar waren.
14.3.3
Indien de officier van justitie heeft bedoeld te betogen dat (ook) de vaste onkostenvergoeding die de verdachte in de periode van 1 april 2002 tot 30 juni 2006 van [bedrijf 10] ontving voor door hem gereden kilometers, opzettelijk op onjuiste wijze door de verdachte in zijn aangiften IB is verantwoord, geldt het volgende. De officier van justitie heeft geen onderzoek gedaan naar de wijze waarop de verdachte die vaste onkostenvergoeding in zijn aangiften IB heeft verwerkt. Verder - veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat die aangiften onjuist zouden zijn op dit punt - is niet gebleken dat de opzet van de verdachte daarop was gericht.
14.3.4
Ten slotte is bij repliek betoogd dat ‘zou kunnen worden gesteld’ dat de verdachte loon in natura - bestaande uit de door [bedrijf 5] gedane onzakelijke uitgaven - voor de Belastingdienst heeft verzwegen. Deze stelling is speculatief, niet onderbouwd en wordt niet gedragen door het dossier. Aan deze stelling wordt daarom ongemotiveerd voorbij gegaan.
14.3.5
Aangiften Vpb en OB van [bedrijf 5]
Tot aan repliek heeft de officier van justitie betoogd dat het gronddelict voor het witwassen gelegen was in de belastingontduiking door de verdachte in de IB sfeer. Pas bij repliek heeft de officier van justitie gesteld dat belastingontduiking door [bedrijf 5] (ook) een gronddelict voor het witwassen vormt. Mede gelet op de inhoud van het dossier en de tenlastelegging is dit een opvallende tournure van de officier van justitie.
Anders dan de officier van justitie stelt, bestonden de inkomsten van [bedrijf 5] in de ten laste gelegde periode niet alleen uit de adviesvergoeding van [bedrijf 10] , maar ook uit de donaties van ondernemers aan [bedrijf 5] als VVD-verkiezingskas. Daartegenover stonden de uitgaven. Uit het dossier volgt dat de uitgaven van [bedrijf 5] voor een groot deel zagen op de kosten van campagnes voor de VVD. Niet is gebleken dat die kosten niet zakelijk zouden zijn.
Het overige deel van de uitgaven zag volgens de verdachte op onkosten die door hem in het kader van de advieswerkzaamheden voor [bedrijf 10] werden gemaakt. Hoewel bij een aantal van die uitgaven kan worden betwijfeld of dit daadwerkelijk [bedrijf 10] -gerelateerde onkosten waren, gaat het te ver om bij gerezen twijfel over de al dan niet aftrekbaarheid van bepaalde onkosten, te concluderen dat sprake is van een fiscaal gronddelict, in de zin van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften Vpb en OB. Het dossier geeft hiervoor ook onvoldoende onderbouwing. Het onderzoek, waaronder de opinie van mr. drs. [betrokkene 48] van de Belastingdienst, heeft zich immers vooral gericht op de vraag of de verdachte de adviesvergoeding van [bedrijf 10] in zijn aangiften IB moest verantwoorden, en niet of [bedrijf 5] juiste aangiften Vpb en OB had gedaan. Nu ook niet is gebleken dat de Belastingdienst bij het vaststellen van de definitieve aanslagen Vpb en OB op dit punt is afgeweken van de door [bedrijf 5] ingediende aangiften Vpb en OB, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te komen tot bewezenverklaring van dit gronddelict.
Conclusie
Het vereiste misdrijf als gronddelict voor het aan de verdachte verweten witwassen is niet wettig en overtuigend bewezen. Dat betekent dat de verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 29 augustus 2012 tot en met 27 september 2012 in Nederland, enig geheim, waarvan hij wist, dat hij uit hoofde van wettelijk voorschrift, te weten artikel 61c van de Gemeentewet en de bepalingen in het besluit van de gemeenteraad van Roermond met betrekking tot de taak, samenstelling, werkwijze en geheimhouding van de vertrouwenscommissie (raadsbesluit 2012/035/03),
verplicht was dat geheim te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, als adviseur van de vertrouwenscommissie voor de benoeming van de nieuwe
burgemeester voor de gemeente Roermond
aan [betrokkene 1]
- een overzichtje van/over veiligheid verstrekt en
- informatie over vragen eneen toelichting en gewenste antwoorden op vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van de gemeente Roermond verstrekt en- informatie over de uitkomsten van de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie verstrekt en
- het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie, te weten mevrouw [betrokkene 2] , bekend gemaakt,
en
aan [betrokkene 3]
- informatie over vragen en een toelichting en gewenste antwoorden op vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van de gemeente Roermond verstrekt en/- informatie over de beoordeling door een aantal leden van de vertrouwenscommissie van zijn gesprek met de vertrouwenscommissie verstrekt en
- informatie over de uitkomsten van de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie verstrekt
en
aan derden buiten de vertrouwenscommissie- de namen van sollicitanten voor de vacature van burgemeester van de gemeente Roermond bekend gemaakt, te weten:
- de naam van [betrokkene 4] aan [betrokkene 5] en [betrokkene 1] , en
- de naam van [betrokkene 1] aan [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en
- de naam van [betrokkene 3] aan [betrokkene 1] en [betrokkene 7] ;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2010 tot en met 12 september 2012 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, stempassen
en
volmachtbewijzen op naam van:
- [betrokkene 8] en
- [betrokkene 9] en
- [betrokkene 10] en
- [betrokkene 11] en
- [betrokkene 12] en
- [betrokkene 13] en
- [betrokkene 14] en
- [betrokkene 15] en
- [betrokkene 16] en
- [betrokkene 17] en
- [betrokkene 18]
voorhanden heeft gehad met het oogmerk om die stempassen en die volmachtbewijzen wederrechtelijk te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
immers heeft/hebben hij of zijn medeverdachten ondertekende stempassen in ontvangst genomen, terwijl daarop nog niet de persoons- en adresgegevens van de persoon die namens de stempashouder de stem zou uitbrengen waren ingevuld, om vervolgens daarop de persoons- en adresgegevens van een door hem, verdachte, of een van zijn medeverdachten aangewezen persoon als gemachtigde van de volmachtgever in te (laten) vullen en te laten ondertekenen
en
middels een verzoek om bij volmacht te mogen stemmen verkregen volmachtbewijzen op naam van die [betrokkene 8] en [betrokkene 9] en [betrokkene 10] en [betrokkene 11] en [betrokkene 12] en [betrokkene 13] en [betrokkene 14] en [betrokkene 15] en [betrokkene 16] en [betrokkene 17] en [betrokkene 18] verkregen terwijl het verzoek om bij volmacht te mogen stemmen niet op de voorgeschreven wijze en onvolledig door de volmachtgever was ingevuld
4.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 december 2010, in Nederland en in Frankrijk en in Duitsland en in Zwitserland,
als ambtenaar, giften, te weten
- bezoeken aan internationale vastgoedbeurzen in Cannes (Mipim in de jaren 2008 tot en met 2010) en in München (Expo Real in de jaren 2007 tot en met 2010) en/de rondom/ter gelegenheid van die vastgoedbeurzen plaatsvindende bijeenkomsten/ontmoetingen en een gedeelte van de daarmee verband houdende entree- en/of reis- en/of verblijfskosten en- - girale geldbedragen groot 16.660,00 euro, in en/of via [bedrijf 5]
gedaan door
[medeverdachte 1] in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4]
A.) heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte wist dat deze giften hem werden gedaan,
(1°) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(2°) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan en/of nagelaten en/of
B.) heeft gevraagd,
(3°) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(4°) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan en/of nagelaten,
en
- bezoeken aan het WK voetbal in Duitsland in 2006 omstreeks 21 juni 2006 en het EK voetbal in Zwitserland in 2008 omstreeks 9 juni 2008 en13 juni 2008 en17 juni 2008 en een gedeelte van de daarmee verband houdende entree- en/of reis- en/of verblijfskosten gedaan door [medeverdachte 1] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf 1]
A.) heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat deze giften hem werden gedaan,
(1°) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(2°) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan en/of nagelaten
terwijl hij, verdachte, voornoemde feiten telkens heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid als wethouder van de gemeente Roermond;
5.
hij op tijdstippen in de periode van 17 juli 2006 tot en met 31 maart 2011, in Nederland, als ambtenaar, giften te weten girale geldbedragen groot 8.330,00 euro, in en/of via [bedrijf 5] gedaan door
[betrokkene 19] in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder van [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of [betrokkene 20] in zijn hoedanigheid van senior
projectontwikkelaar van [bedrijf 7]
A.) heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte wist dat deze giften hem werden gedaan,
(1°) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(2°) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan en/of nagelaten en/of
B.) heeft gevraagd,
(3°) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(4°) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan en/of nagelaten,
terwijl hij, verdachte, voornoemde feiten heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid als wethouder van de gemeente Roermond.
6.
dat hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2010, in Nederland, als ambtenaar, giften te weten een giraal geldbedrag groot 595,00 euro, in en/of via [bedrijf 5] gedaan door
[betrokkene 21] in privé en in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf 8] en/of [bedrijf 8]
A.) heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte wist dat deze giften hem werden gedaan ,
(1°) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(2°) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan en/of nagelaten en/of
B.) heeft gevraagd,
(3°) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(4°) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan en/of nagelaten,
terwijl hij, verdachte, voornoemde feiten heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid als wethouder van de gemeente Roermond.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid feiten
De bewezenverklaarde feiten leveren op:
feit 1 subsidiair.
Opzettelijk een geheim schenden, waarvan hij weet dat hij uit hoofde van wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van stembiljetten en volmachtbewijzen voorhanden hebben met het oogmerk deze wederrechtelijk te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
ten aanzien van de feit 4:
Als wethouder een gift aannemen, wetende en/of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd
en/of
als wethouder een gift aannemen, wetende en/of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd
en/of
als wethouder een gift vragen teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd
en/of
als wethouder een gift vragen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 5:
Als wethouder een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd
en/of
als wethouder een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd
en/of
als wethouder een gift vragen teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd
en/of
als wethouder een gift vragen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 6:
Als wethouder een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten
en/of
als wethouder een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten
en/of
als wethouder een gift vragen teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten
en/of
als wethouder een gift vragen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Motivering straf
De Heilige Jos, El Rey, de Zonnekoning van het ‘Palermo aan de Maas’. De eerste naam stond als dossiernaam op de kaft van alle ordners in dit onderzoek. De tweede is de titel van een boek over de verdachte en tot de laatste naam heeft de nieuwe media de verdachte gedoopt. Zijn deze namen voortekenen gebleken of zijn zij stemmingmakerij geweest die is verbleekt? Of ligt de zaak genuanceerder en is er geen sprake van zwart of wit, maar van een palet van vele tinten grijs?
De verdachte, gepokt en gemazeld door al zijn ervaring in de landelijke en gemeentelijke politiek, was gedurende vele jaren een belangrijk wethouder Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening in Roermond. In zijn jaren als wethouder had hij grote projecten in zijn portefeuille, projecten waar zijn allerbeste vriend, een grote projectontwikkelaar uit dezelfde stad, nauw bij betrokken was.
Is dat handig? Zeker niet.
Is het handig om dan vele malen per jaar samen op reis te gaan? Natuurlijk niet.
Is het handig dat niemand de verdachte terugfloot? Nee, controle is bestuurlijke noodzaak.
Naast zijn wethouderschap was de verdachte op veel fronten actief in Roermond, onder meer voor de VVD.
Is het dan handig om een eigen verkiezingskas te hebben? Het antwoord laat zich raden.
Is het handig om te ‘klankborden’ met VVD-kandidaten voor de vacature van burgemeester als je in de vertrouwenscommissie zit? Nee, gewoon contact met kandidaten buiten de vertrouwenscommissie om is al naïef en riskant.
Is het handig dat de verdachte als wethouder de stemcoördinator van zijn eigen partij was? Beter was geweest van niet.
Veel sterker nog, het is allemaal uiterst onhandig omdat hierdoor de sterke indruk is ontstaan van een ‘voor wat hoort wat’- fraudecultuur, waarbij het beeld van vriendjespolitiek en belangenverstrengeling bijna niet meer te onderdrukken is. Een cultuur die bovendien bijna naadloos aansluit bij de wereld van machtsbederf en corruptie die de officier van justitie in het dossier en bij requisitoir heeft geschetst en ingekleurd.
Toch zijn dit niet de vragen die bij de strafoplegging aan ons voorliggen, en het zijn ook niet de antwoorden. Met de bewezenverklaringen is vastgesteld dat de verdachte de strafrechtelijke grenzen die de wetgever heeft gesteld, is gepasseerd en dat hem dus een strafrechtelijk verwijt te maken valt. Omdat die grenzen vooral bij de corruptiefeiten nogal ruim zijn gesteld, is de belangrijkste vraag hoe groot dat verwijt is. Anders gezegd: hoe erg is dát wat is bewezenverklaard?
De officier van justitie is duidelijk over het antwoord op deze vraag. Haar eis vloeit logischerwijs voort uit de kleuring die zij het dossier heeft gegeven: ‘grootschalige ernstige fraude en corruptie waarbij miljoenen euro’s onnodig in de zakken van de projectontwikkelaars zijn gevloeid, terwijl dat gemeenschapsgeld had kunnen en ook had moeten worden besteed aan de burgers van Roermond!’
Maar vindt de rechtbank dat ook?
Bij de burgemeestersbenoeming is de verdachte echt te ver gegaan. Hij heeft de procedure gemaakt tot een poppenkast.
Bij het gerommel met de volmachten heeft de verdachte ook een grens overschreden, maar daar blijft het ook bij. Niet gebleken is dat er naast het ‘wederrechtelijk gebruik’ van de volmachten op enige wijze misbruik is gemaakt van de verleende volmachten. Bovendien betreft de bewezenverklaring uiteindelijk maar een gering aantal volmachten.
Bij de corruptiefeiten ligt het allemaal veel minder makkelijk.
Deze verwijten blijven steken aan de voorkant van de corruptie, bij het verwijt dat de verdachte giften heeft gevraagd en aangenomen van projectontwikkelaars met wie hij als wethouder zaken moest doen. Dat was fout. Wat van belang is hier, is dat helemaal niet uit de verf komt dat er grote bedragen euro’s in de zakken van de verdachte zijn verdwenen. De voordelen voor de verdachte hebben bestaan uit een aantal bezoeken aan vastgoedbeurzen en mooie voetbalwedstrijden. En verder heeft hij geld gekregen voor zijn verkiezingskas welk geld hij ook voornamelijk voor die verkiezingen heeft gebruikt.
Aan de achterkant van de corruptie blijkt niet van overduidelijke beslissingen in het voordeel van de projectontwikkelaars waar de verdachte een beslissende invloed op heeft gehad. Dat de projectontwikkelaars enorme winst hebben gemaakt door beslissingen van de verdachte is evenmin over het voetlicht gekomen. De achterkant van de corruptiefeiten komt daarmee niet verder dan die eerdergenoemde sterke indruk van vriendjespolitiek en belangenverstrengeling. Voor die schijn staat de verdachte niet terecht en dit wordt dus ook niet betrokken in de straf.
Maar wat wel meeweegt bij de beoordeling van de vraag hoe erg het bewezenverklaarde is, is dat de verdachte al zeer lang topambtenaar was, waardoor hij én heel goed wist welke regels golden én steeds had moeten doorzien dat mensen er belang bij hadden om hem te beïnvloeden. Hij heeft keer op keer onvoldoende afstand gehouden van degenen met wie hij als wethouder zaken moest doen. De verdachte heeft daardoor niet gehandeld als een integer politicus en zo het vertrouwen in de integriteit van het openbaar bestuur geschaad. Dat geldt voor de corruptiefeiten maar eigenlijk net zo goed voor het lekken uit de vertrouwenscommissie en het gerommel met de volmachten.
Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de verdachte een aantal heftige jaren achter de rug heeft. Het onderzoek, de zitting en alle aandacht die er voor de zaak is geweest, hebben - hoewel de media-aandacht ook door de verdachte zelf is opgezocht - hun sporen in het leven van de verdachte achtergelaten. Mede door de verdenking is hij al jaren niet meer werkzaam als wethouder en Eerste Kamerlid. Daar kan de rechtbank niet omheen en zal rekening mee worden gehouden.
Aan de overige punten die in dit kader naar voren zijn gebracht, is bij de bepaling van de strafmaat geen gewicht toegekend.
Gelet op de leeftijd van de verdachte, zijn blanco strafblad, deze strafzaak en de schijnwerpers die op hem zullen blijven staan, is de kans dat de verdachte nogmaals in de fout gaat niet of nauwelijks aanwezig. Een voorwaardelijke straf ligt daarom niet voor de hand. Om dezelfde reden is de ontzetting uit het recht om een bestuurlijk ambt te bekleden evenmin een passende sanctie. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verdachte deze straf in de afgelopen jaren materieel al heeft gehad. Gelet op de wijze waarop de rechtbank tegen de feiten aankijkt, is een gevangenisstraf niet op zijn plaats zodat de enig passende straf de maximaal mogelijke onvoorwaardelijke taakstraf is die het Wetboek van Strafrecht toestaat.
De staf die aan de verdachte wordt opgelegd is een taakstraf van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 272, 363 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en artikel Z 3 van de Kieswet.
Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten;
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. J.F. Koekebakker en B.A. Cnossen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.A.J.A. Welten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2016.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(zaaksdossier 01)
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29
augustus 2012 tot en met 27 september 2012 te Roermond en/of Meerssen, althans
in Nederland,
een ambtenaar, te weten [betrokkene 1] (burgemeester van de gemeente
Meerssen),
(een) gift(en) en/of (een) belofte(n) heeft gedaan en/of (een) dienst(en)
heeft verleend en/of aangeboden, te weten
- een overzicht(je) van/over veiligheid en/of (informatie over) vragen en/of
een toelichting en/of (gewenste) antwoorden op vragen die gesteld zouden
worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van
de gemeente Roermond en/of
- ( geheime) informatie over (de uitkomst(en) van) de beraadslagingen van de
vertrouwenscommissie,
althans enige gift en/of belofte en/of dienst,
(1o) (telkens) met het oogmerk om die [betrokkene 1] te bewegen in zijn bediening,
in strijd met zijn plicht iets te doen en/of na te laten, te weten
- het anders dan om zakelijke redenen begunstigen van hem, verdachte en/of
- het geven van een voorkeursbehandeling aan hem, verdachte en/of
- het laten ontstaan en/of onderhouden van een zodanige relatie tussen hem,
verdachte en die [betrokkene 1] dat die [betrokkene 1] tegenover hem, verdachte,
niet meer zo neutraal en/of zo vrij en/of zo onbeïnvloedbaar en/of
onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij het nemen van beslissingen in
relatie tot verdachte als in het geval dat die [betrokkene 1] die gift(en) en/of
belofte(n) en/of dienst(en) niet had aangenomen
en/of
(2o) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door die
[betrokkene 1] in zijn huidige en/of vroegere bediening, als burgemeester van de
gemeente Meerssen, in strijd met zijn plicht is gedaan en/of nagelaten, te
weten
- het anders dan om zakelijke redenen begunstigen van hem, verdachte en/of
- het geven van een voorkeursbehandeling aan hem, verdachte en/of
- het verstrekken van informatie over (het eventuele lidmaatschap van de VVD
van) één van de kandidaten voor de vacature van burgemeester van de gemeente
Roermond, te weten [betrokkene 4] en/of
- het voordragen van hem, verdachte, als gedeputeerde (van de provincie
Limburg) en/of
- het (openlijk) steunen van die voordracht;
art 177 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29
augustus 2012 tot en met 27 september 2012 te Roermond en/of Meerssen, althans
in Nederland, enig geheim, waarvan hij wist, althans redelijkerwijs had moeten
vermoeden dat hij uit hoofde van ambt en/of beroep en/of wettelijk
voorschrift, te weten
- artikel 61c van de Gemeentewet en/of
- ( de bepalingen in) de Circulaire procedureregels bij
burgemeestersbenoemingen en/of
- ( de bepalingen in) de Circulaire benoeming, functioneringsgesprekken en
herbenoeming burgemeester van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en/of
-(de bepalingen in) het besluit van de gemeenteraad van Roermond met
betrekking tot de taak, samenstelling, werkwijze en geheimhouding van de
vertrouwenscommissie (raadsbesluit 2012/035/03),
althans enig wettelijk voorschrift,
verplicht was dat geheim te bewaren, (telkens) opzettelijk heeft geschonden,
immers heeft hij, verdachte, als wethouder van de gemeente Roermond en/of
adviseur van de vertrouwenscommissie (voor de benoeming van de nieuwe
burgemeester voor de gemeente Roermond)
aan [betrokkene 1]
- een overzicht(je) van/over veiligheid verstrekt en/of
- ( informatie over) vragen en/of een toelichting en/of (gewenste) antwoorden
op vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de
vacature van burgemeester van de gemeente Roermond verstrekt en/of
- informatie over (de uitkomst(en) van) de beraadslagingen van de
vertrouwenscommissie, verstrekt en/of
- het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie, te weten mevrouw
[betrokkene 2] , bekend gemaakt,
en/of
aan [betrokkene 3]
- ( informatie over) vragen en/of een toelichting en/of (gewenste) antwoorden
op vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de
vacature van burgemeester van de gemeente Roermond verstrekt en/of
- informatie over de beoordeling (door een aantal leden van de
vertrouwenscommissie) van zijn gesprek met de vertrouwenscommissie verstrekt
en/of
- informatie over de (uitkomst(en) van) de beraadslagingen van de
vertrouwenscommissie verstrekt
en/of
aan (andere) derden (buiten de vertrouwenscommissie)
- de namen van één of meer sollicitanten voor de vacature van burgemeester
van de gemeente Roermond bekend gemaakt, te weten:
- de naam van [betrokkene 4] aan [betrokkene 5] en/of [betrokkene 1] , en/of
- de naam van [betrokkene 1] aan [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of
- de naam van [betrokkene 3] aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 7] ;
art 272 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
(zaaksdossier 02)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari
2010 tot en met 12 september 2012 in de gemeente Roermond en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
één of meer stempas(sen) en/of volmachtbewij(s)(zen) op naam van
- [betrokkene 49] en/of
- [betrokkene 50] en/of
- [betrokkene 51] en/of
- [betrokkene 52] en/of;
- [betrokkene 53] en/of
- [betrokkene 54] en/of
- [betrokkene 55] en/of
- [betrokkene 56] en/of
- [betrokkene 57] en/of
- [betrokkene 58] en/of
- [betrokkene 59] en/of
- [betrokkene 27] en/of
- [betrokkene 28] en/of
- [betrokkene 29] en/of
- een of meer ander(en)
en/of
één of meer volmachtbewij(s)(zen) op naam van
- [betrokkene 8] en/of
- [betrokkene 9] en/of
- [betrokkene 10] en/of
- [betrokkene 11] en/of
- [betrokkene 12] en/of
- [betrokkene 25] en/of
- [betrokkene 34] en/of
- [betrokkene 35] en/of
- [betrokkene 36] en/of
- [betrokkene 13] en/of
- [betrokkene 14] en/of
- [betrokkene 15] en/of
- [betrokkene 16] en/of
- [betrokkene 17] en/of
- [betrokkene 18] en/of
- [betrokkene 26] en/of
- één of meer ander(en)
(voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad op 3 maart 2010 en/of de
verkiezing van de leden van de Tweede Kamer op 9 juni 2010 en/of voor de
verkiezing van de leden van de provinciale staten van 2 maart 2011 en/of voor
de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer van 12 september 2012)
voorhanden heeft gehad met het oogmerk om die stempas(sen) en/of dat/die
volmachtbewij(s)(zen) wederrechtelijk te gebruiken en/of door anderen te doen
gebruiken,
immers heeft/hebben hij en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n) toen
aldaar -zakelijk weergegeven-
A.
(telkens) (een) door die [betrokkene 49] en/of [betrokkene 50]
en/of [betrokkene 51] en/of [betrokkene 52] en/of [betrokkene 53] en/of [betrokkene 54]
en/of [betrokkene 55] en/of [betrokkene 56] en/of [betrokkene 60]
en/of [betrokkene 58] en/of [betrokkene 59] en/of [betrokkene 27] en/of
[betrokkene 28] en/of [betrokkene 29] en/of
een of meer ander(en)
ondertekend(e) volmachtbewij(s)(zen) (op de achterzijde van (een)
stempas(sen)) in ontvangst genomen, terwijl daarop nog niet de persoons- en
adresgegevens van de persoon die namens de stempashouder de stem zou
uitbrengen waren ingevuld, om vervolgens
- daarop de persoons- en adresgegevens van een door hem, verdachte, en/of zijn
medeverdachte(en) aangewezen persoon (als gemachtigde van de volmachtgever)
in te vullen en/of
- ( vervolgens) door deze door hem verdachte en/of zijn medeverdachte(n)
aangewezen persoon dat/die volmachtbewij(s)(zen) te laten ondertekenen (als
gevolmachtigde van de volmachtgever) en deze persoon (vervolgens) daarmee
een stem te laten uitbrengen,
en/of
B.
(telkens) een of meer (middels een verzoek om bij volmacht te mogen stemmen verkregen)
volmachtbewij(s)(zen) op naam van die [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 10]
en/of [betrokkene 11] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 25]
en/of [betrokkene 34] en/of [betrokkene 35] en/of [betrokkene 36] en/of [betrokkene 61]
en/of [betrokkene 14] en/of [betrokkene 15] en/of [betrokkene 62]
en/of [betrokkene 17] en/of [betrokkene 18] en/of [betrokkene 26]
en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) terwijl het verzoek om bij volmacht te mogen stemmen niet op de voorgeschreven wijze en/of onvolledig door de volmachtgever was ingevuld en/of (vervolgens) met dat verkregen volmachtbewijs een stem uitgebracht en/of uit laten brengen;
art Z3 Kieswet
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari
2010 tot en met 12 september 2012 in de gemeente Roermond en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- een volmachtbewijs (op de achterzijde van (een) stempas(sen)) en/of
- een verzoek(en) om bij volmacht te mogen stemmen
zijnde één of meerdere geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs
van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) in strijd met de
waarheid (telkens) :
- op een volmachtbewijs (op de achterzijde van een stempas) waarop de
volmachtgever na de tekst "Ik heb bovenstaande zelf volledig ingevuld" een
handtekening heeft gezet, onder de tekst "Ik stem niet zelf, maar laat mijn
stem uitbrengen door:" zijn verdachtes en/of zijn medeverdachte(s) naam,
adres en woonplaats ingevuld en/of (vervolgens) dat volmachtbewijs (als ware
hij/zij de gevolmachtigde van de volmachtgever) ondertekend
en/of
- op een door de volmachtgever (niet zijnde verdachte en/of zijn
medeverdachte(n)) (reeds) ondertekend verzoek om bij volmacht te mogen
stemmen, onder de tekst "ondergetekende wijst de volgende persoon als
gemachtigde aan:" zijn verdachtes en/of zijn medeverdachte(s) naam, voornaam
en verder voorletters, geboortedatum, adres, postcode en/of woonplaats
ingevuld en/of (vervolgens) dat verzoek om bij volmacht te mogen stemmen
(als ware hij/zij de gevolmachtigde van de volmachtgever) ondertekend
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
(zaaksdossier 02)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari
2010 tot en met 12 september 2012 in de gemeente Roermond en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
stelselmatig één of meer perso(o)n(en) te weten:
- [betrokkene 49] en/of
- [betrokkene 50] en/of
- [betrokkene 51] en/of
- [betrokkene 52] en/of
- [betrokkene 53] en/of
- [betrokkene 54] en/of
- [betrokkene 55] en/of
- [betrokkene 56] en/of
- [betrokkene 57] en/of
- [betrokkene 58] en/of
- [betrokkene 59] en/of
- [betrokkene 27] en/of
- [betrokkene 28] en/of
- [betrokkene 29] en/of
- [betrokkene 63] en/of
- [betrokkene 64] en/of
- [betrokkene 65] en/of
- [betrokkene 66] en/of
- [betrokkene 8] en/of
- [betrokkene 9] en/of
- [betrokkene 10] en/of
- [betrokkene 11] en/of
- [betrokkene 12] en/of
- [betrokkene 25] en/of
- [betrokkene 34] en/of
- [betrokkene 35] en/of
- [betrokkene 36] en/of
- [betrokkene 13] en/of
- [betrokkene 14] en/of
- [betrokkene 15] en/of
- [betrokkene 16] en/of
- [betrokkene 17] en/of
- [betrokkene 18] en/of
- [betrokkene 26] en/of
- een (aantal) andere perso(o)n(en))
heeft aangesproken en/of anderszins persoonlijk heeft benaderd, (telkens)
teneinde hen te bewegen het formulier op hun stempas, bestemd voor het
stemmen bij volmacht welke zich op de achterzijde van de stempas(en) bevindt
(voor de verkiezingen van de Gemeenteraad d.d. 3 maart 2010 en/of voor
Provinciale Staten d.d. 2 maart 2011 en/of voor de Tweede Kamer der
Staten-Generaal d.d. 9 juni 2010 en/of 12 september 2012), te ondertekenen en
deze pas(sen) aan hem, verdachte en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n)
af te geven;
art Z8 Kieswet
4.
(zaaksdossier 03)
dat hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 april
2004 tot en met 9 november 2012, althans op één of meer tijdstip(pen) in of
omstreeks de jaren 2004 tot en met 2012, in de gemeente(n) Roermond en/of
Maastricht en/of elders in Nederland en/of in Frankrijk en/of Duitsland en/of
het Verenigd Koninkrijk en/of Zwitserland,
alleen, althans tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
meermalen, althans eenmaal,
als ambtenaar, één of meer gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en), te
weten -zakelijk weergegeven-
- één of meer bezoek(en) aan internationale vastgoedbeurzen in Cannes (Mipim
in de jaren 2008 tot en met 2010) en/of in München (Expo Real in de jaren
2007 tot en met 2010) en/of de rondom/ter gelegenheid van die
vastgoedbeur(s)(zen) plaatsvindende bijeenkomst(en)/ontmoeting(en) en/of
(een gedeelte van) de daarmee verband houdende entree- en/of reis- en/of
verblijfskosten ter waarde van afgerond 37.520,00 euro, althans enig
geldbedrag en/of
- één of meer bezoek(en) aan het WK voetbal in Duitsland in 2006 (op of
omstreeks 21 juni 2006) en/of het EK voetbal in Zwitserland in 2008 (op of
omstreeks 9 juni 2008 en/of 13 juni 2008 en/of 17 juni 2008) en/of (een
gedeelte van) de daarmee verband houdende entree- en/of reis- en/of
verblijfskosten ter waarde van afgerond 14.435,00 euro, althans enig
geldbedrag en/of
- 22, althans één of meer bezoek(en) aan de (vakantie)woning van [medeverdachte 1]
in St. Tropez/Frankrijk (in de periode 10 april 2004 tot en met 11
augustus 2012) en/of (een gedeelte van) de daarmee verband houdende reis-
en/of verblijfskosten ter waarde van afgerond 12.966,00 euro, althans enig
geldbedrag en/of
- één of meer bezoek(en) aan Berlijn (in 2006) en/of Londen (in 2007) en/of
München (in 2007) en/of Lourdes (in 2010) en/of (een gedeelte van) de
daarmee verband houdende reis- en/of verblijfskosten ter waarde van afgerond
14.333,00 euro, althans enig geldbedrag en/of
- één of meer girale geldbedrag(en) groot 16.660,00 euro, althans
één of meer girale geldbedrag(en) in en/of via [bedrijf 5] (in of
omstreeks de maand augustus 2006 en/of september 2006 en/of februari 2007
en/of januari 2010 en/of februari 2010) en/of
- een financiële bijdrage van 1.785,00 euro, althans enige financiële bijdrage
aan de verkiezingscampagne voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2012 (in de
vorm van een reclamezuil met billboard met de afbeelding van [betrokkene 22] )
(op of omstreeks 9 november 2012),
althans enige gift en/of belofte en/of dienst, gedaan/te doen en/of
verleend/te verlenen en/of aangeboden/aan te bieden door
[medeverdachte 1] (in privé en/of in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder
van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 12]
en/of [bedrijf 13] en/of [bedrijf 4] ) en/of [bedrijf 1]
en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3]
en/of [bedrijf 13] en/of [bedrijf 4]
A.) heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn
medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat deze gift(en) en/of deze belofte(n) en/of deze dienst(en)
hem/hun werd(en) gedaan en/of verleend en/of aangeboden,
(1°) (telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet in
strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(2°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten en/of
B.) heeft gevraagd,
(3°) (telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet in
strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(4°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten,
te weten (telkens) - zakelijk weergegeven-:
- het laten ontstaan en/of in stand houden en/of onderhouden en/of verbeteren
van een zodanige relatie tussen hem, verdachte, en die [medeverdachte 1] en/of
één of meer aan die [medeverdachte 1] gelieerde vennootschap(pen) dat hij, verdachte,
tegenover die (rechts)perso(o)n(en) voornoemd niet meer zo neutraal en/of zo
vrij en/of onbeïnvloed en/of onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij
het nemen van beslissingen in relatie tot voornoemde (rechts)perso(o)n(en)
als in het geval dat hij, verdachte, die gift(en) en/of belofte(n) en/of
dienst(en) niet had aangenomen en/of gevraagd en/of
- het geven van een voorkeursbehandeling aan die [medeverdachte 1] en/of één of
meer aan die [medeverdachte 1] gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van die [medeverdachte 1]
en/of één of meer aan die [medeverdachte 1] gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het verstrekken/delen van geheime en/of vertrouwelijke en/of
interne/gemeentelijke en/of niet-openbare en/of concurrentiegevoelige
informatie aan/met die [medeverdachte 1] en/of één of meer aan die [medeverdachte 1]
gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) ten gunste van die [medeverdachte 1]
en/of één of meer aan die [medeverdachte 1] gelieerde vennootschap(pen) verstrekken
van (eenzijdige) informatie en/of het onthouden en/of achterhouden van
informatie ten behoeve van/ter gelegenheid van besluitvormingsprocedures
(binnen de gemeente Roermond) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) (adviseren tot het) verstrekken en/of
(ver)gunnen en/of betalen door de gemeente Roermond van werken en/of
opdrachten en/of projecten en/of gebouwen aan die [medeverdachte 1] en/of één
of meer aan die [medeverdachte 1] gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) (adviseren tot het) door de gemeente
Roermond laten aankopen van één of meer project(en) en/of werk(en) en/of
grond(en) en/of gebouwen van die [medeverdachte 1] en/of één of meer aan die
[medeverdachte 1] gelieerde vennootschap(pen) voor een (aanzienlijk) hoger bedrag dan
in redelijkheid op dat moment in het economisch verkeer gangbaar was,
althans voor een niet marktconforme prijs en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) vergezellen van die [medeverdachte 1]
en/of aanwezig zijn bij door en/of namens die [medeverdachte 1] georganiseerde
ontmoetingen met potentiële nieuwe opdrachtgevers van die [medeverdachte 1]
en/of één of meer aan die [medeverdachte 1] gelieerde vennootschap(pen),
terwijl hij, verdachte, voornoemd(e) feit(en) telkens heeft begaan in verband
met zijn hoedanigheid als wethouder van de gemeente Roermond;
art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
5.
(zaaksdossier 04)
dat hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 juli
2006 tot en met 21 september 2012, althans op één of meer tijdstip(pen) in of
omstreeks de jaren 2006 tot en met 2012, in de gemeente(n) Roermond en/of
Weert en/of elders in Nederland,
alleen, althans tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
meermalen, althans eenmaal,
als ambtenaar, één of meer gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en), te
weten -zakelijk weergegeven-:
- één of meer girale geldbedrag(en) groot 8.330,00 euro, althans één of meer
girale geldbedrag(en) in en/of via [bedrijf 5] en/of
- een financiële bijdrage van 1.190,00 euro, althans enige financiële bijdrage
aan de verkiezingscampagne voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2012 (in de
vorm van een reclamezuil met billboard met de afbeelding van [betrokkene 22] ),
althans enige gift en/of belofte en/of dienst, gedaan/te doen en/of
verleend/te verlenen en/of aangeboden/aan te bieden door
[betrokkene 19] (in privé en/of in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder
van [bedrijf 6] en/of [bedrijf 14] en/of [bedrijf 15]
en/of [betrokkene 20] (in zijn hoedanigheid van senior
projectontwikkelaar van [bedrijf 7] ) en/of [bedrijf 16]
en/of [bedrijf 14] en/of [bedrijf 7]
A.) heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn
medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat deze gift(en) en/of belofte(n) en/of deze dienst(en) hem/hun
werd(en) gedaan en/of verleend en/of aangeboden,
(1°) (telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet in
strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(2°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten en/of
B.) heeft gevraagd,
(3°) (telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet in
strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(4°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten,
te weten (telkens) - zakelijk weergegeven-:
- het laten ontstaan en/of in stand houden en/of onderhouden en/of verbeteren
van een zodanige relatie tussen hem, verdachte, en die [betrokkene 19] en/of
[betrokkene 20] en/of één of meer aan die [betrokkene 19] en/of die [betrokkene 20]
gelieerde vennootschap(pen) dat hij, verdachte, tegenover die
(rechts)perso(o)n(en) voornoemd niet meer zo neutraal en/of zo vrij en/of
onbeïnvloed en/of onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij het nemen
van beslissingen in relatie tot voornoemde (rechts)perso(o)n(en) als in het
geval dat hij, verdachte, die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en)
niet had aangenomen en/of gevraagd en/of
- het geven van een voorkeursbehandeling aan die [betrokkene 19] en/of [betrokkene 20]
en/of één of meer aan die [betrokkene 19] gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van die [betrokkene 19]
en/of [betrokkene 20] en/of één of meer aan die [betrokkene 19] gelieerde
vennootschap(pen) en/of
- het verstrekken/delen van geheime en/of vertrouwelijke en/of
interne/gemeentelijke en/of niet-openbare en/of concurrentiegevoelige
informatie aan/met die [betrokkene 19] en/of [betrokkene 20] en/of één of
meer aan die [betrokkene 19] gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) ten gunste van die [betrokkene 19]
en/of [betrokkene 20] en/of één of meer aan die [betrokkene 19] gelieerde
vennootschap(pen) verstrekken van (eenzijdige) informatie en/of het
onthouden en/of achterhouden van informatie ten behoeve van/ter gelegenheid
van besluitvormingsprocedures (binnen de gemeente Roermond) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) (adviseren tot het) verstrekken en/of
(ver)gunnen en/of betalen door de gemeente Roermond van werken en/of
opdrachten en/of projecten aan die [betrokkene 19] en/of [betrokkene 20]
en/of één of meer aan die [betrokkene 19] gelieerde vennootschap(pen),
terwijl hij, verdachte, voornoemd(e) feit(en) telkens heeft begaan in verband
met zijn hoedanigheid als wethouder van de gemeente Roermond;
art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
6.
(zaaksdossier 05)
dat hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13
november 2006 tot en met 1 oktober 2011, althans op één of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de jaren 2006 tot en met 2011, in de gemeente Roermond en/of
elders in Nederland,
alleen, althans tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
meermalen, althans eenmaal,
als ambtenaar, één of meer gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en), te
weten -zakelijk weergegeven-:
- één of meer girale geldbedrag(en) groot 595,00 euro, althans één of meer
girale geldbedrag(en) in en/of via [bedrijf 5] en/of
- het aanleveren van privéadressen van medewerkers van [bedrijf 8] ,
woonachtig in Roermond, die benaderd konden worden in het kader van de
persoonlijke campagnevoering door verdachte voor de
gemeenteraadsverkiezingen, met als doel om met voorkeursstemmen te worden
gekozen en/of
- het laten reageren door vijf tot tien mensen uit de omgeving van [betrokkene 21]
/ [bedrijf 8] op een door Dagblad De Limburger te publiceren
negatief/suggestief krantenbericht over de bestuurscultuur in Roermond in
het algemeen en over de verdachte persoonlijk in het bijzonder,
althans enige gift en/of belofte en/of dienst, gedaan/te doen en/of
verleend/te verlenen en/of aangeboden/aan te bieden door
[betrokkene 21] (in privé en/of in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf 8]
) en/of [bedrijf 8]
A.) heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn
medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat deze gift(en) en/of belofte(n) en/of deze dienst(en) hem/hun
werd(en) gedaan en/of verleend en/of aangeboden,
(1°) (telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet in
strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(2°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten en/of
B.) heeft gevraagd,
(3°) (telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet in
strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(4°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten,
te weten (telkens) - zakelijk weergegeven-:
- het laten ontstaan en/of in stand houden en/of onderhouden en/of verbeteren
van een zodanige relatie tussen hem, verdachte, en die [betrokkene 21]
en/of die [bedrijf 8] dat hij, verdachte, tegenover die
(rechts)perso(o)n(en) voornoemd niet meer zo neutraal en/of zo vrij en/of
onbeïnvloed en/of onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij het nemen
van beslissingen in relatie tot voornoemde (rechts)perso(o)n(en) als in het
geval dat hij, verdachte, die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en)
niet had aangenomen en/of gevraagd en/of
- het geven van een voorkeursbehandeling aan die [betrokkene 21] en/of die
[bedrijf 8] en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van die [betrokkene 21]
en/of die [bedrijf 8] en/of
- het verstrekken/delen van geheime en/of vertrouwelijke en/of
interne/gemeentelijke en/of niet-openbare en/of concurrentiegevoelige
informatie aan/met die [betrokkene 21] en/of die [bedrijf 8] en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) ten gunste van die [betrokkene 21]
en/of die [bedrijf 8] verstrekken van (eenzijdige) informatie en/of
het onthouden en/of achterhouden van informatie ten behoeve van/ter
gelegenheid van besluitvormingsprocedures (binnen de gemeente Roermond)
en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) (adviseren tot het) verstrekken en/of
(ver)gunnen en/of betalen door de gemeente Roermond van opdrachten en/of
projecten aan die [betrokkene 21] en/of die [bedrijf 8] ,
terwijl hij, verdachte, voornoemd(e) feit(en) telkens heeft begaan in verband
met zijn hoedanigheid als wethouder van de gemeente Roermond;
art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
7.
(zaaksdossier 06)
dat hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april
2002 tot en met 31 december 2012 in de gemeente(n) Roermond en/of Breda en/of
elders in Nederland, (telkens)
alleen, althans tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
van één of meer girale geldbedrag(en) van in totaal circa 175.000,00 euro,
althans enig (giraal) geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of
de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen
en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n)
op dat/die geldbedrag(en) was/waren en/of wie dat/die geldbedrag(en)
voorhanden had/hadden,
en/of
één of meer girale geldbedrag(en) van in totaal circa 175.000,00 euro,
althans enig (giraal) geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft
gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die geldbedrag(en)
gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n)
(telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die
voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk - geheel of ten dele,
afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Op 28 juni 2016 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in deze zaak, zie ECLI:NL:HR:2016:1330.
2.Op de zitting van 20 januari 2015 is de opinie van 6 januari 2015 van [betrokkene 67] van [bedrijf 17] overgelegd. Verder is bij pleidooi het memorandum van 19 mei 2016 van prof. mr. [betrokkene 68] overgelegd.