ECLI:NL:HR:2016:1330

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
15/03956
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan schending van geheimhoudingsplicht bij burgemeestersbenoeming Roermond

In deze zaak gaat het om de medeplichtigheid van de verdachte aan de schending van de geheimhoudingsplicht door een adviseur van de vertrouwenscommissie bij de benoeming van een nieuwe burgemeester van Roermond. De verdachte, die zelf kandidaat was voor de functie, heeft informatie ontvangen van de adviseur over de inhoud van de beraadslagingen en de vragen die tijdens het sollicitatiegesprek aan de orde zouden komen. De Hoge Raad oordeelt dat de geheimhoudingsplicht, zoals vastgelegd in artikel 61c van de Gemeentewet, van toepassing was op de gehele procedure van de vertrouwenscommissie. De verdachte heeft opzettelijk gelegenheid geboden aan de adviseur om deze geheimhoudingsplicht te schenden door actief informatie te vragen en te aanvaarden. De Hoge Raad bevestigt de veroordeling van de verdachte voor medeplichtigheid aan de schending van de geheimhoudingsplicht, waarbij het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake was van medeplegen, maar wel van opzettelijke ondersteuning van het misdrijf. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit binnen het openbaar bestuur en de noodzaak om geheimhoudingsverplichtingen te respecteren.

Uitspraak

28 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/03956
EC/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 maart 2015, nummer 22/000446-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
" [betrokkene 1] op tijdstippen gelegen in de periode van 29 augustus 2012 tot en met 27 september 2012 te Roermond en/of Meerssen, althans in Nederland, enig geheim, waarvan hij wist dat hij uit hoofde van wettelijk voorschrift, te weten artikel 61c van de Gemeentewet verplicht was dat geheim te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft [betrokkene 1] als adviseur van de vertrouwenscommissie (voor de benoeming van de nieuwe burgemeester voor de gemeente Roermond) toen aldaar informatie over vragen en een toelichting en antwoorden op vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van de gemeente Roermond en informatie over (de uitkomsten van) de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie, verstrekt aan hem, verdachte, tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 29 augustus 2012 tot en met 27 september 2012 in Roermond en/of Meerssen, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door informatie over die vragen en een toelichting op vragen die gesteld worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van Roermond en informatie over de uitkomst van de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie aan te horen en aan te nemen en te vragen naar het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie, te weten [betrokkene 2] en door in te stemmen met het voorstel van [betrokkene 1] om te doen dat hij, verdachte, [betrokkene 1] voor het eerst sprak als [betrokkene 1] hem belde met de mededeling dat hij, verdachte, zou worden voorgedragen als de nieuwe burgemeester voor de gemeente Roermond."
2.2.
De bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 11.
2.3.
Het Hof heeft - voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang - het volgende overwogen:
"Inleiding: de feitelijke gang van zaken
Het hof stelt op grond van het dossier en verhandelde ter zitting de volgende, voor het oordeel relevante feiten en omstandigheden vast.
Op 1 februari 2012 krijgt de toenmalige burgemeester van Roermond, genaamd [betrokkene 3] , op zijn verzoek eervol ontslag. In verband met het vacant raken van het ambt van burgemeester start de gemeenteraad van Roermond een benoemingsprocedure. In het kader van deze procedure wordt een vertrouwenscommissie ingesteld. Deze vertrouwenscommissie is belast met de beoordeling van de (burgemeesters)kandidaten.
Op 10 mei 2012 worden zes commissieleden benoemd. Aan de vertrouwenscommissie worden een secretaris en een adviseur, in de persoon van wethouder (en loco-burgemeester) [betrokkene 1] , toegevoegd. De secretaris en adviseur zijn geen lid van de vertrouwenscommissie en hebben geen stemrecht.
Op 29 augustus 2012 vindt in Grathem een eerste ontmoeting tussen de Commissaris van de Koningin en de vertrouwenscommissie plaats, waarbij de selectie van kandidaten het onderwerp van gesprek was.
Op 29 augustus 2012 stuurt de verdachte een sms naar [betrokkene 1] : "Goede selectie?". [betrokkene 1] sms't hierop de verdachte dat ze nog bezig zijn in Grathem.
De vertrouwenscommissie voert op 19, 20 en 26 september 2012 gesprekken met in totaal 8 sollicitanten. Het sollicitatiegesprek van de verdachte met de vertrouwenscommissie vindt als enige en laatste gesprek plaats op woensdag 26 september 2012 om 20.30 uur.
Uit afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken van de telefoon van [betrokkene 1] , die verdachte was in een (ander) onderzoek van de rijksrecherche, blijkt het navolgende.
Op 21 september 2012 belt [betrokkene 1] de verdachte. [betrokkene 1] geeft in dat gesprek aan dat hij en de verdachte elkaar nog moeten treffen voor woensdag (hof: de dag van het sollicitatiegesprek met de vertrouwenscommissie). De verdachte antwoordt hierop dat dat goed is. Op 24 september 2012 belt [betrokkene 1] om 18:32 uur met de verdachte. [betrokkene 1] geeft aan dat hij de verdachte rond een uur of tien zal bellen met een ander toestel, omdat hij dat veiliger vindt. De verdachte zegt dat hij dat goed vindt.
Vervolgens neemt [betrokkene 1] om 22:31 uur weer contact op met de verdachte. [betrokkene 1] informeert de verdachte dan over een aantal casussen die tijdens het sollicitatiegesprek aan de orde worden gesteld. Kort samengevat wordt het navolgende besproken (de letterlijke tekst van dit gesprek is in een bijlage bij dit arrest opgenomen).
[betrokkene 1] vertelt dat er een casus is over een groot evenement waarbij de politie aangeeft dat er geen politiecapaciteit is. Vervolgens schetst [betrokkene 1] een casus over integriteit met betrekking tot belangenverstrengeling bij een raadslid dat een stuk grond in een bestemmingsplan heeft en geeft aan dat deze casus verder wordt uitgebreid met een wethouder die in een soortgelijke positie zit. [betrokkene 1] geeft daarbij aan welk antwoord de verdachte op deze vraag zou kunnen geven. Vervolgens vermeldt [betrokkene 1] dat wordt gevraagd naar de positie van de burgemeester als voorzitter van de Raad, respectievelijk voorzitter van het College en Rijksorgaan. [betrokkene 1] vertelt dat de verdachte de mooiste indruk zou maken wanneer hij zou antwoorden dat de burgemeester tussen de Raad en het College staat, maar dan meer richting de Raad, want de Raad is de baas.
Voorts geeft hij aan dat het in het gesprek nog zal gaan over de motivatie om burgervader te worden en dat nog zal worden gevraagd naar de aanbeveling van de commissie Sorgdrager-Frissen met betrekking tot het Primus Secundus-systeem. De verdachte geeft vervolgens aan dat hij de betekenis van dat systeem nog even moet opzoeken. Ook zegt [betrokkene 1] dat hij zelf nog zal ingaan op een vraag met betrekking tot de nationale politie en de regioburgemeester. Hierbij geeft [betrokkene 1] ook aan wat een mogelijk antwoord is dat de verdachte hierop kan geven.
Op 26 september 2012 om 13.52 belt [betrokkene 1] met de verdachte. [betrokkene 1] stelt de verdachte voor dat hij zich aan het begin van het sollicitatiegesprek verontschuldigt voor het feit dat hij niet is ingegaan op de eerste uitnodiging van de vertrouwenscommissie. De verdachte zegt dat hij dit zal doen.
[betrokkene 1] neemt op 27 september 2012 om 00.34 uur contact op met de verdachte. Hij vertelt hem dat de vertrouwenscommissie zijn kandidatuur unaniem steunt en hem op de eerste plaats heeft gezet. In dit gesprek vraagt de verdachte aan [betrokkene 1] hoe een met name door hem genoemd lid van de commissie er in stond. [betrokkene 1] heeft daarop geantwoord dat deze er goed in stond. Verder vertelt [betrokkene 1] dat hij morgenavond (het hof begrijpt: na de besloten raadsvergadering) in het bijzijn van anderen zal bellen met de verdachte en dat de verdachte dan moet doen alsof ze elkaar voor het eerst spreken.
Op 27 september 2012 wordt een besloten vergadering gehouden. De gemeenteraad van Roermond besluit de verdachte aan te bevelen voor het ambt van burgemeester in Roermond.
(...)
Geheimhoudingsplicht
De raadsman heeft betoogd dat hetgeen [betrokkene 1] aan de verdachte telefonisch heeft medegedeeld niet valt onder hetgeen aan hem bekend is geworden bij de beraadslagingen en evenmin ziet op de inhoud van de in artikel 61c van de Gemeentewet genoemde stukken. Derhalve kan volgens de raadsman niet worden gesteld dat [betrokkene 1] de (beperkte) geheimhoudingsplicht, zoals die voortvloeit uit artikel 61c van de Gemeentewet, heeft geschonden.
Het hof gaat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schending van een geheimhoudingsplicht door [betrokkene 1] uit van de navolgende wettelijke bepalingen:
Artikel 61 van de Gemeentewet - voor zover hier van belang -:
1. De burgemeester wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd voor de tijd van zes jaar.
2. De commissaris van de Koning overlegt met de raad over de eisen die aan de te benoemen burgemeester worden gesteld met betrekking tot de vervulling van het ambt.
3. Na het overleg met de commissaris stelt de raad uit zijn midden een vertrouwenscommissie in, belast met de beoordeling van de kandidaten. De raad kan bepalen dat één of meer wethouders als adviseur aan de vertrouwenscommissie worden toegevoegd. De commissaris verschaft de vertrouwenscommissie een opgave van degenen die naar het ambt van burgemeester hebben gesolliciteerd, vergezeld van zijn oordeel over kandidaten die hij in beginsel geschikt acht voor benoeming. Als de vertrouwenscommissie besluit naast deze kandidaten ook andere kandidaten die gesolliciteerd hebben, bij haar beoordeling te betrekken, doet zij daarvan onverwijld mededeling aan de commissaris. Deze brengt zijn oordeel over laatstgenoemde kandidaten ter kennis van de vertrouwenscommissie.
4. De vertrouwenscommissie verschaft zich door tussenkomst van de commissaris de door haar nodig geachte informatie over de kandidaten. Bestuursorganen zijn verplicht de gevraagde informatie te verstrekken. De vertrouwenscommissie brengt verslag uit van haar bevindingen aan de raad en aan de commissaris.
(...).
Artikel 61c van de Gemeentewet:
1. De beraadslagingen, bedoeld in de artikelen 61, derde en vierde lid, 61a derde lid, en 61b, derde lid, vinden plaats met gesloten deuren. Van deze beraadslagingen wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt dat niet openbaar wordt gemaakt.
2. Ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad worden gezonden dan wel die door de raad aan Onze Minister worden gezonden geldt een geheimhoudingsplicht.
3. De aanbevelingen van de raad, bedoeld in artikel 61, vijfde en zesde lid, 61a, tweede lid, en 61b, tweede lid, zijn openbaar met dien verstande dat ten aanzien van de aanbeveling inzake de benoeming, bedoeld in artikel 61, vijfde lid, de openbaarheid uitsluitend de als eerste aanbevolen persoon geldt.
Gelet op bovengenoemde bepalingen is naar het oordeel van het hof evident dat informatie [betrokkene 1] op diens verzoek aan de verdachte heeft gegeven omtrent het standpunt van een individueel lid van de vertrouwenscommissie zonder meer in strijd is met artikel 61c van de Gemeentewet.
Het hof heeft in de wetgeschiedenis geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat het begrip 'beraadslagingen', vermeld in artikel 61c, tweede lid, van de Gemeentewet restrictief moet worden uitgelegd. Het hof wijst op de samenhang tussen de artikelen 61 en 61c van de Gemeentewet. Artikel 61c, tweede lid, vermeldt dat, ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad worden gezonden dan wel die door de raad aan Onze Minister worden gezonden, een geheimhoudingsplicht geldt. In artikel 61c, eerste lid, staat - voor zover hier van belang -: "De beraadslagingen, bedoeld in de artikelen 61, derde en vierde lid, (...)". In het derde en vierde lid van artikel 61 wordt de procedure van de vertrouwenscommissie omschreven. Hieruit leidt het hof af dat de geheimhoudingsplicht als bedoeld in het tweede lid van artikel 61c ziet op de gehele procedure van de vertrouwenscommissie - vanaf het moment van instellen van de vertrouwenscommissie door de Raad tot het moment van het uitbrengen van verslag van haar bevindingen door de vertrouwenscommissie aan de Raad en aan (destijds) de Commissaris van de Koningin - en dat uit dit artikel derhalve een volledige geheimhoudingsplicht ten tijde van de gehele procedure kan worden afgeleid. Daaronder vallen mede de door de vertrouwenscommissie gevoerde sollicitatiegesprekken met de kandidaten voor het ambt van burgemeester in Roermond.
Voor het oordeel dat moet worden uitgegaan van een volledige geheimhoudingsplicht voor de gehele procedure vindt het hof voorts bevestiging in de gang van zaken tijdens de onderhavige sollicitatieprocedure, waaruit hetzelfde blijkt.
Het hof wijst er in dat verband op dat de Commissaris van de Koningin in de provincie Limburg tijdens zijn overleg met de vertrouwenscommissie op 29 augustus 2012 die geheimhoudingsplicht nog eens heeft beklemtoond, alsmede in door de hem gezonden brief aan de voorzitter van de vertrouwenscommissie Roermond, [betrokkene 7] , van 30 augustus 2012. In deze brief onderstreept de Commissaris van de Koningin dat de gemeenteraad de werkwijze van de vertrouwenscommissie zodanig regelt dat vóór, tijdens en na het verrichten van de werkzaamheden door de vertrouwenscommissie volstrekte geheimhouding is gegarandeerd. Het hof wijst tevens op de brief van 4 april 2012 van [betrokkene 7] , als plaatsvervangend voorzitter van de raad, gericht aan de Gemeenteraad, waarin hij met het oog op de vast te stellen verordening benadrukt dat voor alle betrokkenen bij de vertrouwenscommissie (leden, adviseur én secretaris) volstrekte geheimhouding geldt.
In de Verordening vertrouwenscommissie van de gemeente Roermond - vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Roermond d.d. 10 mei 2012 met nr. 2012/035/3 - wordt de geheimhoudingsplicht omschreven.
In artikel 5 van de Verordening vertrouwenscommissie is - voor zover hier van belang - het navolgende opgenomen:
1. De leden van de commissie hebben volstrekte geheimhoudingsplicht omtrent hetgeen direct of indirect aan hen als lid van de commissie ter kennis is gekomen.
2. Deze geheimhouding geldt zowel tijdens het bestaan van de commissie als na ontbinding van de commissie.
3. De geheimhoudingsplicht geldt ook ten opzichte van raadsleden die geen lid van de commissie zijn of lid van de commissie zijn geweest.
4. De leden een tot en met drie van dit artikel zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op degene die op grond van artikel 7 de commissie ambtelijke bijstand verleent en de adviseur van de commissie.
Ook heeft de voorzitter van de vertrouwenscommissie aan het begin van de besloten raadsvergadering op 27 februari 2012 nog eens de geheimhoudingsplicht benadrukt. Uit het verslag van die vergadering blijkt immers dat de voorzitter het navolgende heeft medegedeeld: "Voor alles wat in deze vergadering aan de orde komt geldt een geheimhoudingsplicht op basis van artikel 61.c van de Gemeentewet. Deze geheimhoudingsplicht geldt voor een ieder die in deze vergadering aanwezig is."
Op grond van het vorenstaande staat naar het oordeel van het hof vast dat sprake is van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 61c in verband met artikel 61 van de Gemeentewet, op grond waarvan [betrokkene 1] een geheimhoudingsplicht had. Een andere uitleg is naar het oordeel van het hof ook moeilijk verenigbaar met de strekking van de procedure.
Het hof is, gelet op het voorgaande en op de mededeling van [betrokkene 1] aan de verdachte dat hij met een ander toestel zal bellen omdat hij dat veiliger vindt, van oordeel dat [betrokkene 1] wist dat hij, uit hoofde van wettelijke voorschriften, aan een geheimhoudingsplicht was gebonden en dat deze ook gold ten aanzien van de door hem aan verdachte gedane mededelingen omtrent de inhoud van de sollicitatiegesprekken.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte zich op geen enkel moment bewust is geweest van de mogelijkheid dat er in de contacten met [betrokkene 1] informatie zou worden doorgegeven die onder de geheimhoudingsplicht van [betrokkene 1] zou vallen, nu de verdachte in de in de tenlastelegging genoemde periode in de veronderstelling verkeerde dat de geheimhoudingsplicht enkel zag op het waarborgen van de privacy van de kandidaten.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
De verdachte is bijna 10 jaar lang werkzaam geweest als burgemeester. Ook is hij ooit lid van een vertrouwenscommissie geweest. Het hof is van oordeel dat er derhalve geen twijfel mogelijk is dat de verdachte, gelet op zijn ervaring, op de hoogte was van de omvang van de geheimhoudingsverplichting die behoort bij de functie van adviseur van de vertrouwenscommissie. Het hof verwerpt dan ook het verweer van de raadsman op dit punt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de formele werkelijkheid dan wel mag inhouden dat er sprake is van strikte geheimhoudingsplicht, maar dat dit in de partijpolitieke praktijk anders werkt. Spreken met partijgenoten over de gang van zaken gedurende een sollicitatieprocedure is normaal en moet worden gezien als 'klankborden'.
Het hof is van oordeel dat de door [betrokkene 1] als adviseur van de vertrouwenscommissie gegeven informatie het 'klankborden' binnen een politieke partij vergaand te buiten gaat. [betrokkene 1] heeft specifieke informatie doorgegeven omtrent hetgeen zou worden besproken in het sollicitatiegesprek. Aldus heeft [betrokkene 1] de op de Gemeentewet berustende geheim-houdingsverplichtingen grovelijk geschonden en de verdachte een belangrijke voorsprong op andere kandidaten verschaft.
Het handelen van beiden verdraagt zich naar 's hofs oordeel niet met de binnen het openbaar bestuur geldende integriteitsnormen die er onder meer van uitgaan dat politieke ambtsdragers het algemeen belang dienen en hun taken onbevooroordeeld en objectief vervullen.
Is sprake van medeplegen dan wel van medeplichtigheid?
Van medeplegen is sprake als twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Medeplegen veronderstelt bewuste en nauwe samenwerking. De intensieve samenwerking kan blijken uit - uitdrukkelijke of stilzwijgende - afspraken, taakverdelingen, aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan.
Uit het dossier is gebleken dat [betrokkene 1] doorgaans contact zocht met de verdachte en dat verdachte voornamelijk de door [betrokkene 1] in strijd met zijn geheimhoudingsplicht gegenereerde informatie in ontvangst nam. Uit de hierboven weergegeven gang van zaken heeft het hof - overeenkomstig hetgeen door de raadsman is betoogd - onvoldoende kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking dat sprake is van medeplegen als bedoeld in artikel 47 lid 1 onder 1° van het Wetboek van Strafrecht. Het hof spreekt de verdachte derhalve vrij van het meer subsidiair ten laste gelegde.
Op grond van artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht kan degene die opzettelijk behulpzaam is bij het plegen van een misdrijf of die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van het misdrijf, worden gestraft als medeplichtige aan dat misdrijf. De medeplichtige moet tweeledig opzet hebben: zijn opzet moet enerzijds gericht zijn op het misdrijf dat hij ondersteunt, en anderzijds op die ondersteuning. Voorwaardelijk opzet is voldoende.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het meest subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het bieden van gelegenheid tot het schenden van de voor [betrokkene 1] geldende geheimhoudingverplichting. De verdachte werd in het telefoongesprek overvallen door [betrokkene 1] met de informatie. Voorts heeft de raadsman bepleit het 'geen afstand doen van die informatie' alleen tot medeplichtigheid kan leiden indien het geboden was om wel afstand te doen. Ook heeft de raadsman betoogd dat de vraag van de verdachte met 'hoe staat ...(het lid van de commissie) erin' was gesteld op het moment dat het misdrijf reeds door [betrokkene 1] als pleger was voltooid en de handeling derhalve buiten het kader van de medeplichtigheid valt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Reeds op 29 augustus 2012 stuurt de verdachte [betrokkene 1] een sms'je waarin hij deze uitnodigt om iets te zeggen over de selectie van de kandidaten, waartoe hij zelf ook behoort. Het hof is van oordeel dat dit een aanknopingspunt biedt dat de verdachte wel degelijk [betrokkene 1] de gelegenheid heeft geboden diens geheimhoudingsplicht te schenden. Voorafgaand aan het telefoongesprek op 24 september 2014 om 22.31 uur is er vervolgens over en weer contact geweest tussen de verdachte en [betrokkene 1] . Daarbij is gesproken over het feit dat zij voorafgaand aan het sollicitatiegesprek, nog contact met elkaar moeten hebben. Voorts heeft [betrokkene 1] op 24 september 2012 om 18:32 uur de verdachte gebeld; daarbij is afgesproken dat [betrokkene 1] de verdachte later op de avond met een ander toestel zal bellen, omdat [betrokkene 1] dat veiliger vindt. Het hof is van oordeel dat de verdachte in dat stadium aan [betrokkene 1] kenbaar had kunnen (en moeten) maken dat hij door [betrokkene 1] geen informatie wenste te verkrijgen, gelet op diens positie als adviseur van de vertrouwenscommissie. De verdachte heeft dit echter niet gedaan. Voorts heeft de verdachte op geen enkel moment in het gesprek met [betrokkene 1] op 24 september 2012 om 22.31 uur aangegeven dat hij geen kennis wenste te nemen van de door [betrokkene 1] verstrekte informatie. Immers, de verdachte laat [betrokkene 1] uitspreken, geeft vervolgens zelf aan nog wat te zullen uitzoeken met betrekking tot Primus Secundus-systeem en sluit af met de mededeling dat hij even voldoende weet. Naar het oordeel van het hof blijkt hieruit bepaald niet dat, zoals door de verdediging is gesteld, de verdachte werd overvallen en bezig was met andere dingen. Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte de informatie van [betrokkene 1] bewust heeft aangenomen en hem de gelegenheid heeft geboden om vertrouwelijke informatie met hem te delen. Hiermee staat vast dat hij het opzet heeft gehad als hiervoor is beschreven. Daarnaast heeft de verdachte op 27 september 2012 zelf aan [betrokkene 1] gevraagd naar het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie. [betrokkene 1] heeft hierop antwoord gegeven. Op dat moment gold de geheimhoudingsverplichting, anders dan door de raadsman betoogd, nog voor [betrokkene 1] .
Het hof is van oordeel dat de zuiverheid van de oordeelsvorming binnen de commissie in termen van transparantie, onpartijdigheid en objectiviteit, als gevolg van het handelen van de verdachte en [betrokkene 1] , nadrukkelijk in het geding zijn geweest.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, bewezen dat de verdachte zich - kort gezegd - schuldig heeft gemaakt aan het meest subsidiair ten laste gelegde."

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel komt op tegen de kwalificatie van het bewezenverklaarde als medeplichtigheid aan het in art. 272 Sr bedoelde misdrijf.
3.2.
Voor zover het middel berust op het standpunt dat het Hof blijkens de bewezenverklaring het enkel aanhoren en aannemen van geheime informatie voldoende heeft geacht om als hulpverlening bij of tijdens het misdrijf aan te merken, mist het feitelijke grondslag, zodat in zoverre het middel niet tot cassatie kan leiden.

4.Beoordeling van het vijfde middel

4.1.
Het middel komt onder meer op tegen het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring omschreven informatieverschaffing aan de verdachte niet valt onder het begrip beraadslagingen als bedoeld in art. 61c Gemeentewet.
4.2.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van de Gemeentewet van belang.
Art. 61:
"1. De burgemeester wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd voor de tijd van zes jaar.
2. De commissaris van de Koning overlegt met de raad over de eisen die aan de te benoemen burgemeester worden gesteld met betrekking tot de vervulling van het ambt.
3. Na het overleg met de commissaris stelt de raad uit zijn midden een vertrouwenscommissie in, belast met de beoordeling van de kandidaten. De raad kan bepalen dat één of meer wethouders als adviseur aan de vertrouwenscommissie worden toegevoegd. De commissaris verschaft de vertrouwenscommissie een opgave van degenen die naar het ambt van burgemeester hebben gesolliciteerd, vergezeld van zijn oordeel over kandidaten die hij in beginsel geschikt acht voor benoeming. Als de vertrouwenscommissie besluit naast deze kandidaten ook andere kandidaten die gesolliciteerd hebben, bij haar beoordeling te betrekken, doet zij daarvan onverwijld mededeling aan de commissaris. Deze brengt zijn oordeel over laatstgenoemde kandidaten ter kennis van de vertrouwenscommissie.
4. De vertrouwenscommissie verschaft zich door tussenkomst van de commissaris de door haar nodig geachte informatie over de kandidaten. Bestuursorganen zijn verplicht de gevraagde informatie te verstrekken. De vertrouwenscommissie brengt verslag uit van haar bevindingen aan de raad en aan de commissaris.
(...)"
Art. 61c:
"1. De beraadslagingen, bedoeld in de artikelen 61, derde en vierde lid, (...) vinden plaats met gesloten deuren. Van deze beraadslagingen wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt dat niet openbaar wordt gemaakt.
2. Ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad worden gezonden dan wel die door de raad aan Onze Minister worden gezonden geldt een geheimhoudingsplicht.
(...)"
4.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat de geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 61c, tweede lid, Gemeentewet ziet op de gehele procedure van de vertrouwenscommissie, "vanaf het moment van instellen van de vertrouwenscommissie door de Raad tot het moment van het uitbrengen van verslag van haar bevindingen door de vertrouwenscommissie aan de Raad en aan (destijds) de Commissaris van de Koningin". Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van genoemde wetsbepaling en in het bijzonder niet van de daarin voorkomende term "beraadslagingen".
4.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat ook het verschaffen door de in art. 5 van de Verordening vertrouwenscommissie van de gemeente Roermond genoemde personen, onder wie de adviseur van de vertrouwenscommissie, van informatie over de vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek met de vertrouwenscommissie, valt onder de in art. 61c Gemeentewet bedoelde geheimhoudingsplicht. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen geeft dat oordeel - tegen de achtergrond van de in de onder 2.3 weergegeven overweging vermelde omstandigheden - niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.5.
De klacht faalt derhalve.

5.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 juni 2016.