Het Hof heeft - voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang - het volgende overwogen:
"Inleiding: de feitelijke gang van zaken
Het hof stelt op grond van het dossier en verhandelde ter zitting de volgende, voor het oordeel relevante feiten en omstandigheden vast.
Op 1 februari 2012 krijgt de toenmalige burgemeester van Roermond, genaamd [betrokkene 3] , op zijn verzoek eervol ontslag. In verband met het vacant raken van het ambt van burgemeester start de gemeenteraad van Roermond een benoemingsprocedure. In het kader van deze procedure wordt een vertrouwenscommissie ingesteld. Deze vertrouwenscommissie is belast met de beoordeling van de (burgemeesters)kandidaten.
Op 10 mei 2012 worden zes commissieleden benoemd. Aan de vertrouwenscommissie worden een secretaris en een adviseur, in de persoon van wethouder (en loco-burgemeester) [betrokkene 1] , toegevoegd. De secretaris en adviseur zijn geen lid van de vertrouwenscommissie en hebben geen stemrecht.
Op 29 augustus 2012 vindt in Grathem een eerste ontmoeting tussen de Commissaris van de Koningin en de vertrouwenscommissie plaats, waarbij de selectie van kandidaten het onderwerp van gesprek was.
Op 29 augustus 2012 stuurt de verdachte een sms naar [betrokkene 1] : "Goede selectie?". [betrokkene 1] sms't hierop de verdachte dat ze nog bezig zijn in Grathem.
De vertrouwenscommissie voert op 19, 20 en 26 september 2012 gesprekken met in totaal 8 sollicitanten. Het sollicitatiegesprek van de verdachte met de vertrouwenscommissie vindt als enige en laatste gesprek plaats op woensdag 26 september 2012 om 20.30 uur.
Uit afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken van de telefoon van [betrokkene 1] , die verdachte was in een (ander) onderzoek van de rijksrecherche, blijkt het navolgende.
Op 21 september 2012 belt [betrokkene 1] de verdachte. [betrokkene 1] geeft in dat gesprek aan dat hij en de verdachte elkaar nog moeten treffen voor woensdag (hof: de dag van het sollicitatiegesprek met de vertrouwenscommissie). De verdachte antwoordt hierop dat dat goed is. Op 24 september 2012 belt [betrokkene 1] om 18:32 uur met de verdachte. [betrokkene 1] geeft aan dat hij de verdachte rond een uur of tien zal bellen met een ander toestel, omdat hij dat veiliger vindt. De verdachte zegt dat hij dat goed vindt.
Vervolgens neemt [betrokkene 1] om 22:31 uur weer contact op met de verdachte. [betrokkene 1] informeert de verdachte dan over een aantal casussen die tijdens het sollicitatiegesprek aan de orde worden gesteld. Kort samengevat wordt het navolgende besproken (de letterlijke tekst van dit gesprek is in een bijlage bij dit arrest opgenomen).
[betrokkene 1] vertelt dat er een casus is over een groot evenement waarbij de politie aangeeft dat er geen politiecapaciteit is. Vervolgens schetst [betrokkene 1] een casus over integriteit met betrekking tot belangenverstrengeling bij een raadslid dat een stuk grond in een bestemmingsplan heeft en geeft aan dat deze casus verder wordt uitgebreid met een wethouder die in een soortgelijke positie zit. [betrokkene 1] geeft daarbij aan welk antwoord de verdachte op deze vraag zou kunnen geven. Vervolgens vermeldt [betrokkene 1] dat wordt gevraagd naar de positie van de burgemeester als voorzitter van de Raad, respectievelijk voorzitter van het College en Rijksorgaan. [betrokkene 1] vertelt dat de verdachte de mooiste indruk zou maken wanneer hij zou antwoorden dat de burgemeester tussen de Raad en het College staat, maar dan meer richting de Raad, want de Raad is de baas.
Voorts geeft hij aan dat het in het gesprek nog zal gaan over de motivatie om burgervader te worden en dat nog zal worden gevraagd naar de aanbeveling van de commissie Sorgdrager-Frissen met betrekking tot het Primus Secundus-systeem. De verdachte geeft vervolgens aan dat hij de betekenis van dat systeem nog even moet opzoeken. Ook zegt [betrokkene 1] dat hij zelf nog zal ingaan op een vraag met betrekking tot de nationale politie en de regioburgemeester. Hierbij geeft [betrokkene 1] ook aan wat een mogelijk antwoord is dat de verdachte hierop kan geven.
Op 26 september 2012 om 13.52 belt [betrokkene 1] met de verdachte. [betrokkene 1] stelt de verdachte voor dat hij zich aan het begin van het sollicitatiegesprek verontschuldigt voor het feit dat hij niet is ingegaan op de eerste uitnodiging van de vertrouwenscommissie. De verdachte zegt dat hij dit zal doen.
[betrokkene 1] neemt op 27 september 2012 om 00.34 uur contact op met de verdachte. Hij vertelt hem dat de vertrouwenscommissie zijn kandidatuur unaniem steunt en hem op de eerste plaats heeft gezet. In dit gesprek vraagt de verdachte aan [betrokkene 1] hoe een met name door hem genoemd lid van de commissie er in stond. [betrokkene 1] heeft daarop geantwoord dat deze er goed in stond. Verder vertelt [betrokkene 1] dat hij morgenavond (het hof begrijpt: na de besloten raadsvergadering) in het bijzijn van anderen zal bellen met de verdachte en dat de verdachte dan moet doen alsof ze elkaar voor het eerst spreken.
Op 27 september 2012 wordt een besloten vergadering gehouden. De gemeenteraad van Roermond besluit de verdachte aan te bevelen voor het ambt van burgemeester in Roermond.
(...)
Geheimhoudingsplicht
De raadsman heeft betoogd dat hetgeen [betrokkene 1] aan de verdachte telefonisch heeft medegedeeld niet valt onder hetgeen aan hem bekend is geworden bij de beraadslagingen en evenmin ziet op de inhoud van de in artikel 61c van de Gemeentewet genoemde stukken. Derhalve kan volgens de raadsman niet worden gesteld dat [betrokkene 1] de (beperkte) geheimhoudingsplicht, zoals die voortvloeit uit artikel 61c van de Gemeentewet, heeft geschonden.
Het hof gaat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schending van een geheimhoudingsplicht door [betrokkene 1] uit van de navolgende wettelijke bepalingen:
Artikel 61 van de Gemeentewet - voor zover hier van belang -:
1. De burgemeester wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd voor de tijd van zes jaar.
2. De commissaris van de Koning overlegt met de raad over de eisen die aan de te benoemen burgemeester worden gesteld met betrekking tot de vervulling van het ambt.
3. Na het overleg met de commissaris stelt de raad uit zijn midden een vertrouwenscommissie in, belast met de beoordeling van de kandidaten. De raad kan bepalen dat één of meer wethouders als adviseur aan de vertrouwenscommissie worden toegevoegd. De commissaris verschaft de vertrouwenscommissie een opgave van degenen die naar het ambt van burgemeester hebben gesolliciteerd, vergezeld van zijn oordeel over kandidaten die hij in beginsel geschikt acht voor benoeming. Als de vertrouwenscommissie besluit naast deze kandidaten ook andere kandidaten die gesolliciteerd hebben, bij haar beoordeling te betrekken, doet zij daarvan onverwijld mededeling aan de commissaris. Deze brengt zijn oordeel over laatstgenoemde kandidaten ter kennis van de vertrouwenscommissie.
4. De vertrouwenscommissie verschaft zich door tussenkomst van de commissaris de door haar nodig geachte informatie over de kandidaten. Bestuursorganen zijn verplicht de gevraagde informatie te verstrekken. De vertrouwenscommissie brengt verslag uit van haar bevindingen aan de raad en aan de commissaris.
(...).
Artikel 61c van de Gemeentewet:
1. De beraadslagingen, bedoeld in de artikelen 61, derde en vierde lid, 61a derde lid, en 61b, derde lid, vinden plaats met gesloten deuren. Van deze beraadslagingen wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt dat niet openbaar wordt gemaakt.
2. Ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad worden gezonden dan wel die door de raad aan Onze Minister worden gezonden geldt een geheimhoudingsplicht.
3. De aanbevelingen van de raad, bedoeld in artikel 61, vijfde en zesde lid, 61a, tweede lid, en 61b, tweede lid, zijn openbaar met dien verstande dat ten aanzien van de aanbeveling inzake de benoeming, bedoeld in artikel 61, vijfde lid, de openbaarheid uitsluitend de als eerste aanbevolen persoon geldt.
Gelet op bovengenoemde bepalingen is naar het oordeel van het hof evident dat informatie [betrokkene 1] op diens verzoek aan de verdachte heeft gegeven omtrent het standpunt van een individueel lid van de vertrouwenscommissie zonder meer in strijd is met artikel 61c van de Gemeentewet.
Het hof heeft in de wetgeschiedenis geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat het begrip 'beraadslagingen', vermeld in artikel 61c, tweede lid, van de Gemeentewet restrictief moet worden uitgelegd. Het hof wijst op de samenhang tussen de artikelen 61 en 61c van de Gemeentewet. Artikel 61c, tweede lid, vermeldt dat, ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad worden gezonden dan wel die door de raad aan Onze Minister worden gezonden, een geheimhoudingsplicht geldt. In artikel 61c, eerste lid, staat - voor zover hier van belang -: "De beraadslagingen, bedoeld in de artikelen 61, derde en vierde lid, (...)". In het derde en vierde lid van artikel 61 wordt de procedure van de vertrouwenscommissie omschreven. Hieruit leidt het hof af dat de geheimhoudingsplicht als bedoeld in het tweede lid van artikel 61c ziet op de gehele procedure van de vertrouwenscommissie - vanaf het moment van instellen van de vertrouwenscommissie door de Raad tot het moment van het uitbrengen van verslag van haar bevindingen door de vertrouwenscommissie aan de Raad en aan (destijds) de Commissaris van de Koningin - en dat uit dit artikel derhalve een volledige geheimhoudingsplicht ten tijde van de gehele procedure kan worden afgeleid. Daaronder vallen mede de door de vertrouwenscommissie gevoerde sollicitatiegesprekken met de kandidaten voor het ambt van burgemeester in Roermond.
Voor het oordeel dat moet worden uitgegaan van een volledige geheimhoudingsplicht voor de gehele procedure vindt het hof voorts bevestiging in de gang van zaken tijdens de onderhavige sollicitatieprocedure, waaruit hetzelfde blijkt.
Het hof wijst er in dat verband op dat de Commissaris van de Koningin in de provincie Limburg tijdens zijn overleg met de vertrouwenscommissie op 29 augustus 2012 die geheimhoudingsplicht nog eens heeft beklemtoond, alsmede in door de hem gezonden brief aan de voorzitter van de vertrouwenscommissie Roermond, [betrokkene 7] , van 30 augustus 2012. In deze brief onderstreept de Commissaris van de Koningin dat de gemeenteraad de werkwijze van de vertrouwenscommissie zodanig regelt dat vóór, tijdens en na het verrichten van de werkzaamheden door de vertrouwenscommissie volstrekte geheimhouding is gegarandeerd. Het hof wijst tevens op de brief van 4 april 2012 van [betrokkene 7] , als plaatsvervangend voorzitter van de raad, gericht aan de Gemeenteraad, waarin hij met het oog op de vast te stellen verordening benadrukt dat voor alle betrokkenen bij de vertrouwenscommissie (leden, adviseur én secretaris) volstrekte geheimhouding geldt.
In de Verordening vertrouwenscommissie van de gemeente Roermond - vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Roermond d.d. 10 mei 2012 met nr. 2012/035/3 - wordt de geheimhoudingsplicht omschreven.
In artikel 5 van de Verordening vertrouwenscommissie is - voor zover hier van belang - het navolgende opgenomen:
1. De leden van de commissie hebben volstrekte geheimhoudingsplicht omtrent hetgeen direct of indirect aan hen als lid van de commissie ter kennis is gekomen.
2. Deze geheimhouding geldt zowel tijdens het bestaan van de commissie als na ontbinding van de commissie.
3. De geheimhoudingsplicht geldt ook ten opzichte van raadsleden die geen lid van de commissie zijn of lid van de commissie zijn geweest.
4. De leden een tot en met drie van dit artikel zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op degene die op grond van artikel 7 de commissie ambtelijke bijstand verleent en de adviseur van de commissie.
Ook heeft de voorzitter van de vertrouwenscommissie aan het begin van de besloten raadsvergadering op 27 februari 2012 nog eens de geheimhoudingsplicht benadrukt. Uit het verslag van die vergadering blijkt immers dat de voorzitter het navolgende heeft medegedeeld: "Voor alles wat in deze vergadering aan de orde komt geldt een geheimhoudingsplicht op basis van artikel 61.c van de Gemeentewet. Deze geheimhoudingsplicht geldt voor een ieder die in deze vergadering aanwezig is."
Op grond van het vorenstaande staat naar het oordeel van het hof vast dat sprake is van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 61c in verband met artikel 61 van de Gemeentewet, op grond waarvan [betrokkene 1] een geheimhoudingsplicht had. Een andere uitleg is naar het oordeel van het hof ook moeilijk verenigbaar met de strekking van de procedure.
Het hof is, gelet op het voorgaande en op de mededeling van [betrokkene 1] aan de verdachte dat hij met een ander toestel zal bellen omdat hij dat veiliger vindt, van oordeel dat [betrokkene 1] wist dat hij, uit hoofde van wettelijke voorschriften, aan een geheimhoudingsplicht was gebonden en dat deze ook gold ten aanzien van de door hem aan verdachte gedane mededelingen omtrent de inhoud van de sollicitatiegesprekken.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte zich op geen enkel moment bewust is geweest van de mogelijkheid dat er in de contacten met [betrokkene 1] informatie zou worden doorgegeven die onder de geheimhoudingsplicht van [betrokkene 1] zou vallen, nu de verdachte in de in de tenlastelegging genoemde periode in de veronderstelling verkeerde dat de geheimhoudingsplicht enkel zag op het waarborgen van de privacy van de kandidaten.