In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd dat zij valsheid in geschrifte had gepleegd. De verdachte zou namens [bedrijf 1] meerdere vrachtbrief-vervoerdocumenten hebben ondertekend en afgestempeld, terwijl de lading niet daadwerkelijk was gelost. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft betwist dat de lading niet was gelost, maar de vraag was of het lossen van de lading een voorwaarde is voor de ontvangst daarvan. De rechtbank heeft hierbij aansluiting gezocht bij het begrip 'afleveren' in het vervoersrecht. De rechtbank concludeert dat de vrachtbrief-vervoerdocumenten, die door de verdachte zijn ondertekend, bewijs zijn van de aflevering van de lading, ook al was deze niet gelost. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van het tenlastegelegde feit, omdat de ondertekening van de vrachtbrief-vervoerdocumenten in de gegeven omstandigheden niet in strijd met de waarheid was. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat het feit dat de lading niet bij [bedrijf 1] is gelost, niet betekent dat de verdachte niet bevoegd was om de vrachtbrief te ondertekenen. De verdachte is vrijgesproken van valsheid in geschrifte, omdat de rechtbank van oordeel is dat de lading door de vervoerder is afgeleverd aan [bedrijf 1] en dat de verdachte op dat moment feitelijk over de lading kon beschikken.