ECLI:NL:RBROT:2016:5097

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
10/731033-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en verboden wapenbezit na schietpartij tussen criminele groepen

Op 4 juli 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een schietpartij op 27 juni 2015 te Rotterdam. Tijdens deze schietpartij, die plaatsvond nabij een theehuis, raakte de verdachte ernstig gewond en schoot hij een andere man, [slachtoffer], dood. De verdachte had een geladen vuurwapen bij zich en was in het gezelschap van andere gewapende personen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij mogelijk in gevaar was, hij geen recht had op noodweer. Dit kwam doordat hij zelf een vuurwapen had meegenomen naar een ontmoeting met criminele individuen, wat de omstandigheden bijzonder maakte. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot vijf jaar gevangenisstraf voor doodslag en verboden wapenbezit. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, waaronder het feit dat het slachtoffer als eerste had geschoten. De uitspraak benadrukt de ernst van het gebruik van vuurwapens in criminele omgevingen en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/731033-15 en 10/732050-16
Datum uitspraak: 4 juli 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouw mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam, en raadsman mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. B. van Unnik en P. Swaak hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder feit 1 impliciet primair en het onder feit 3 tenlastegelegde van parketnummer 10/731033-15;
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 impliciet subsidiair en het onder feit 2 tenlastegelegde van parketnummer 10/731033-15 en van het tenlastegelegde van parketnummer 10/732050-16;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1. 10/731033-15
10/731033-15 feit 1 en 10/732050-16
De rechtbank stelt vast dat op 27 juni 2015 een schietpartij heeft plaatsgevonden vlak bij het theehuis [naam] aan de [straat 1] te Rotterdam. Bij die schietpartij is [slachtoffer] om het leven gekomen en is de verdachte ernstig gewond geraakt. De verdachte heeft verklaard toen en daar op iemand te hebben geschoten die op de grond viel. Op de plaats delict zijn niet meer dan twee vuurwapens gebruikt, waarvan er één, een Glock, bij [slachtoffer] is aangetroffen. Naast de vijf hulzen die afkomstig zijn van het vuurwapen van [slachtoffer] , zijn negen hulzen aangetroffen die zijn verschoten met een en hetzelfde vuurwapen. Vast staat dat [slachtoffer] door vier kogels, verschoten met het vuurwapen van het merk HS, is geraakt en als gevolg van twee van die kogels die in en door zijn hoofd zijn geschoten, is komen te overlijden. Het kan niet anders of dit is het wapen waarmee de verdachte heeft geschoten. Derhalve is vast komen te staan dat de verdachte het vuurwapen van het merk HS voorhanden heeft gehad en dat de verdachte [slachtoffer] heeft doodschoten.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 10/731033-15 onder 1 tenlastegelegde onderdeel ‘met voorbedachten rade’ niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Beide hierbedoelde feiten zijn, met inachtneming van het bovenstaande, derhalve bewezen.
4.1.2. 10/731033-15
10/731033-15 feit 2
Standpunt officier van justitie
Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich samen met in ieder geval [betrokkene 1] schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag op [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en/of andere onbekend gebleven personen die zich op dat moment in de buurt van de [straat 1] en de [straat 2] ophielden.
Beoordeling
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de verdachte met een vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten. Niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat door de schoten die afgevuurd zijn door de verdachte, iemand anders dan [slachtoffer] dodelijk had kunnen worden geraakt.
Voorts is op 27 juni 2015 op de [straat 3] een automatisch vuurwapen van het merk Agram aangetroffen. Gelet op de camerabeelden van het theehuis [naam] ten tijde van het incident is tenminste aannemelijk geworden dat [betrokkene 1] in het bezit was van dat wapen. Er zijn vier hulzen aangetroffen op de hoek van de [straat 2] met de [straat 1] . Uit onderzoek is gebleken dat de systeemsporen van deze hulzen passen bij het automatische vuurwapen van het merk Agram. Echter, dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 1] terwijl de verdachte, gelet op het gepresenteerde tijdspad, op het bedoelde moment van schieten met potentieel dodelijk letsel is weggelopen, heeft geprobeerd [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en onbekende anderen dood te schieten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.
4.1.3. 10/731033-15
10/731033-15 feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde van parketnummer 10/731033-15 en het tenlastegelegde van parketnummer 10/732050-16 heeft begaan op die wijze dat:
10/731033-15
1.
hij op 27 juni 2015 te Rotterdam,
opzettelijk een persoon genaamd
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, meermalen, met één vuurwapen kogels afgevuurd op,
die [slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
10/732050-16
hij op 27 juni 2015 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van
die wet in de vorm van een pistool van het merk HS, model 9 sub-compact,
kaliber 9 millimeter, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten en verdachte

Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging aangezien hem een gerechtvaardigd beroep op noodweer, noodweerexces of putatief noodweer toekomt.
Beoordeling
Op grond van de verklaring van de verdachte en van de [getuige 1] is het aannemelijk geworden dat [slachtoffer] als eerste heeft geschoten in de richting van de verdachte. Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte door twee, wellicht door drie, kogels is geraakt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vervolgens terug heeft geschoten op degene die op hem schoot.
In het arrest van 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:864, heeft de Hoge Raad overwogen dat gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer, in casu [slachtoffer] zijn voorafgegaan, in de weg kunnen staan aan het slagen van een beroep op (putatief) noodweer of noodweerexces, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe onvoldoende.
In deze zaak doen zich naar het oordeel van de rechtbank bijzondere omstandigheden voor die een geslaagd beroep op (putatief) noodweer(exces) verhinderen.
De verdachte had die avond in zijn broeksband een geladen vuurwapen bij zich. Blijkens camerabeelden was ten minste één van de mannen in zijn gezelschap, [betrokkene 1] , gewapend met een automatisch vuurwapen, dat hij kort voorafgaand aan de schietpartij in zijn hand heeft gedragen, met zijn vinger langs de trekker. [betrokkene 1] heeft een positie ingenomen van waaruit hij de anderen dekking kon geven. De ander, [betrokkene 4] , staat volgens gegevens van de politie op een dodenlijst en was daar een maand eerder door de politie over ingelicht. [betrokkene 4] heeft zich naar eigen zeggen zowel voor als na de schietpartij in het buitenland schuil gehouden. In het dossier zit TCI-informatie of vergelijkbare informatie uit het buitenland. De verdediging heeft er (terecht) op gewezen dat deze informatie wat betreft [betrokkene 4] niet concludent is, behalve, zo merkt de rechtbank op, dat hij in verband wordt gebracht met handel in heroïne. De drie mannen hebben een confrontatie gehad met twee andere mannen, behalve met [slachtoffer] ook met [betrokkene 2] . Zowel [slachtoffer] als [betrokkene 2] waren gewapend. Op zijn minst aannemelijk is dat [betrokkene 1] een viertal kogels heeft afgevuurd; aannemelijk is geworden dat ook [betrokkene 2] heeft geschoten en negen kogels heeft afgevuurd. [betrokkene 2] is in februari 2016 doodgeschoten. Een getuige heeft over hem verklaard: “Hij is het vervelendste jochie hier uit de buurt. Hij wordt gezien als de dief van de buurt” (verklaring van [getuige 2] , 7 september 2015, p. 573).
Al met al is aldus naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake van twee partijen uit het criminele milieu, die een ontmoeting hebben gehad, waar beide partijen gewapend naar toe zijn gegaan en die in een schietpartij is geëindigd. Weliswaar staat daarmee niet vast dat de verdachte of een van de anderen uit was op die confrontatie, maar de partijen waren daarop wel voorbereid, tot en met het openlijk dragen van een automatisch vuurwapen aan toe.
[betrokkene 1] is voortvluchtig. [betrokkene 4] en [betrokkene 2] zijn op enig moment aangehouden. [betrokkene 2] heeft niet willen verklaren. [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij geen idee had waar de schietpartij over ging, dat hij niet in drugs heeft gehandeld en dat hij niet wist dat de verdachte en [betrokkene 1] gewapend waren.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een dag eerder als toerist naar Nederland was gekomen en dat hij het vuurwapen dat hij voorhanden had, had gevonden in een la in de woning waar hij verbleef en dat hij dit wapen terug wilde geven aan de eigenaar [betrokkene 4] . Hij heeft verklaard dat hij niet had gezien dat [betrokkene 1] een automatisch vuurwapen in zijn handen heeft gehad. [betrokkene 4] , die op de dag van de schietpartij de verdachte verschillende malen heeft ontmoet, heeft daarentegen verklaard dat hij met de verdachte niet heeft gesproken over een vuurwapen.
Dat de verdachte als toerist in Nederland was, niet heeft gezien dat [betrokkene 1] een automatisch vuurwapen in zijn hand hield en toevalligerwijs verzeild is geraakt in een schietpartij waar hij niets mee te maken had, acht de rechtbank in het licht van het vorenstaande hoogst onaannemelijk.
Conclusie
Op grond van de (onvoldoende weersproken) uiterlijke verschijningsvorm dat aannemelijk is dat sprake is van een afspraak in een crimineel milieu tussen twee partijen, waar de verdachte gewapend naar toe is gegaan en waarbij een van de mannen van verdachtes partij zichtbaar een schietklaar automatisch vuurwapen heeft gedragen, is sprake van bijzondere omstandigheden die een beroep op (putatief) noodweer of noodweerexces verhinderen. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluit. De bewezenverklaarde feiten en de verdachte zijn strafbaar.
De bewezen feiten leveren op:
10/731033-15
feit 1:
doodslag;
10/732050-16
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.

6.Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Op 27 juni 2015 heeft de verdachte de 27-jarige [slachtoffer] van het leven beroofd door vanaf korte afstand meermalen met een vuurwapen op hem te schieten. Het slachtoffer is vier keer geraakt, waarvan twee keer in het hoofd, en is aan zijn verwondingen overleden.
De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op het meest fundamentele recht van eenieder, het recht op leven, en heeft daarmee geen enkel respect getoond voor het menselijk bestaan. Dit feit op zichzelf rechtvaardigt, blijkens de straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd, onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van zeer lange duur.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf spelen de omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd een grote rol.
In het nadeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden. De verdachte, die op dat moment slechts een dag in Nederland verbleef, had een geladen vuurwapen bij zich op de openbare weg en bevond zich in een gezelschap waarvan aannemelijk is, dat tenminste een persoon in het bezit was van een schietklaar automatisch vuurwapen. De verdachte heeft midden in een woonwijk een vuurwapen getrokken en heeft op het slachtoffer meerdere kogels afgevuurd. Vanwege de warme zomerse nacht en de ramadan bevonden zich ten tijde van het incident veel mensen op straat. Voor de bewoners moet de gebeurtenis een uitermate beangstigende ervaring zijn geweest. Nadat door de verdachte en het slachtoffer over en weer is geschoten, zijn meerdere schoten gelost met het automatische wapen en met een pistool van het merk Glock. De schietpartij heeft kennelijk plaatsgevonden naar aanleiding van onenigheid binnen het criminele milieu. De in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid worden bevestigd en versterkt door de schijnbare vanzelfsprekendheid waarmee bij een misdrijf als deze vuurwapens voorhanden zijn en de lichtzinnigheid waarmee daarvan gebruik wordt gemaakt. De verdachte is geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan.
De rechtbank weegt, anders dan de officier van justitie kennelijk heeft gedaan, in het voordeel van de verdachte daarentegen zwaar mee dat aannemelijk is geworden dat het latere slachtoffer [slachtoffer] als eerste heeft geschoten. De verdachte heeft moeten vechten voor zijn leven. Hij heeft hierbij potentieel dodelijk letsel opgelopen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nog aan zijn toen opgelopen verwondingen geopereerd zal moeten worden.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 juni 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten in Nederland.
Alles afwegend wordt een gevangenisstraf voor na te noemen duur passend en geboden geacht.

7.In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen horloge van het [merk 1] terug te geven aan de verdachte en de bewaring te gelasten van het in beslag genomen horloge van het [merk 2] ten behoeve van de rechthebbende.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de in beslag genomen horloges terug te geven aan de verdachte, nu de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat deze aan hem toebehoren.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het in beslag genomen horloge van het [merk 1] (goednummer: PL1700-2015235277-4923198) aan de verdachte toebehoort. Ten aanzien van dit horloge zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
Het horloge van het [merk 2] (goednummer : PL1700-2015243203-4930227) is in beslag genomen in de woning aan [plaats] . Weliswaar heeft de verdachte op de zitting verklaard dat het horloge van hem is, maar hij heeft (eerder) ook verklaard dat anderen van de desbetreffende woning gebruik hebben gemaakt. De rechtbank kan niet uitsluiten dat het horloge aan een van die personen toebehoort. Nu niet kan worden vastgesteld aan wie dit voorwerp toebehoort, zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van parketnummer 10/731033-15 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit van parketnummer 10/731033-15 en het ten laste gelegde feit van parketnummer 10/732050-16, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
60 (zestig) maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
horloge van het [merk 1] (goednummer: PL1700-2015235277-4923198);
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
horloge van het [merk 2] (goednummer : PL1700-2015243203-4930227).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. van Lottum, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en J.C.M. Persoon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E.G. Busemeijer genaamd Lagemann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2016.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/731033-15
1.
hij op of omstreeks 27 juni 2015 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of
zijn mededader(s) opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, met één of meer
vuurwapen(s) één of meer kogel(s) afgevuurd op, althans in de richting van,
die [slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 289/287 van het Wetboek van Strafrecht);
art 289 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 juni 2015 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3]
en/of één of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) van
het leven te beroven,
met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met één of meer vuurwapen(s) één of
meer kogel(s) heeft/hebben afgevuurd op, althans in de richting van die [betrokkene 2]
en/of [betrokkene 3] en/of tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
(artikel 289/287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 27 juni 2015 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een pistool van het merk Akdal, model Ghost TR 02, kaliber 9
millimeter, en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie
III, te weten dertien kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot, kaliber 9
millimeter,
voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 jo 55 van de Wet wapens en munitie);
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
10/732050-16
hij op of omstreeks 27 juni 2015 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van
die wet in de vorm van een pistool van het merk HS, model 9 sub-compact,
kaliber 9 millimeter, voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 jo 55 van de Wet wapens en munitie);
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie