Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt - voor zover hier van belang - in:
"10. Voor zover uw hof in het hypothetische geval de hiervoor voorgedragen bewijsveren zou verwerpen, dan stelt [verdachte] zich subsidiair op het volgende standpunt, inhoudende dat hij met vrucht een beroep kan doen op noodweerexces). Ik meen, anders dan het onbegrijpelijke oordeel van de rechtbank, dat daarvoor in de stukken voldoende aanknopingspunten zijn te vinden, en dat in zijn bijzondere geval een strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Er is, zoals bekend, bij de rechtbank discussie ontstaan over beantwoording van de vraag, of [verdachte] een beroep op noodweer- of noodweerexces toekomt en hij straffeloos dient te blijven. De enkele omstandigheid, dat iemand zich willens en wetens in een situatie begeeft waarin een tegenreactie van het latere slachtoffer te verwachten was, staat aan het slagen van het beroep op noodweer echter niet in de weg. Vgl. HR 7 december 2010, LJN B01267 en HR 28 maart 2006, LJN AU8087, NJ 2006, 509, m.nt. Y. Buruma. Zie in dit verband ook:
T. Bertens, Eigen schuld en noodweer, in Welberaden. Beschouwingen over de rechtsontwikkeling in de rechtspraak van de Hoge Raad der Nederlanden, onder redactie van M.J.A. Duker, L.J.A. Pieterse en A.J.P. Schild, Nijmegen, 2009, p. 1-13.
Een beroep op noodweer kan in beginsel niet worden verworpen op de grond, dat verzoeker zich aan de confrontatie met de aangevers had kunnen onttrekken. Vgl. HR 22 november 2011, LJN BT6449; HR 15 november 2011, LJN BQ6110 en HR 12 juli 2011, LJN BQ6720. Ook indien een verdachte zich op voorhand van een wapen heeft voorzien en voor de confrontatie weg kon gaan doch de confrontatie opzoekt, is noodweer of noodweerexces nog mogelijk (LJN:AZ7309 en NJFS 2006,146).
Voorts kan niet op voorhand worden uitgesloten dat een beroep noodweerexces mogelijk is in gevallen waarin de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding niet direct van het slachtoffer zelf uitging, bijvoorbeeld in situaties waarin het slachtoffer wel een aandeel had in de aanranding of de dreiging daarvan of sprake was van andere gedragingen van het slachtoffer waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die ertoe hebben geleid dat de aangevallene - handelende in een hevige gemoedsbeweging - zich op het slachtoffer richtte (HR 11 januari 2011, LJN BP0265, NJ 2011, 339).
Niet alleen paniek- of angstgevoelens kunnen een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in art. 41, tweede lid, Sr veroorzaken, maar een hevige gemoedsbeweging in vorenbedoelde zin kan zelfs ook bestaan in door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gewekte woede (HR 21 oktober 2008, LJN BD7821, NJ 2008, 561).
Daaruit volgt, dat de motiveringsplicht voor de strafrechter hoog ligt, in geval een beroep op noodweer, putatief noodweer of noodweer-exces wordt afgewezen.
11. Er staat, zoals gezegd, genoegzaam vast, dat [verdachte] achterin de Susuki heeft gezeten, dat hij niet heeft gereden en niet als eerste is uitgestapt. Gelet op diens verklaring, die van zijn medeverdachten en zelfs die van aangever [betrokkene 1], die zonder meer verklaarde, dat hij op de plaats delict op [verdachte] is afgerend en dacht: 'Dit is het moment, ik wil hem hebben!' is genoegzaam aannemelijk geworden, dat [verdachte] werd aangevallen door [betrokkene 1], terwijl hij bovendien werd omgeven door een overmacht aan vijandige personen van de zgn. Rozenburgse maffiagroep, bewapend met knuppels, messen, stokken en stenen. De autoruit was ook al ingeslagen, terwijl de portierdeuren werden opengerukt door enkele andere groepsleden.
Hoe verstandig het misschien ook is om een mogelijke conflictsituatie met de andere groep uit de weg te gaan, [verdachte] was, mede gelet op voorgaande jurisprudentie, gerechtigd zich tegen de mogelijke aanval met een mes te verdedigen, in afwachting van wat er zou gebeuren.
De actie van [betrokkene 1], die hem in fysiek opzicht de baas was, en zijn groep, en snelle opvolgende gebeurtenissen, gaf bij [verdachte] aanleiding tot een hevige gemoedsbeweging, door die geweldsuitspattingen jegens hem en de andere inzittenden van de auto veroorzaakt. Hij meende en mocht menen dat het onmiddellijke gevaar nog steeds voortduurde.
[verdachte] diende in dit bijzonder geval adequaat en doeltreffend te handelen, en deed wat in dat bijzondere geval van hem gevergd mocht worden. Hij heeft daarbij voldaan aan de noodzakelijke voorwaarden van proportionaliteit en subsidiariteit. Van hem kon op dat moment niet worden gevergd, dat hij in de hectiek van het moment minder ingrijpend zou reageren.
Zijn verdediging met een mes, en het steken slechts in het been en niet in het bovenlichaam of de lies bij [betrokkene 1], was dan ook passend en geboden. Op grond van het voorgaande is genoegzaam aannemelijk geworden, dat het handelen van [verdachte] geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen lijf, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het beroep op noodweer dan wel noodweerexces dient slechts aannemelijk te worden, en hoeft hij dus niet aan de hand van getuigen te bewijzen. Vgl. NJ 2009/493. Hij dient om die reden straffeloos te blijven, aangezien hem in dit geval een strafuitsluitingsgrond toekomt. Hij kan daar in dit bijzondere geval met vrucht een beroep op doen.
14. Voor zover Uw Hof mocht oordelen, dat het voorgaande beroep op noodweer (exces) niet zou opgaan, dan komt [verdachte] meer subsidiair wel een beroep toe op putatief noodweer. Hij verkeerde immers in de verschoonbare dwaling, dat hij zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding moest verdedigen, door te handelen als hij heeft gedaan. Vgl. LJN:BA1002.
15. Het aangevallen strafvonnis dient om die reden alsnog vernietigd te worden, met ontslag van alle rechtsvervolging van cliënt."