ECLI:NL:RBROT:2016:4792

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
153251
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke toetsing van verkeersbesluit tot instellen van verbodszone voor vrachtwagens in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam en een winkelier die bezwaar had gemaakt tegen een verkeersbesluit. Dit besluit, genomen op 10 november 2014, hield in dat er een verbodszone voor vrachtwagens werd ingesteld op en rond de ’s-Gravendijkwal in Rotterdam. De winkelier, eiseres, stelde dat haar magazijnen niet meer bereikbaar waren voor vrachtwagens van haar leveranciers door de geslotenverklaring. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond bij een besluit van 30 april 2015, waartegen eiseres beroep instelde.

Tijdens de zitting op 11 april 2016 werd het standpunt van verweerder toegelicht, waarbij werd gewezen op de noodzaak van het verkeersbesluit in het kader van de luchtkwaliteitsverbetering in de stad. De rechtbank overwoog dat het college een ruime beoordelingsmarge heeft bij het nemen van verkeersbesluiten en dat de belangen van de luchtkwaliteit en de bereikbaarheid van de winkel tegen elkaar moesten worden afgewogen. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door het college niet onevenwichtig was en dat het besluit om de vrachtwagens te weren gerechtvaardigd was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de door verweerder gemaakte belangenafweging niet zodanig onevenwichtig was dat het college niet in redelijkheid tot het bestreden besluit had kunnen komen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van het waarborgen van de luchtkwaliteit in stedelijke gebieden en de rol van verkeersbesluiten daarin.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
Zaaknummer: ROT 15/3251

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juni 2016 in de zaak tussen

[naam bedrijf], gevestigd te [plaats] , eiseres,
gemachtigde: [naam] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. E. van Lunteren.

Procesverloop

Op 10 november 2014, gepubliceerd in de Staatscourant van 14 november 2014, nr. 32706, heeft verweerder een verkeersbesluit genomen, inhoudende het instellen van een verbodszone voor vrachtwagens op en rond de ’s-Gravendijkwal te Rotterdam.
Tegen dit besluit (het primaire besluit) heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor verweerder is tevens verschenen J. Kamp, werkzaam bij de dienst Stadsontwikkeling.

Overwegingen

1. In het kader van het actieprogramma ‘Rotterdamse Aanpak Luchtkwaliteit’ werkt verweerder sinds 2006 aan de verbetering van de luchtkwaliteit in de stad.
Uit onderzoek is gebleken is dat op en rond de ’s-Gravendijkwal de luchtkwaliteitsnorm voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO²) wordt overschreden. Deze is veel hoger dan de daartoe gestelde Europese milieunorm. De ’s-Gravendijkwal is hiermee een van de wegen met de slechtste luchtkwaliteit voor wat betreft stikstofdioxide in Nederland.
Vrachtverkeer draagt relatief veel bij aan de concentratie NO².
2. Bij het primaire besluit is het gebied op en rond de ’s-Gravendijkwal vanaf 5 januari 2015 gesloten verklaard voor vrachtauto’s door plaatsing van bord C07, geldend voor de daar genoemde weggedeelten, en tot het instellen van het gebod tot het volgen van bepaalde rijrichtingen. Eiseres, die een winkel heeft aan [straat] , heeft aangevoerd dat haar magazijnen in [locatie 1] en [locatie 2] als gevolg van de geslotenverklaring niet meer bereikbaar zijn voor de vrachtwagens van haar toeleveranciers. Hierop heeft verweerder de C07-zone op de parallelbaan ’s-Gravendijkwal en Ochterveltstraat verkleind tot de parallelbaan ’s-Gravendijkwal tussen Rochussenstraat en Ochterveltstraat.
3. Bij het bestreden besluit stelt verweerder zich - met overname van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 19 maart 2015 - op het standpunt, dat op deze wijze het kordon tegen vrachtauto’s rondom het projectgebied intact blijft, dat het verkeersbesluit goed kan worden gehandhaafd en dat eiseres tegemoet wordt gekomen op het punt van bereikbaarheid van haar winkel en magazijnen. Voor zover eiseres heeft betoogd dat haar toeleveranciers moeten omrijden en dat de vrachtwagens die uit het zuiden komen last kunnen hebben van de tram als die stil staat op de kruising Rochussenstraat/- Nieuwe Binnenweg, overweegt verweerder dat het belang van eiseres, gelegen in de bereikbaarheid van haar panden, niet opweegt tegen het met het verkeersbesluit te dienen belang. Het openstellen van de parallelbaan, zoals eiseres wenst, vormt een probleem, omdat men een kordon rond de wijk Middelland wil maken, zodat daar geen vrachtauto meer in kan. Bij het openstellen van de parallelbaan zullen vrachtauto’s die vanuit het zuiden komen en het verbod zien de parallelbaan kiezen en onterecht op de Nieuwe Binnenweg (binnen het kordon) terecht komen. De omstandigheid dat de vrachtauto’s van en naar het bedrijf van eiseres moeten omrijden, leidt niet tot het oordeel dat eiseres onevenredig door het verkeersbesluit wordt getroffen. Het gaat, zoals eiseres zelf stelt, om een afstand van vier kilometer. Tevens kunnen vrachtauto’s ontheffing vragen van het verbod, aldus verweerder.
4. Eiseres voert in beroep aan dat haar bedrijfsvoering ernstig wordt gehinderd, nu de vrachtwagens van haar leveranciers moeten omrijden om bij de winkel en de magazijnen te kunnen komen. Dit bemoeilijkt de toelevering en heeft bovendien tot gevolg dat de met het verkeersbesluit beoogde vermindering van schadelijke stoffen teniet wordt gedaan. De door verweerder genoemde mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen voor bepaalde vrachtwagens, biedt naar de mening van eiseres geen oplossing, omdat het om veel verschillende leveranciers gaat, die gebruik maken van verschillende vrachtwagens.
Eiseres stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar (economische) belangen en dat zij onevenredig wordt benadeeld door het besluit. Verzocht wordt om ook het weggedeelte tussen de Rochussenstraat en de Ochterveltstraat voor vrachtverkeer open te stellen.
5.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Het tweede lid bepaalt dat de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts kunnen strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wvw 1994 geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Het tweede lid bepaalt dat maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Op grond van artikel 18, derde lid, van de WVW 1994 worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent de eisen waaraan verkeersbesluiten dienen te voldoen alsmede omtrent de totstandkoming en de inwerkingtreding van die besluiten.
5.2.
Regels als bedoeld in artikel 18, derde lid, van de WVW1994 zijn neergelegd in het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW).
Op grond van artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraken van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8933 en
12 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5894), volgt dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is ook aan verweerder om de verschillende belangen, die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit, tegen elkaar af te wegen om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de WVW 1994 vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregel vergen. Verweerder hoeft niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met het besluit de eraan ten grondslag liggende belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen zijn afgewogen. De rechter dient zich daarom bij de toetsing van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat verweerder niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
7. Verweerder heeft zijn standpunt dat het verkeersbesluit een noodzakelijk gevolg is van het streven om tot een verbetering van de luchtkwaliteit en daarmee van het woon- en leefklimaat in het betreffende gebied te komen, gemotiveerd. Een effectieve maatregel voor het verbeteren van de luchtkwaliteit in een bepaald gebied is volgens verweerder het weren van vrachtauto’s. Nu het vrachtverkeer regelmatig gebruikmaakt van de ’s-Gravendijkwal als doorgaande route, acht verweerder het gewenst de straat in beide richtingen te sluiten voor vrachtauto’s. Met de getroffen verkeersmaatregelen wordt beoogd de concentratie NO² terug te dringen en zodoende het woon- en leefklimaat ter plaatse te verbeteren.
Tevens acht de rechtbank van belang dat met de aanpassing van de geslotenverklaring de bereikbaarheid van de bedrijfspanden van eiseres is gewaarborgd, zij het dat moet worden omgereden. Met betrekking tot de door eiseres geuite wens om ook het weggedeelte tussen de Rochussenstraat en de Ochterveltstraat (volgens eiseres een strook van 200 meter) voor vrachtverkeer vrij te geven, heeft verweerder ter zitting aan de hand van een kaart toegelicht dat de vrachtauto’s die dan het gebied in rijden, klem komen te zitten. In het plaatsen van een waarschuwingsbord ziet verweerder geen heil, omdat de chauffeurs dit naar verwachting zullen negeren. Voor zover eiseres heeft opgemerkt dat het probleem niet zozeer is gelegen in het moeten omrijden door de vrachtauto’s van de leveranciers, maar in het keren in een te nauwe bocht, heeft verweerder verklaard dat uit testen ter plaatse is gebleken dat de door de vrachtauto’s te nemen bocht niet te krap is, zodat keren geen probleem moet zijn.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat omrijden meer vervuiling met zich meebrengt, overweegt de rechtbank dat verweerder met een (geringe) verslechtering van de luchtkwaliteit in het gebied rond de ’s-Gravendijkwal rekening heeft gehouden. Dit nadeel weegt op tegen de verwachte vermindering van de concentratie stikstofdioxide op de
’s-Gravendijkwal zelf en de verwachting dat de iets verslechterde luchtkwaliteit in het projectgebied binnen de milieunormen zal blijven. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat uit inmiddels uitgevoerde metingen is gebleken dat, ondanks het omrijden door het vrachtverkeer, de luchtkwaliteit in het gebied is verbeterd. Ter zitting heeft eiseres nog opgemerkt, dat het niet zo is dat zij als gevolg van het verkeersbesluit minder klanten krijgt, maar dat het haar veel extra tijd kost om de chauffeurs van de leveranciers over de verkeerssituatie ter plaatse te informeren. Overwogen wordt dat verwacht mag worden dat die situatie na verloop van enige tijd bij de leveranciers bekend zal zijn en dat hun chauffeurs daarmee rekening kunnen houden. Bovendien heeft verweerder gezegd dat de nieuwe situatie in updates van navigatiesystemen zal zijn verwerkt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder gemaakte belangenafweging niet zodanig onevenwichtig is dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
8. Het beroep van eiseres is ongegrond.
9. Voor een vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. D. Brugman en
mr. J. Fransen, leden, in aanwezigheid van mr. S.M. Joseph, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.