ECLI:NL:RBROT:2016:4324

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
C/10/499625 / FT EA 16/911 en C/10/499626 / FT EA 16/912
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen en schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening ex artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 15 april 2016 een verzoekschrift ingediend om een moratorium te verkrijgen, omdat hij dreigde ontruimd te worden uit zijn huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurtermijnen voor de maanden maart, april en mei 2016 zijn voldaan en dat er een budgetbeheertraject is opgestart. Verzoeker heeft recent een fulltime baan gevonden en heeft betalingsregelingen getroffen met de Belastingdienst. De rechtbank oordeelt dat er voldoende aannemelijk is dat verzoeker in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, en dat er sprake is van een bedreigende situatie die een moratorium rechtvaardigt.

De Stichting Vestia, de verhuurder, heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat verzoeker zijn huurverplichtingen niet naar behoren nakomt en dat er onvoldoende waarborgen zijn voor de betaling van de huurtermijnen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het belang van verzoeker om in zijn woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van de verhuurder om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, onder de voorwaarde dat verzoeker zijn lopende huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet
rekestnummers: [nummer 1] (verzoek moratorium)
[nummer 2] (verzoek schuldsaneringsregeling)
uitspraakdatum: 1 juni 2016
[naam 1],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 15 april 2016, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw) een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 18 april 2016 van heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 18 mei 2016.
Ter zitting van 18 mei 2016 zijn verschenen en gehoord:
  • de heer [naam 1] , verzoeker;
  • de heer [naam 2] , werkzaam bij schuldhulpverlening gemeente Brielle (hierna: SHV);
De Stichting Vestia, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) heeft via een gemachtigde, [naam 3] , werkzaam bij GGN Mastering Credit voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Verweerster is niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en de Stichting Vestia gevestigd te Rotterdam te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 februari 2016 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat voor de schulden die zijn ontstaan bij de Belastingdienst inzake huur- en zorgtoeslag betalingsregelingen zijn getroffen. Verzoeker heeft verklaard dat hij sinds vorige week een fulltime baan heeft als blaasmedewerker in de fijnmechanica. Verzoeker heeft verder verklaard dat hem niet bekend is waarom de huurtermijn van de maand april 2016 niet tijdig is betaald. Wat betreft de schuld aan het CJIB heeft verzoeker verklaard dat deze is ontstaan doordat de verzekeraar de dekking van zijn scooter had opgeschort of beëindigd. Verzoeker was hiervan niet op de hoogte gebracht waardoor hij een melding heeft gekregen van onverzekerd rijden en een boete heeft gekregen.
SHV heeft ter terechtzitting verklaard dat verzoeker in december 2015 zich heeft aangemeld bij schuldhulpverlening. Het budgetbeheer is opgestart en er is een rekeningnummer geopend waar de toeslagen van verzoeker naar worden overgemaakt. Het salaris van verzoeker dient ook op dit rekeningnummer te worden gestort. SHV heeft verklaard dat het budgetbeheer in mei 2016 officieel dient in te gaan. Wat betreft de huur van de maand april heeft SHV verklaard dat de opstartfase van het budgetbeheer niet goed verliep en dat de vader van verzoeker eenmalig de huur heeft overgemaakt. SHV heeft verder verklaard dat het schuldhulpverleningstraject nog niet is opgestart en de schuldeisers nog niet zijn benaderd. SHV heeft voorts verklaard dat het een uitzondering is dat er in een situatie als deze om een moratorium wordt verzocht. Het was van beleid van Vestia om na inschakeling van SHV de ontruiming op te schorten. Deze weigering nu heeft te maken met nieuw beleid van Stichting Vestia. Voorts heeft hij verklaard dat de afloscapaciteit opnieuw berekend dient te worden in verband met de nieuwe baan van schuldenaar.

3.Het verweer

Verweerster heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat verzoeker tot op heden zijn huurverplichtingen niet naar behoren nakomt. De huur dient vóór of uiterlijk op de eerste maand binnen te zijn bij Stichting Vestia, echter de huur van de maand april 2016 is pas op 12 april 2016 ontvangen. Tevens heeft verweerster aangevoerd dat er onvoldoende waarborgen bestaan voor de betaling van de huurtermijnen en de overige vaste lasten gedurende het moratorium. Daarnaast heeft verzoeker geen oplossing aangeboden voor het aflossen van de huurachterstand.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 februari 2016 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 4 april 2016 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 19 april 2016 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 12 februari 2016 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan, nu de huurtermijnen van de maanden maart, april en mei 2016 zijn voldaan en er budgetbeheer ten behoeve van schuldenaar wordt opgestart. Daarnaast neemt de rechtbank in overweging dat verzoeker sinds kort een fulltime baan heeft en hij een betalingsregeling heeft getroffen met de Belastingdienst. Nu overigens niet is gebleken van redenen die tot afwijzing van het verzoek moeten leiden, dient naar het oordeel van de rechtbank het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan van verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 12 februari 2016 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur
van zes maanden;
- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk, voorzitter en mr. V.M. de Winkel en mr. M. Aukema, rechters en in aanwezigheid van mr. M.H. Vossenaar, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2016.