ECLI:NL:RBROT:2016:4296
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door schuldenaren
In deze zaak heeft de rechter-commissaris op 3 maart 2016 een voordracht gedaan voor de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van twee schuldenaren, omdat zij hun verplichtingen niet nakomen. Tijdens de zitting op 20 april 2016 werd bevestigd dat de schuldenaren niet voldeden aan hun informatie- en sollicitatieverplichtingen. De schuldenaren stonden onder beschermingsbewind, maar ook de beschermingsbewindvoerder ontving geen informatie van hen. De rechtbank oordeelde dat de schuldsaneringsregeling moest worden beëindigd, omdat de schuldenaren niet voldoende hadden bijgedragen aan de boedel en nieuwe schulden hadden laten ontstaan. De rechtbank benadrukte dat de schuldenaren, ondanks herhaalde waarschuwingen, niet naar behoren voldeden aan hun verplichtingen. De rechter oordeelde dat de schuldenaren toerekenbaar tekortschoten in hun verplichtingen en dat de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d en e, van de Faillissementswet moest worden beëindigd. De rechtbank stelde ook het salaris van de bewindvoerder vast, maar concludeerde dat er geen baten beschikbaar waren om de vorderingen te voldoen, waardoor er geen sprake was van een faillissement van rechtswege. De uitspraak werd gedaan door mr. R. Kruisdijk en is openbaar uitgesproken op 26 april 2016.