Overwegingen
1. In artikel 22a, eerste lid, van de Pw, zoals dat luidde tot 1 januari 2016, is bepaald dat indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, de norm per kalendermaand voor de belanghebbende is:
Hierbij staat:
• A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft; en
• B voor de rekennorm.
Op grond van het vierde lid, zoals dat luidde tot 1 januari 2016, worden tot de personen in het eerste lid niet gerekend:
a. de persoon die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt,
b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft,
c. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger, en
d. de persoon die onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering kan bestaan op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering, de persoon die onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt.
Op grond van het vijfde lid van artikel 22a van de Pw, legt de belanghebbende op verzoek van het college de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b of onderdeel c, over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.
Artikel 4.1, eerste lid, van de Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 Maassluis, Vlaardingen en Schiedam 2015 (hierna: Beleidsregels) bepaalt dat voor de beoordeling of sprake is van een commerciële prijs voor kamerhuur als bedoeld in artikel 22a, vierde lid, onder b en c, van de Pw gebruik wordt gemaakt van de rekenmethodiek van de Huurcommissie. Volgens het tweede lid wordt een huurprijs commercieel geacht wanneer die per maand hoger is dan € 400,00, of tenminste 75% bedraagt van de volgens de methodiek van de Huurcommissie berekende maximale huurprijs.
Artikel 4.2, eerste lid, van de Beleidsregels bepaalt dat voor de beoordeling of sprake is van een commerciële prijs voor kost en inwoning van een kostganger als bedoeld in artikel 22a, vierde lid, onder b en c, van de wet gebruik wordt gemaakt van de rekenmethodiek van de Huurcommissie, alsmede van de normen van het NIBUD voor de kosten van voeding per persoon per dag. Volgens het tweede lid wordt een prijs voor kost en inwoning van een kostganger commercieel geacht wanneer die per maand hoger is dan € 600,00, of
tenminste 75% bedraagt van de volgens de methodiek van de Huurcommissie berekende maximale huurprijs, verhoogd met 30 maal de toepasselijke norm voor voeding per persoon per dag.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een commerciële prijs betaalt. Volgens een rapport van 29 juni 2015 heeft [verhuurster] als verhuurster in dezelfde woning haar hoofdverblijf en voedt zij eiser. Zij zou hebben verklaard dat eiser erg veel eet en dat zij de kosten van de huur laag houdt omdat eiser ziek is. De kosten van de voeding komen alleen al uit op € 194,40 per maand, zodat slechts ruim € 100,- resteert voor het gebruik van de woonruimte en de voorzieningen. Eiser heeft nagelaten om in bezwaar alsnog door concrete en verifieerbare stukken aan te tonen dat de prijs van € 300,- in verhouding staat tot de geleverde prestaties. Nu geen sprake is van een commerciële prijs, telt [verhuurster] mee voor de kostendelersnorm. Dit betekent dat de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 1 juli 2015 € 686,31 per maand bedraagt.
3. Eiser voert aan - kort weergegeven - dat hij een kamer huurt bij [verhuurster] . Boodschappen, koken en wassen doet hij zelf. Eiser wijst op de door hem in beroep overgelegde verklaring van [verhuurster] van 27 oktober 2015, waarin dit wordt bevestigd. Eiser betaalt € 300,- per maand voor de huur van de kamer, inclusief gas, water en licht.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Ter beantwoording ligt de vraag voor of verweerder terecht de kostendelersnorm van toepassing acht, omdat eiser voor de kamer geen commerciële prijs betaalt.
4.1.Verweerder is ervan uitgegaan dat eiser naast inwoning ook kost ontvangt. Eiser heeft aan verweerder een overeenkomst tussen hem en [verhuurster] overgelegd. Boven de overeenkomst is vermeld “Kostganger contract” en eiser en [verhuurster] worden aangeduid als “kostganger” onderscheidenlijk “kostgever”. In de overeenkomst is bepaald dat eiser maandelijks een vergoeding betaalt voor inwoning, medegebruik en voorzieningen van € 300,-. Over het verstrekken van kost is in de overeenkomst echter niets opgenomen. Verweerder verwijst weliswaar naar een rapport van 29 juni 2015, waarin onder meer is vermeld dat [verhuurster] eiser “voedt”, maar een verslag van een gesprek waaruit kan volgen dat [verhuurster] heeft verklaard dat zij eiser kost verstrekt, is niet voorhanden. Voorts hebben eiser en [verhuurster] in bezwaar en beroep consequent betwist dat sprake is van het verstrekken van kost. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook niet aannemelijk gemaakt dat eiser is aan te merken als kostganger.
4.2.Gelet op 4.1 rust het bestreden besluit niet op een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de rechtbank het haar voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
4.3.De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit binnen zes weken na verzending van deze beslissing te herstellen met inachtneming van deze tussenuitspraak. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder onderzoeken of de huurprijs van € 300,- per maand die eiser aan [verhuurster] betaalt tenminste 75% bedraagt van de volgens de methodiek van de Huurcommissie berekende maximale huurprijs. De rechtbank wijst er in dit verband op dat, hoewel op eiser de plicht rust om tijdig de juiste inlichtingen te verstrekken, het gaat om de ambtshalve aanpassing van de bijstandsuitkering aan de kostendelersnorm, zodat, anders dan waarvan het bestreden besluit kennelijk uitgaat, de bewijslast uiteindelijk op verweerder rust.
4.4.Voor zover in de artikelen 4.1 en 4.2 van de Beleidsregels is bepaald dat een huurprijs commercieel wordt geacht wanneer die per maand hoger is dan € 400,- onderscheidenlijk hoger is dan € 600,- wijst de rechtbank nog op het volgende. In de Memorie van Toelichting bij Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten is onder meer vermeld: “Er moet sprake zijn van een commerciële prijs; de prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is.” (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, p. 60). Gelet op deze toelichting moet ervan worden uitgegaan dat het begrip “commerciële prijs” zo dient te worden uitgelegd, dat bij de vaststelling daarvan de verhouding tot zowel de geleverde prestaties als tot hetgeen in het commerciële verkeer gebruikelijk is dient te worden bepaald. Voor zover in de Beleidsregels een vaste ondergrens is opgenomen voor het vaststellen van de commerciële huurprijs, zonder dat is voorzien in enig onderzoek naar de verhouding tot de geleverde prestaties, wordt geen juiste uitleg gegeven aan het begrip “commerciële prijs” in artikel 22a, vierde lid, van de Pw.
4.5.Als verweerder gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in de besluitvorming te herstellen, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken schriftelijk te reageren op de wijze waarop verweerder het gebrek heeft hersteld. In beginsel zal de rechtbank vervolgens het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
4.6.Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, dient hij dit binnen twee weken na verzending van deze uitspraak schriftelijk kenbaar te maken. In dat geval zal de rechtbank het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
5. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.