In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. R. Küçükünal, en Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (voorheen Achmea Zorgkantoor N.V.), vertegenwoordigd door mr. C. Hartman en mr. M.R.A. Raghoebarsingh. Eiseres ontving een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Algemene Wet Bijzonder Ziektekosten (AWBZ). Het zorgkantoor heeft op 15 oktober 2014 het pgb met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 33.886,92 teruggevorderd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het zorgkantoor heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het zorgkantoor niet bevoegd was om het pgb over de jaren 2012 en 2013 in te trekken, omdat er geen feiten of omstandigheden waren waarvan het zorgkantoor bij de vaststelling van het pgb redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn. De rechtbank oordeelde dat het zorgkantoor bij de vaststelling van het pgb al een oordeel had moeten vormen over de nakoming van de verplichtingen die aan het pgb waren verbonden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor wat betreft de intrekking en terugvordering van het pgb over de jaren 2012 en 2013.
Voor het jaar 2014 oordeelde de rechtbank echter dat eiseres niet had voldaan aan de verplichtingen die aan het pgb waren verbonden, waardoor het zorgkantoor bevoegd was om het pgb in te trekken. De rechtbank verklaarde het beroep deels gegrond en deels ongegrond, en veroordeelde het zorgkantoor in de proceskosten van eiseres.