In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam over de toepassing van de kostendelersnorm onder de Participatiewet. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Nentjes, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin de kostendelersnorm werd toegepast op zijn uitkering. Verweerder had vastgesteld dat er op het woonadres van eiser een andere meerderjarige persoon woonde, wat invloed had op de berekening van de kostendelersnorm. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat hij een etage huurde en niet slechts een kamer, en dat de huurprijs lager was dan de commerciële huurprijs die door verweerder was vastgesteld.
De rechtbank oordeelde dat verweerder de uitleg van het begrip 'commerciële prijs' in de Beleidsregels commerciële prijs Participatiewet Rotterdam 2015 onjuist had toegepast. De rechtbank stelde vast dat de vastgestelde commerciële huurprijs niet in verhouding stond tot de geleverde prestaties en dat er geen onderzoek was gedaan naar wat gebruikelijk was in het commerciële verkeer. Hierdoor was het bestreden besluit in strijd met de wet. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder het griffierecht moest vergoeden en de proceskosten moest betalen. De uitspraak benadrukt het belang van een juiste uitleg van de commerciële prijs in het kader van de kostendelersnorm.