ECLI:NL:RBROT:2016:3912

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
15/280
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over persoonsgebonden budget en ontvankelijkheid van bezwaarschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 mei 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. en eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De zaak betreft de afkeuring van de besteding van een persoonsgebonden budget (PGB) door de zorgkantoor, die eiseres in bezwaar aanvecht. De zorgkantoor had in brieven van 12 februari en 12 mei 2014 de besteding van het PGB voor bepaalde bedragen afgekeurd en goedgekeurd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de zorgkantoor verklaarde deze bezwaren ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bezwaar van eiseres tegen de afkeuring van 12 februari 2014 na afloop van de bezwaartermijn was ingediend, waardoor het niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. De rechtbank oordeelt dat de brief van 12 februari 2014 wel degelijk als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt, omdat deze op rechtsgevolg gericht was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de brief van 12 mei 2014 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept en dus ook niet als een besluit kan worden aangemerkt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de bezwaren tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de zorgkantoor veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 992,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/280

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 mei 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten,
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (voorheen Achmea Zorgkantoor N.V.), verweerder,

gemachtigden: mr. M. Emerenciana en mr. C. Hartman.

Procesverloop

Bij brief van 12 februari 2014 heeft verweerder de besteding door eiseres van haar persoonsgebonden budget (PGB) in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013, voor een bedrag van € 9.000,00 afgekeurd en voor een bedrag van € 10.300,00 goedgekeurd.
Bij brief van 1 april 2014 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de afkeuring van 12 februari 2014.
Bij brief van 12 mei 2014 (“Verantwoordingsbeschikking PGB”) heeft verweerder de besteding door eiseres van haar PGB in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 voor een bedrag van € 9.000,00 afgekeurd en voor een bedrag van € 10.300,00 goedgekeurd.
Bij brief van 18 juni 2014 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de afkeuring van 12 mei 2014.
Bij besluit van 2 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de brieven van 12 februari 2014 en 12 mei 2014 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is verschenen de zus van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. In beroep heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar van 1 april 2014 na afloop van de bezwaartermijn is ingediend en daarom niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De brief van 12 mei 2014 is volgens verweerder niet gericht op rechtsgevolg en kan daarom niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bezwaar tegen deze brief is daarom eveneens niet-ontvankelijk.
2. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.1.
Ter zitting heeft eiseres betoogd dat de brief van 12 februari 2014 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat met deze brief geen bezwaartermijn is aangevangen. Dit betoog slaagt niet. Anders dan in de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 september 2015 (ECLI:NL:RBNHO:2015:8867), waar eiseres naar heeft verwezen, worden in de brief van 12 februari 2014 concrete bedragen genoemd van de kosten die zijn afgekeurd en de kosten die zijn goedgekeurd. De mededelingen in de brief zijn op rechtsgevolg gericht. De brief moet daarom worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK4988).
3.2.
Eiseres betwist niet dat het bezwaarschrift van 1 april 2014, gericht tegen de als primair besluit aan te merken brief van 12 februari 2014, na afloop van de bezwaartermijn is ingediend. Eiseres heeft niet gereageerd op de brief van verweerder van 2 april 2014, waarin is verzocht om aan te geven waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest. Dit betekent dat verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
3.3.
Met de brief van 12 mei 2014 worden, anders dan eiseres meent, geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven geroepen. De brief is slechts een herhaling van het primaire besluit en is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent dat verweerder het hiertegen gerichte bezwaar eveneens niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door de bezwaren alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat de bezwaren tegen het primaire besluit en tegen de brief van 12 mei 2014 niet-ontvankelijk worden verklaard;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Bergen, voorzitter, in aanwezigheid van mr. H. Bedee en mr. S.E.C. Debets, rechters, en mr. A.M.P. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.