ECLI:NL:RBROT:2016:3823

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
23 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2914
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de toekenning van een forfaitaire kilometervergoeding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 24 mei 2016, wordt de zaak behandeld van eiseres die een beroep heeft ingesteld tegen het besluit van verweerder, het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord, dat haar recht op een forfaitaire kilometervergoeding voor het gebruik van haar eigen auto heeft beëindigd. Eiseres, die lijdt aan diverse lichamelijke klachten, ontving sinds 1994 een vergoeding voor haar vervoerskosten. Verweerder heeft in zijn besluit gesteld dat eiseres niet volledig afhankelijk is van haar eigen auto en dat de brandstofkosten als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, waardoor deze niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vervoersbeperkingen van eiseres en de noodzaak van de kilometervergoeding. De rechtbank stelt dat verweerder de gebreken in zijn besluit moet herstellen door nader medisch onderzoek te verrichten en de financiële draagkracht van eiseres te onderzoeken. De rechtbank geeft verweerder zes weken de tijd om deze gebreken te herstellen, waarna eiseres de gelegenheid krijgt om te reageren. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier was verhinderd om te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/2914
tussenuitspraak van de meervoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 24 mei 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.M.H. van Kuijk,
en

het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord, verweerder,

gemachtigde: I. de Vries.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op een forfaitaire kilometervergoeding voor het gebruik van de eigen auto, met toepassing van een overgangstermijn van zes maanden, per 1 juli 2015 beëindigd.
Bij besluit van 31 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is bekend met knie-, schouder-, nek- en rugklachten. Als gevolg van deze klachten ondervindt eiseres beperkingen in haar mobiliteit. Sinds 1994 ontving eiseres een individuele vervoersvoorziening in de vorm van een forfaitaire kilometervergoeding voor het gebruik van haar eigen auto, laatstelijk toegekend bij besluit van 9 december 2013.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat een vergoeding van de kosten van een eigen auto (afschrijving, onderhoud, reparatie, wegenbelasting en verzekering) niet aan de orde is omdat eiseres niet voor alle lokale verplaatsingen volledig op het vervoer per eigen auto is aangewezen. Eiseres kan ook gebruik maken van een scootmobiel, (elektrische) rolstoel of individuele taxi. Ten aanzien van de gebruikskosten (brandstofkosten) van de auto stelt verweerder zich op het standpunt dat die kosten met ingang van 1 januari 2015 op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2015 (Verordening 2015) en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2015 (Beleidsregels 2015) als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen. Tot slot heeft verweerder gesteld dat het verstrekken van een tegemoetkoming op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) niet meer mogelijk is. De Verordening 2015 biedt die mogelijkheid wel als sprake is van aannemelijke meerkosten, in welk geval de tegemoetkoming maximaal € 150,- bedraagt.
3.1.
Niet in geschil is dat eiseres geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer of het collectief aanvullend openbaar vervoer. Partijen houdt verdeeld of eiseres zonder kilometervergoeding voor het gebruik van haar eigen auto zelfredzaam is en voldoende wordt gecompenseerd.
3.2.
Op grond van artikel 1.2.1, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 komt een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 voert het college, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid.
Op grond van het vierde lid van dit artikel onderzoekt het college onder meer:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie.
Op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015 kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen.
3.3.
Op grond van artikel 1 van de Verordening 2015 wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
b. algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten.
c. algemeen gebruikelijke kosten: kosten die niet specifiek zijn voor mensen met een beperking, omdat mensen zonder beperkingen in een vergelijkbare situatie deze ook moeten maken.
Op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2015 komt een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking indien deze noodzakelijk is ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
3.4.
Op grond van artikel 1.6.2. van de Beleidsregels 2015 kan een cliënt geen beroep doen op een maatwerkvoorziening indien een algemeen gebruikelijke voorziening resulteert in voldoende zelfredzaamheid en participatie van de cliënt.
Criteria bij het beoordelen of een zaak algemeen gebruikelijk is:
- is het middel niet speciaal voor mensen met een handicap of beperking?
- is het normaal in de handel verkrijgbaar, overal te koop?
- is het niet aanzienlijk duurder dan vergelijkbare producten?
Indien de drie vragen met ‘ja’ kunnen worden beantwoord, is veelal sprake van een algemeen gebruikelijke zaak.
Voorbeelden van zaken die als algemeen gebruikelijk worden gezien, zijn:
- gebruikskosten van een personenauto.
3.5.
Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1145), is verweerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (oud) (Wmo) verplicht personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie om hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. De Wmo brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van verweerder gericht moet zijn. Het is in beginsel aan de gemeenteraad en aan verweerder om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan deze compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en verweerder daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van verweerder om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De Wmo legt verweerder de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De rechtbank toetst een ter uitvoering van de wet genomen besluit in volle omvang en verweerder dient in het individuele geval maatwerk te leveren. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en verweerder bij de uitvoering van de wet hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de voormelde compensatieplicht. Het bestuursorgaan dat met de uitvoering van de Wmo is belast, moet op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervoor zorg dragen dat een zorgvuldig onderzoek wordt ingesteld naar de voor die uitvoering relevante feiten en omstandigheden. Het is de taak van verweerder om de beperkingen van de aanvrager in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voor zover het de in de Wmo genoemde gebieden betreft, zijn persoonskenmerken en zijn behoeften, alsmede zijn capaciteit om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien te inventariseren.
3.6.
Voormelde jurisprudentie van de Raad die dateert van voor de inwerkingtreding van de Wmo 2015, is ook van toepassing op de Wmo 2015. De in de Wmo (oud) neergelegde compensatie- en onderzoeksplicht, waarnaar de Raad in deze jurisprudentie verwijst, zijn immers ook neergelegd in de artikelen 1.2.1. en 2.3.2 van de Wmo 2015.
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte nagelaten een onderzoek als bedoeld onder 3.5. te (laten) verrichten. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de ‘Adviesbrief WMO’ van de GGD van 14 mei 2014 (het advies) en de ‘Rapportage kilometervergoeding’ van 11 februari 2015 (de rapportage).
Uit het advies blijkt dat eiseres in 2014 medisch is onderzocht. Aan dit medische onderzoek lag echter niet de vraag ten grondslag - zoals hier aan de orde - welke beperkingen eiseres bij het vervoer ondervindt en hoe deze beperkingen kunnen worden gecompenseerd. Het advies is opgesteld naar aanleiding van een aanvraag om hulp bij het huishouden. Het advies vermeldt daarnaast dat eiseres speciale zitaanpassingen nodig heeft, in geringe mate beperkt is bij het in- en uitstappen van een auto en beperkingen ondervindt door het schudden/schokken van een busje. Onder verwijzing naar deze geconstateerde beperkingen, stelt eiseres dat zij voor haar vervoer afhankelijk is van een eigen auto en dat zij geen gebruik kan maken van alternatieve vervoersmiddelen zoals een individuele taxi, (elektrische) rolstoel of scootmobiel. Ter zitting heeft zij dit nader toegelicht en verklaard dat zij als gevolg van een whiplash last heeft van het schudden in een taxi, elektrische rolstoel en scootmobiel. In een taxi kan zij zich niet schrap zetten bij een hobbel of bocht, terwijl dat wel mogelijk is als zij bestuurder is van de auto. Daarnaast kan zij als gevolg van schouderproblemen het stuur van de scootmobiel niet vasthouden. Gezien dit betoog en de omstandigheid dat uit het advies - anders dan verweerder kennelijk meent - niet blijkt dat eiseres wel van de door hem genoemde alternatieve vervoersmiddelen gebruik kan maken, lag het op de weg van verweerder nader te onderzoeken of eiseres volledig afhankelijk is van een eigen auto. Een dergelijk nader onderzoek heeft verweerder niet verricht. Uit de rapportage blijkt wel dat verweerder in 2015 onderzoek heeft gedaan naar de vervoersbeperkingen en vervoersbehoeften van eiseres op basis waarvan hij concludeert dat eiseres (ook) gebruik kan maken van een individuele taxi. Aan deze conclusie ligt echter geen (nader) medisch onderzoek ten grondslag. Verweerder heeft dan ook onvoldoende uitvoering gegeven aan zijn onderzoeksplicht en ontoereikend gemotiveerd waarom eiseres voor haar vervoer niet volledig afhankelijk is van een eigen auto. Nu verweerder geen nader medisch onderzoek heeft gedaan naar de vervoersbeperkingen van eiseres, heeft verweerder eiseres ook niet mogen tegenwerpen dat zij hiernaar geen contra-expertise heeft laten verrichten.
3.8.
Als blijkt dat eiseres voor haar zelfredzaamheid afhankelijk is van een eigen auto, zal verweerder - zoals ter zitting nader is toegelicht - aan eiseres een bruikleenauto verstrekken, waarvan de gebruikskosten (brandstofkosten) overeenkomstig de Beleidsregels 2015 niet zullen worden vergoed. Naar het oordeel van de rechtbank is het in de Beleidsregels 2015 neergelegde uitgangspunt van verweerder dat de gebruikskosten (brandstofkosten) van een personenauto als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt, in beginsel niet onredelijk. De gebruikskosten van een personenauto zijn immers kosten die niet specifiek zijn voor personen met een beperking. Ook personen zonder beperkingen maken kosten voor het gebruik van een personenauto of een alternatief vervoermiddel. Indien een voorziening als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt, dient verweerder evenwel te onderzoeken of de voorziening ook in dit specifieke geval als algemeen gebruikelijk moet worden beschouwd. Naar vaste jurisprudentie van de Raad, zoals de uitspraak van 25 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1011), is daarbij onder meer van belang of de voorziening door de betrokkene financieel kan worden gedragen. Niet gebleken is dat verweerder een onderzoek naar de financiële draagkracht van eiseres heeft verricht. Gelet op het overgelegde inkomsten- en uitgavenoverzicht van eiseres, waaruit blijkt dat eiseres mede door de gebruikskosten van de eigen auto meer uitgaven dan inkomsten heeft, valt zonder nader onderzoek echter niet uit te sluiten dat de brandstofkosten naar de geldende maatschappelijke normen niet tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van eiseres behoren. Dat verweerder op grond van artikel 16 van de Verordening 2015 aan eiseres een tegemoetkoming kan verstrekken vanwege aannemelijke meerkosten, betekent - anders dan verweerder kennelijk meent - niet zonder meer dat eiseres daarmee voldoende wordt gecompenseerd. Op grond van artikel 12, derde lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2015 bedraagt deze tegemoetkoming immers maximaal € 150,- per kalenderjaar.
3.9.
Uit de omstandigheid dat eiseres een invalidenparkeerkaart en -plaats heeft, kan -anders dan eiseres betoogt - niet worden afgeleid dat de gebruikskosten van de eigen auto voor haar niet algemeen gebruikelijk zijn. Uit artikel 1 van de Regeling invalidenparkeerkaart en artikel 2.1. van de Beleidsregels gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats gemeente Vlaardingen volgt immers dat voor de toekenning van een invalidenparkeerkaart en -plaats slechts wordt beoordeeld of een bestuurder van een motorvoertuig als gevolg van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking heeft van langdurige aard waardoor zij in redelijkheid niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen. Of een belanghebbende voor zijn zelfredzaamheid volledig afhankelijk is van de eigen auto en de kosten voor het gebruik van de auto financieel kan dragen, is voor de toekenning van een invalidenparkeerkaart en -plaats niet relevant.
3.10.
Gezien overwegingen 3.7. en 3.8. is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
4. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder 3.7. en 3.8. genoemde gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, kan verweerder nader medisch onderzoek (laten) verrichten naar welke beperkingen eiseres in het vervoer ondervindt en hoe deze beperkingen kunnen worden gecompenseerd. Daarnaast kan verweerder nader onderzoeken of eiseres financieel in staat is de brandstofkosten van een auto te dragen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet verweerder dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. Het geding dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, zal in beginsel beperkt blijven tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. De rechtbank zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak,
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, voorzitter, en mr. dr. P.G.J. van den Berg en mr. J. Bergen, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.
De griffier is verhinderdde uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.