Overwegingen
1. Bij besluit van 22 april 2013 heeft verweerder op grond van de Beleidsregel Maatwerksubsidie Woningverbetering Rotterdam 2007 (Beleidsregel) in samenhang met de Subsidieverordening Rotterdam 2005 aan [X] subsidie verleend voor het reinigen en impregneren van de gevels van de panden ten bedrage van € 5.236,-. Bij besluit van 26 februari 2014 heeft verweerder de tenaamstelling van het subsidieverleningsbesluit gewijzigd in de naam van eiser.
2. Op 23 september 2014 heeft eiser een subsidieaanvraag ingediend op grond van de Beleidsregel voor het reinigen van de voorgevels van de panden ten bedrage van € 9.000,-. Hij heeft daarbij vermeld dat de voegsoort waarvoor de subsidie bij besluit van 22 april 2013 is verleend, platvol is, terwijl de huidige en gewenste voegen van het pand knipvoegen zijn.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen. Verweerder heeft aan het besluit onder meer ten grondslag gelegd dat eiser over voldoende middelen beschikt, nu de werkzaamheden ten tijde van het nemen van het primaire besluit al waren uitgevoerd. Verder is er volgens verweerder gegronde reden om aan te nemen dat de activiteit niet of nauwelijks aan de gemeente of haar ingezetenen ten goede zal komen, nu er voor deze panden geen gemeentelijk beleid is om de historische details te behouden. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 8, aanhef en onder b en d, van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (Subsidieverordening), in samenhang met de Beleidsregel.
4. Eiser stelt dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte niet heeft opgevat als een verzoek om herziening van het eerdere subsidieverleningsbesluit. Volgens hem is bij besluit van 22 april 2013 ten onrechte subsidie verleend voor het aanbrengen van een platvolle voeg in plaats van voor een knipvoeg. Een platvolle voeg is volgens hem niet gewenst, aangezien dat een negatieve invloed heeft op de architectonische vormgeving van het pand en het straatbeeld. Bovendien blijkt niet uit de aanvraag die aan het besluit van 22 april 2013 ten grondslag ligt dat een platvolle voeg is aangevraagd. Dit ligt volgens hem ook niet voor de hand, nu de subsidie destijds is verleend om de gevel in de oorspronkelijke staat te herstellen, en in de oorspronkelijke staat was de gevel voorzien van een knipvoeg.
5. De rechtbank begrijpt de aanvraag van eiser aldus dat hij heeft beoogd om terug te komen op het eerdere subsidieverleningsbesluit, nu hij kennelijk toch meer subsidie wenst te ontvangen dan destijds is gevraagd en verleend. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit verzoek niet heeft hoeven aanmerken als een verzoek om herziening van het eerdere subsidieverleningsbesluit, nu een eerdere aanvraag met dat besluit is ingewilligd en tegen dat besluit geen rechtsmiddelen zijn aangewend zodat het onherroepelijk is. Ook is niet gebleken dat eiser bij het wijzigen van de tenaamstelling van dat besluit kenbaar heeft gemaakt dat de toegekende subsidie te laag was. Verweerder heeft de aanvraag dan ook terecht aangemerkt als een aanvullend subsidieverzoek en het daarom terecht inhoudelijk beoordeeld als een nieuwe aanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser stelt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de subsidie wegens het bepaalde in artikel 8, aanhef en onder b, van de Subsidieverordening kon worden afgewezen. Volgens hem heeft verweerder niet aangetoond dat het voegwerk al gereed was voordat de aanvraag werd ingediend.
7. In artikel 8, aanhef en onder b, van de Subsidieverordening is bepaald dat verweerder naast de in de Algemene wet bestuursrecht genoemde gevallen een subsidie geheel of gedeeltelijk kan weigeren indien naar zijn oordeel de aanvrager ook zonder subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de prestatie(s)/activiteit(en) te realiseren.
8. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanvrager ook zonder de aanvullende subsidie over voldoende gelden beschikt om het voegwerk te realiseren, nu hem voor het uitvoeren van het voegwerk al subsidie is verleend bij het eerdere subsidieverleningsbesluit van 22 april 2013. Verweerder heeft onbestreden gesteld dat bij dat besluit een hoger bedrag is toegekend voor het uitvoeren van het voegwerk per m2 dan destijds was aangevraagd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voegwerk niet kon worden uitgevoerd met de daarvoor al verstrekte subsidie. Eiser stelt weliswaar dat de gevels van de panden oorspronkelijk een knipvoeg hadden en dat het doel van de subsidieverlening is dat de panden in de oorspronkelijke staat worden hersteld, maar die stelling heeft hij niet aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing ter zitting naar een zogenoemd “Programma van eisen klusgebouwen” van maart 2015 is daarvoor niet voldoende, reeds omdat dit stuk dateert van na het indienen van de aanvraag. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het gestelde in artikel 8, aanhef en onder b, van de Subsidieverordening, zodat verweerder de gevraagde subsidie om die reden kon weigeren. Dat de subsidie eveneens is geweigerd op grond van artikel 8, aanhef en onder d, van de Subsidieverordening laat de rechtbank onbesproken, nu eisers beroep niet tegen die weigeringsgrond is gericht.
9. Eiser stelt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In dit verband wijst hij erop dat voor meerdere panden aan de [straat 1] en een pand aan de [straat 2] wel subsidie is verleend voor het aanbrengen van knip-, snij- en verdiepte voegen. Voor deze panden geldt evenmin dat ter plaatse de historische details bewaard moeten blijven op grond van gemeentelijk beleid, zodat zijn situatie volgens hem in zoverre niet anders is dan de door hem genoemde gevallen.
10. Voor de door eiser genoemde panden is, anders dan in eisers geval, niet al eerder subsidie verleend voor een ander type voegwerk. Verder heeft verweerder er ter zitting op gewezen dat de door eiser genoemde panden zijn gelegen in een andere wijk. Alleen al om die redenen is van gelijke gevallen geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert tot slot aan dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de in artikel 17 van de Subsidieverordening opgenomen hardheidsclausule, nu daarvoor op grond van een belangenafweging wel aanleiding is.
12. Een beroep op de hardheidsclausule is alleen aangewezen als er sprake is van bijzondere omstandigheden, onevenredige gevolgen, en gevolgen die onevenredig zijn in relatie tot de doelen, die door deze verordening worden gediend. Van dergelijke omstandigheden of gevolgen is niet gebleken. Voor zover eiser betoogt dat er een bijzondere omstandigheid is gelegen in het feit dat verweerder bij het eerdere subsidieverleningsbesluit, naar eiser stelt ten onrechte, geen subsidie heeft verleend voor het aanbrengen van een knipvoeg, is de rechtbank van oordeel dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat destijds geen rechtsmiddelen zijn ingediend tegen het besluit van 22 april 2013.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.