Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Stichting [naam stichting],
ex art. 223 Rv,
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift van [naam stichting], met producties, ontvangen op 25 februari 2016;
- het verweerschrift van [verweerster] , met producties, ontvangen op 14 maart 2016;
- de herziene versie van het verweerschrift van [verweerster] , tevens houdende enige tegenverzoeken alsmede een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen voor de duur van het geding ex artikel 223 Rv, met producties, ontvangen op 29 maart 2016;
- de brief van de advocaat van [naam stichting] d.d. 19 april 2016 met één aanvullende productie.
2.De feiten
€ 4.650,00 bruto per maand. Aanvankelijk is [verweerster] op fulltime basis bij [naam stichting] in dienst getreden. Met ingang van 1 januari 2014 is het dienstverband met [naam stichting] teruggebracht tot 16 uur per week en voor de andere 24 uur per week is [verweerster] bij [naam restaurant] in dienst getreden op basis van een contract voor bepaalde tijd voor de duur van 6 maanden, derhalve tot en met 30 juni 2014. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst met [naam restaurant] is opgenomen dat [verweerster] de functie vervult van relatiebeheerder en projectcoördinator. Na ommekomst van de termijn van zes maanden is het contract mondeling voor dezelfde duur verlengd. Bij brief van 30 december 2014 heeft [K.] [verweerster] laten weten dat de arbeidsovereenkomst met [naam restaurant] na 31 december 2014 niet verlengd zal worden. Het dienstverband van [verweerster] met [naam stichting] is na 1 januari 2015 voor 16 uur per week voortgezet.
“dinsdagmiddag – en avond 24 februari 2015 heeft het Stichtingsbestuur dan eindelijk vergaderd…”.In die e-mail spreekt het bestuur tevens de waardering uit voor de werkzaamheden van [verweerster] :
p. [verweerster] @kookmetmijmee.nl) afgesloten.
3.Het verzoek van [naam stichting] en de grondslag daarvan
€ 55.701, waarna het in 2013 bijna verdubbeld is tot € 91.117,-. Het negatief vermogen bedroeg in 2012 € 140.232,- terwijl het in 2013 is opgelopen tot € 231.349,-. [naam stichting] heeft zich gezien die slechte resultaten genoodzaakt gezien bezuinigingsmaatregelen door te voeren en in dat kader is het aantal arbeidsuren van [verweerster] per 1 januari 2014 teruggebracht. Door die bezuinigingsmaatregelen is het resultaat over 2014 minder slecht uitgevallen, doch is er nog steeds verlies geleden tot een bedrag van € 50.789,-, terwijl het negatief vermogen over 2014 is uitgekomen op een bedrag van € 282.138,-. Door de jarenlange verliezen is [naam stichting] in ernstige betalingsproblemen gekomen en kon zij leveranciers niet meer tijdig betalen en was zij evenmin in staat om het salaris van [verweerster] steeds op tijd te betalen. Parallel legde [verweerster] een steeds commerciëlere en veeleisender opstelling aan de dag, die in toenemende mate haaks kwam te staan op de idealistische levensvisie die [K.] nog steeds omarmde, waardoor de spanningen tussen beide personen dientengevolge - en ook vanwege het feit (zoals in het verzoekschrift is gesteld) dat [K.] niet altijd even georganiseerd is -, dusdanig hoog op dat partijen elkaar uiteindelijk niet meer konden verdragen en [naam stichting] [verweerster] met ingang van 1 juli 2015 heeft vrijgesteld van haar verplichting om arbeid te verrichten.
- Er is geen sprake van een bedrijfseconomische noodzaak voor het ontslag. De kantonrechter dient de bedrijfseconomische noodzaak vol te toetsen en anders dan [naam stichting] kennelijk meent kan zij niet ‘cherry picken’ door te stellen dat de bedrijfseconomische noodzaak, gezien de beslissing van het UWV vaststaat.
- Het is onjuist dat er voor 2016 slechts één opdracht door [naam stichting] is binnengehaald. Bovendien is er geen sprake van dat die opdracht door vrijwilligers uitgevoerd zou kunnen worden.
- Er is wel degelijk sprake van verdringing als bedoeld in artikel 5 van de Uitvoeringsregels
- Er zijn wel degelijk herplaatsingsmogelijkheden, waarbij ook gekeken moet worden naar herplaatsingsmogelijkheden bij [naam restaurant] nu sprake is van een “groep van ondernemingen”.
- [naam stichting] te veroordelen tot betaling van het salaris ten bedrage van € 1.860,- bruto per maand tot het moment van ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
- [naam stichting] te veroordelen tot betaling van een jaarsalaris ten bedrage van € 24.105,60 bruto wegens schending van goed werkgeverschap, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
- [naam stichting] te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris over de maand februari 2016 ten bedrage van € 1.860,- bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging
- [naam stichting] te veroordelen tot afgifte van de salarisspecificaties vanaf november 2015 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is beëindigd alsmede de jaaropgave over 2015, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
- [naam stichting] te veroordelen de naam van [verweerster] te rectificeren in die zin dat haar naam in overeenstemming met de werkelijkheid op de website van [naam stichting] wordt vermeld;
- [naam stichting] te veroordelen in de kosten van het geding;
- [naam stichting] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de door haar gevorderde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening.
6.De beoordeling van het verzoek van [naam stichting]
werkzaamheden van tijdelijke aard worden verricht gedurende ten hoogste 26 weken.
24 Ontslagregeling zijn nadere voorwaarden opgenomen voor het buiten beschouwing laten van de dienstmaanden/jaren gelegen vóór 1 mei 203. In dit geval staat vast dat [naam stichting] steeds slechts één werknemer in dienst heeft gehad, te weten [verweerster] . Naar het oordeel van de kantonrechter wordt in dit geval tevens voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 24 Ontslagregeling, nu op grond van de door [naam stichting] gepresenteerde cijfers moet worden aangenomen dat:
- [naam stichting] over de drie boekjaren vóór 2016 verlies heeft geleden;
- het eigen vermogen over 2015 negatief was;
- aan het einde van het boekjaar 2015 de waarde van de vlottende activa kleiner is dan de schulden met een resterende looptijd van ten hoogste een jaar.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich in dit geval voor en in dat kader acht de kantonrechter de volgende omstandigheden van belang.
7.De beoordeling van de tegenverzoeken van [verweerster]
2 december 2015 geduurd heeft alvorens [naam stichting] zich tot het UWV heeft gewend met het verzoek haar toestemming te verlenen om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen.
6 maanden salaris. Nog daargelaten de vraag of het in het systeem van Wwz überhaupt mogelijk is een additionele vergoeding toe te kennen in verband met schending van goed werkgeverschap, geldt dat in dit geval daarvoor in elk geval onvoldoende aanleiding bestaat nu onvoldoende is gebleken van schending van goed werkgeverschap, dat geheel losstaat van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
8.De door [verweerster] verzochte voorlopige voorzieningen ex art. 223 Rv
9.De beslissing
De kantonrechter:
vrijdag 20 mei 2016 te 12.00 uurter griffie te ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan (de gemachtigde van) [verweerster] ;