ECLI:NL:RBROT:2016:3213

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
497926
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en vaststelling omgangsregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2016 uitspraak gedaan over de vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) en de vaststelling van een omgangsregeling voor de minderjarigen [Naam minderjarige 1], [Naam minderjarige 2] en [Naam minderjarige 3]. De moeder van de minderjarigen verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de GI te laten vervallen, omdat deze niet in overleg met de ouders was opgesteld. De kinderrechter oordeelde dat de GI niet voldoende zorgvuldigheid in acht had genomen, aangezien de ouders geen gelegenheid hadden gekregen om op de CHOP-lijst te reageren voordat de aanwijzing werd vastgesteld. De kinderrechter verklaarde de aanwijzing vervallen en stelde zelf een omgangsregeling vast die in het belang van de minderjarigen werd geacht. De kinderrechter benadrukte het belang van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten door de GI en dat de omgangsregeling respectvol en zonder agressie moet plaatsvinden. De beslissing houdt rekening met de psychische gesteldheid van de moeder en de wensen van de minderjarigen, waarbij de omgangsregeling in lijn is met eerdere aanwijzingen van de GI.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/497926 / JE RK 16-830
datum uitspraak: 19 april 2016

beschikking

in de zaak van

[Naam van de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,
tegen

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende de minderjarigen:

[Naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [roepnaam] ,
[Naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [roepnaam] en

[Naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [roepnaam] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 22 maart 2016, ingekomen bij de griffie op 22 maart 2016;
- de aanvullende stukken van de GI van 5 april 2016, ingekomen bij de griffie op 5 april 2016;
- de aanvullende stukken van de moeder van 8 april 2016, ingekomen bij de griffie op 8 april 2016.
Op 5 april 2016 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.N.R. Nasrullah,
- dhr. [naam] , vertegenwoordiger van de GI.
Aan de vader en mevrouw [naam] , de grootmoeder van de minderjarigen, heeft de kinderrechter bijzondere toegang tot de zitting verleend.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 25 september 2015 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld tot 3 oktober 2016. De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling. Bij beschikking van 17 februari 2016 heeft het Gerechtshof Den Haag bepaald dat de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen eindigt op 3 juli 2016.
De GI heeft op 10 maart 2016 de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Hierin is het volgende opgenomen:
“De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond geeft de volgende aanwijzing:
De data voor de bezoeken tussen moeder en kinderen zullen zijn:
-
Maandag 7 maart: van 10.30 tot 11.15 uur begeleid Delftseplein 29

(Ouders hebben aangegeven op deze datum verhinderd te zijn)

  • Dinsdag 24 mei: van 10.30 tot 11.15 uur begeleid Delftseplein 29
  • Dinsdag 28 juni: van 10.30 tot 11.15 uur begeleid Delftseplein 29
-
We gaan respectvol met elkaar om. Dat wil zeggen dat er op een rustige manier gecommuniceerd wordt. Ook wordt er niet gescholden en geschreeuwd;
-
Er wordt niet in Surinaams (Sranan Tongo) gepraat met de kinderen; wij willen horen wat er gezegd wordt;
-
Ouders mogen aan pleegouders dingen over de zorg voor de kinderen vragen. Andere zaken worden besproken met de casemanager en/of pleegzorgbegeleidster;
-
Ongenoegen wordt niet geuit waar de kinderen bij zijn. En niet rechtstreeks naar pleegouders toe, maar aan de jeugdbeschermer en/of pleegzorgbegeleidster;
-
Wanneer een bezoek niet goed verloopt (respectloos/agressie) wordt het bezoek stopgezet en volgt er een afspraak voor een gesprek, alvorens de bezoeken worden voortgezet.
Omdat [minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij zijn moeder (voorlopig) niet wil zien, is er voor gekozen dat hij in eerste instantie niet bij de afgesproken bezoeken zal zijn”

Het verzoek

De moeder heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen te verklaren. Tevens verzoekt de moeder om een omgangsregeling vast te stellen welke ertoe strekt dat de ouders én de grootmoeder moederszijde elke dinsdag ten minste twee uur omgang hebben met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , dat er gedurende de omgangsmomenten Sranan Tongo tegen de kinderen mag worden gesproken, dat de ouders en de grootmoeder moederszijde wordt toegestaan om cadeaus aan de kinderen te geven en dat er tevens omgang zal plaatsvinden op de verjaardagen van de kinderen, dan wel om een omgangsregeling in goede justitie vast te stellen. Daarnaast verzoekt de moeder om de GI te veroordelen in de kosten van deze procedure.

Het standpunt van verzoekster

Ter zitting heeft de moeder haar verzoek gehandhaafd. Het verzoek is door en namens de moeder als volgt toegelicht. Volgens de moeder lijkt de GI met haar handelen niet te werken aan een thuisplaatsing bij de ouders. De hulpverlening lijkt stil te liggen en er lijkt geen onderzoek plaats te vinden naar het perspectief van de kinderen of naar eventuele mogelijkheden tot uitbreiding van de omgang. De moeder wil graag concrete aanwijzingen van de GI over de voorwaarden die worden gesteld voor een thuisplaatsing, zodat zij weet waar zij aan moet werken. Volgens de moeder wordt haar hierin geen duidelijkheid geboden. De huidige bezoekregeling verloopt moeizaam. De moeder ervaart de begeleide bezoeken als belemmerend. De moeder kan niet instemmen met de voorwaarden die door de GI aan de bezoeken zijn gesteld. De moeder is van mening dat het toekomstperspectief van de kinderen nog altijd bij de ouders ligt en dat het daarom van belang is om te voorkomen dat er onthechting tussen de moeder en de kinderen plaatsvindt. Naar de mening van de moeder dient de GI zich actief in te spannen om de mogelijkheden en onmogelijkheden van een thuisplaatsing te onderzoeken. De moeder wil met de GI kijken hoe een thuisplaatsing tot stand kan komen. De voorwaarde dat er geen Sranan Tongo mag worden gesproken met de kinderen krenkt de moeder ten diepste. Zij wil haar kinderen graag de taal en cultuur van haar land van herkomst bijbrengen.
In reactie op de door de GI nagezonden Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg (hierna: de CHOP-lijst) heeft de moeder bij brief van 8 april 2016 gesteld dat de CHOP-lijst niet in overleg met de ouders zijn opgemaakt. Bovendien betwist de moeder dat de bezoekmomenten spanningsvol verlopen. De kinderen genieten juist zichtbaar van het bezoek van hun ouders.

Het standpunt van de GITer zitting is door de GI gesteld dat de schriftelijke aanwijzing voldoende duidelijk is gemotiveerd. De bezoekfrequentie van de omgangsregeling is tot stand gekomen door het gebruik van de CHOP-lijst. De GI heeft nagelaten deze CHOP-list bij de schriftelijke aanwijzing te voegen. Deze zullen nog aan de belanghebbenden en aan de kinderrechter worden overgelegd. Volgens de GI stellen de ouders zich zelfbepalend op en geven zij onvoldoende openheid over hun situatie. De GI maakt zich zorgen over het feit dat de moeder last lijkt te hebben van psychoses. De begeleide bezoeken zijn belastend voor de kinderen. De ouders stellen zich zeer eisend op met betrekking tot de wijze waarop de GI met de kinderen moet omgaan. Het lukt de GI tot op heden onvoldoende om met de ouders een samenwerkingsrelatie aan te gaan. Tot op heden zijn er nog geen concrete voorwaarden voor thuisplaatsing opgesteld. Volgens de GI dienen op dit vlak eerst stappen gezet worden met betrekking tot het verbeteren van de communicatie en het openheid geven van zaken.

De beoordeling

Ter bepaling van de omgangsregeling heeft de GI gebruik gemaakt van een CHOP-lijst. Bij de vraag in de CHOP-lijst of er in de praktijk duidelijkheid is voor alle betrokkenen (pleegkind, ouder(s) en pleegouder(s)) over het perspectief /de duur van de plaatsing heeft de GI “nee” ingevuld. De CHOP-lijst vermeldt verder dat als de GI deze vraag met “nee” beantwoordt eerst overleg gevoerd zal moeten worden tussen de betrokken (gezins)voogd, casemanager, pleegzorgwerker, pleegouder(s) en ouder(s) alvorens de checklist verder gebruikt kan worden. De ouders hebben onweersproken gesteld dat met hen geen overleg is gevoerd zoals hiervoor is bedoeld. Evenmin is gebleken dat de ouders hun reactie hebben kunnen geven op de CHOP-lijst alvorens de GI tot het vaststellen van de aanwijzing is overgegaan. Daarmee heeft de GI naar het oordeel van de kinderrechter gehandeld met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en op onvoldoende wijze invulling gegeven aan de hoorplicht als bedoeld in artikel 4:8 van de Awb. De aanwijzing zal om die reden vervallen worden verklaard (zie ook een eerdere en vergelijkbare uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:5452).
De kinderrechter zal met toepassing van artikel 1:265f, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) zelf een omgangsregeling vaststellen die hem in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de duur en frequentie van de omgang tussen de ouder(s) en het uit huis geplaatste kind of de uit huis geplaatste kinderen in belangrijke mate afhangt van vraag of er nog een reële kans bestaat dat het kind of de kinderen binnen een aanvaardbare termijn zullen worden teruggeplaatst bij de ouder(s). In dat kader overweegt de kinderrechter als volgt. De minderjarigen zijn begin 2015 uit huis geplaatst vanwege de psychische gesteldheid van de moeder. Bij beschikking van 17 februari 2016 heeft het gerechtshof Den Haag overwogen dat pas tot een terugplaatsingstraject kan worden besloten als de moeder volledige openheid van zaken geeft over haar medische situatie. Aan die voorwaarde heeft de moeder echter nog steeds niet voldaan. Weliswaar heeft zij een brief van haar behandelaar overgelegd, maar die brief dateert van 19 mei 2015 en zegt dus weinig over de huidige medische situatie van de moeder en het verloop van haar behandeling sedertdien. Nu geen duidelijk beeld is verkregen over de gezondheid van de moeder en de moeder ook niet van zins lijkt hier op korte termijn volledige openheid van zaken over te geven, lijkt een terugplaatsingstraject binnen afzienbare termijn niet in zicht. Gelet hierop acht de kinderrechter een beperkte omgangsregeling zoals die bij de aanwijzing van 10 maart 2016 is vastgelegd het meest recht doen aan de belangen van de ouders enerzijds en het belang dat de nog jonge kinderen hebben bij een ongestoord verloop van hun hechtingsproces anderzijds.
Volgens de GI zijn eerdere bezoeken van de ouders aan de minderjarigen niet goed verlopen, omdat de ouders – naar de GI onweersproken heeft gesteld – dreigend waren naar de pleegouders en zaken met de minderjarigen bespraken die belastend voor hen waren. Gelet hierop acht de kinderrechter ook de overige voorwaarden die bij de aanwijzing van 10 maart 2016 aan de omgangsregeling waren verbonden passend en geboden. Ook de beslissing om voorlopig geen bezoeken tussen de moeder en [minderjarige 1] toe te staan, acht de kinderrechter een juiste beslissing. [minderjarige 1] heeft een brief geschreven waarin hij stelt voorlopig geen omgang met zijn ouders te willen hebben. Anders dan de ouders, ziet de kinderrechter vooralsnog geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid van die wens van [minderjarige 1] te twijfelen.
De kinderrechter zal dus een omgangsregeling vaststellen die gelijkluidend is aan de in de aanwijzing van 10 maart 2016 vastgelegde omgangsregeling. Hoewel de ouders bij de vervallenverklaring van de aanwijzing feitelijk dus geen baat hebben, verwacht de kinderrechter dat van de vervallenverklaring in elk geval de boodschap uitgaat dat ook de GI gehouden is om haar besluiten op zorgvuldige wijze voor te bereiden.

De beslissing

De kinderrechter:
- verklaart vervallen de aanwijzing van de GI van 10 maart 2016;
- wijst af het anders of meer verzochte;
- stelt de volgende regeling vast:
De data voor de bezoeken tussen moeder en kinderen zullen zijn:
  • Dinsdag 24 mei: van 10.30 tot 11.15 uur begeleid Delftseplein 29
  • Dinsdag 28 juni: van 10.30 tot 11.15 uur begeleid Delftseplein 29
-
Betrokkenen gaan respectvol met elkaar om. Dat wil zeggen dat er op een rustige manier gecommuniceerd wordt. Ook wordt er niet gescholden en geschreeuwd;
-
Er wordt niet in Surinaams (Sranan Tongo) gepraat met de kinderen, zodat de de vertegewoordiger van de GI kan horen wat er wordt gezegd;
-
Ouders mogen aan pleegouders dingen over de zorg voor de kinderen vragen. Andere zaken worden besproken met de casemanager en/of pleegzorgbegeleidster;
-
Ongenoegen wordt niet geuit waar de kinderen bij zijn. En niet rechtstreeks naar pleegouders toe, maar aan de jeugdbeschermer en/of pleegzorgbegeleidster;
-
Wanneer een bezoek niet goed verloopt (respectloos/agressie) wordt het bezoek stopgezet en volgt er een afspraak voor een gesprek, alvorens de bezoeken worden voortgezet.
Omdat [minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij zijn moeder (voorlopig) niet wil zien, zal hij bij de eerstkomende twee bezoeken niet aanwezig zijn.
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. de Gans, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.S. Polet als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.