ECLI:NL:RBROT:2015:5452

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
475208, 478272, 478273
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzingen in omgangsregeling tussen ouders en minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 juni 2015 uitspraak gedaan over de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) betreffende de omgangsregeling tussen de ouders en hun minderjarige kind. De ouders, de moeder en de vader, hebben afzonderlijk verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 29 mei 2015 van de GI geheel vervallen te verklaren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. De GI had de ouders niet voldoende betrokken bij de totstandkoming van de aanwijzing en had geen nieuwe, onderbouwde argumenten gepresenteerd die een beperking van de omgang rechtvaardigden. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de schriftelijke aanwijzing ten aanzien van de vader onzorgvuldig was en dat de aanwijzing ten aanzien van de moeder geen rechtsgevolg had, omdat de omgangsregeling door de kinderrechter was vastgesteld. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing van 29 mei 2015 dan ook geheel vervallen verklaard. Tevens heeft de kinderrechter een nieuwe omgangsregeling vastgesteld voor de duur van een half jaar, waarbij de moeder en de vader elk een beperkte frequentie van contact met hun kind hebben. De GI is opgedragen om in de komende periode de inhoud van de CHOP-list met de ouders te bespreken en te reageren op hun vragen en opmerkingen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de omgangsregeling niet eenzijdig door de GI kan worden gewijzigd zonder instemming van de ouders. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op een pro forma datum in januari 2016, waarbij de GI rapportage dient te doen over het verloop van de omgangsregeling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens : C/10/475208 / JE RK 15-1179
C/10/478272 / JE RK 15-1610
C/10/478273 / JE RK 15-1611
datum uitspraak: 29 juni 2015

beschikking conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[Naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,
en

[Naam vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,
betreffende

[Naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [roepnaam] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,

[Naam pleegmoeder] , hierna te noemen de pleegmoeder, wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 18 mei 2015 met de daaraan ten grondslag liggende stukken,
- de aanwijzing vaststelling bezoekregeling van 29 mei 2015, ingekomen van de zijde van de GI bij de griffie op 1 juni 2015,
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 10 juni 2015, ingekomen bij de griffie op 12 juni 2015,
- het verzoekschrift met bijlagen van de vader van 10 juni 2015, ingekomen bij de griffie op 12 juni 2015.
Op 29 juni 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- mr. J. van Veelen-de Hoop namens de moeder,
- de vader, bijgestaan door mr. J. van Veelen-de Hoop, namens mr. S. Cetinkaya-Ahmad,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de moeder,
- de pleegmoeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 9 januari 2015 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 11 januari 2016.
De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling bij pleegouders.
De GI heeft op 16 april 2015 een brief gezonden aan mr. Van Veelen-de Hoop betreffende de omgang van de moeder met [de minderjarige] . Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
“Uit de CHOP komt dat [de minderjarige] ’s belang het meest gebaat zou zijn bij een bezoek met beide ouders tegelijk, één keer per zes weken, begeleid door pleegzorg of gezinsvoogd en op kantoor van JBRR (
= de GI). Het eerste bezoek op 7 april jl. was nog wat onwennig voor [de minderjarige] . Gezien de nieuwe ontwikkelingen is het niet mogelijk om het bezoek met [de moeder] uit te breiden.”
Bij voornoemde beschikking van 18 mei 2015 is deze brief aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing en is deze aanwijzing geheel vervallen verklaard. Bij genoemde beschikking is vooralsnog de volgende omgangsregeling door de kinderrechter vastgesteld tussen de moeder en [de minderjarige] : één uur per vier weken. De behandeling van het verzoek van de moeder strekkende tot uitbreiding van de omgangsregeling is aangehouden tot 29 juni 2015.
De GI heeft op 29 mei 2015 een aanwijzing vaststelling bezoekregeling gegeven aan ieder van de ouders betreffende de omgang met [de minderjarige] . Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
“Uit de CHOP komt dat [de minderjarige] belang het meest gebaat zou zijn bij een bezoek met beide ouders tegelijk, één keer per zes weken, begeleid door pleegzorg of gezinsvoogd en op kantoor van JBRR (
= de GI). Ook als er voor alleen [de minderjarige] een bezoekregeling zou zijn, zou deze uitkomen op één keer op 6 weken. Het bezoek van [de minderjarige] zou wel in de thuissituatie van [de minderjarige] kunnen plaatsvinden, omdat pleegmoeder daar geen bezwaar tegen heeft. JBRR
(= de GI)is van mening dat een frequentere omgangsregeling dan deze 6 weken niet bijdraagt aan de emotionele en psychische ontwikkeling van [de minderjarige] . De bezoekcontacten in de toekomst zullen er op gericht zijn dat moeder en zoon contact onderhouden, zodat hij zijn moeder kent. De uitkomst van de CHOP is met beide ouders besproken op 2 april 2015. De ouders waren het in eerste instantie niet eens, omdat de bezoekfrequentie omlaag is gegaan. Maar na uitleg dat dit advies uit de CHOP komt en in het belang van [de minderjarige] is, gaan zij akkoord. Ook is er benadrukt dat het van belang is dat de omgangsregeling nagekomen wordt. De data voor de bezoeken zijn voor het hele jaar gepland en er is ook een evaluatie ingepland.”

Het verzoek

De moeder en de vader hebben, afzonderlijk van elkaar, verzocht de schriftelijke aanwijzing van 29 mei 2015 van de GI geheel vervallen te verklaren. Daarnaast hebben de moeder en de vader verzocht een bezoekregeling vast te stellen waarbij zij, los van elkaar, in het belang van [de minderjarige] omgang met hem hebben minimaal één keer per twee weken voor de duur van minimaal twee uur per keer.

De standpunten van verzoekers en belanghebbende

Namens de moeder en de vader zijn ter zitting de verzoeken gehandhaafd en als volgt nader toegelicht. In de pas onlangs ontvangen CHOP-list staan een aantal dingen waarin de moeder en de vader zich niet kunnen vinden. Deze punten zijn nog niet besproken met de GI. Er wordt door de GI naar voren gebracht dat een dubbele omgangsregeling voor teveel onrust zorgt in de thuissituatie van [de minderjarige] , maar een kind is veerkrachtig. Er lag eerder een bezoekregeling waar de moeder zich in kon vinden, maar die lijkt definitief te zijn beëindigd. De bezoeken tussen de moeder en [de minderjarige] verlopen goed. De moeder is van mening dat een bezoek van eenmaal per vier weken te weinig is om een moeder-kind relatie op te bouwen. De vader is blij dat hij contact heeft met [de minderjarige] en zou graag uitbreiding van de contacten willen. De vader heeft er geen bezwaar tegen als de contacten met [de minderjarige] tezamen met de moeder plaatsvinden. De vader wil graag een vaderrol voor [de minderjarige] vervullen.
De GI heeft ter zitting verklaard dat een afschrift van de CHOP naar de rechtbank is gestuurd. [de vertegenwoordigster van de GI] weet niet hoe het komt dat de rechtbank deze niet heeft ontvangen. Naar voren is gebracht dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om het contact met zijn moeder zo frequent te laten zijn. Het is van belang dat er duidelijkheid voor [de minderjarige] is over welke rol de moeder zal innemen en zij zal een moeder op afstand moeten zijn. [de minderjarige] is druk in zijn gedrag en heeft veel structuur en rust nodig. De CHOP-list is ingevuld door Pleegzorg op basis van observaties tijdens de bezoeken. Daaruit kwam naar voren dat een bezoekregeling van één keer in de zes weken in het belang is van [de minderjarige] . Pleegzorg heeft de uitkomst met de ouders besproken en de CHOP-list is begin juni 2015 aan de ouders verzonden. Pleegzorg is van mening dat er nog niet voldoende rust is om de bezoeken uit te breiden. Bovendien is het perspectief van [de minderjarige] bepaald en is iedereen zich ervan bewust dat hij zal opgroeien in het pleeggezin. Het is om die reden niet passend om de bezoeken uit te breiden. Daarnaast is de relatie tussen de moeder en de pleegmoeder bij tijd en wijle gespannen en dat heeft effect op [de minderjarige] . Voorts is de thuissituatie van de moeder niet veilig. Afgelopen december heeft er nog een incident van huiselijk geweld plaatsgevonden. De vader heeft tussen juni 2013 en april 2015 geen contact gehad met [de minderjarige] . [de minderjarige] kent zijn vader niet, omdat hij hem een groot deel van zijn leven niet heeft gezien. Het is niet in zijn belang om over te gaan tot een hogere bezoekfrequentie. Er moet duidelijkheid worden gecreëerd voor [de minderjarige] . Een dubbele bezoekregeling is niet in het belang van [de minderjarige] vanwege de onrust die dat met zich meebrengt. Daarbij komt dat de pleegmoeder de vader niet thuis wenst te ontvangen.

De beoordeling

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt de kinderrechter als volgt.
Ten aanzien van de schriftelijke aanwijzing van 29 mei 2015
De vader en de moeder enerzijds en de GI anderzijds hebben een geschil over de inhoud van de schriftelijke aanwijzing van 29 mei 2015. Ingevolge artikel 1:265f, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) kan de GI de duur van de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en een minderjarige voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige beperken. Uit artikel 1:265f BW, tweede lid, BW volgt dat de beslissing van de GI als een schriftelijke aanwijzing geldt en dat de artikelen 1:264 en 1:265 BW van overeenkomstige toepassing zijn.
Een met het gezag belaste ouder kan de kinderrechter op grond van artikel 1:264 BW binnen twee weken verzoeken een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te laten verklaren. Bij indiening van het verzoek dient de beslissing van de GI te worden overgelegd. De vader en de moeder hebben aan deze vereisten voldaan.
Ter beoordeling ligt voor of er redenen zijn om deze schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren.
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 Awb. De kinderrechter dient dan ook ingevolge artikel 3:2 Awb te beoordelen of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Op grond van dit artikel, in samenhang met artikel 3:4 Awb, heeft de GI de plicht om te onderzoeken welke gegevens relevant zijn en welke belangen afgewogen moeten worden. Naast een zorgvuldige totstandkoming van de aanwijzing, dient op grond van de artikelen 3:46 en 3:47, eerste lid, Awb een besluit te berusten op een deugdelijke motivering die vermeld wordt in het besluit; de GI dient in de schriftelijke aanwijzing toe te lichten waarom beperking van het contact tussen de ouders en het kind noodzakelijk is.
De kinderrechter stelt vast dat de GI, ondanks het overwogene in de beschikking van 18 mei 2015, in de afgelopen periode slechts een ‘nieuwe’ aanwijzing vaststelling omgangsregeling, nu gedateerd 29 mei 2015, heeft opgesteld en deze aan de ouders en de rechtbank heeft gestuurd. De inhoud van deze aanwijzing is op hoofdlijnen gelijk aan de inhoud van de stukken die tijdens de mondelinge behandeling van 18 mei 2015 reeds bekend waren en toen besproken zijn. Niet is gebleken van enig nader overleg met de ouders. Ondanks het feit dat de kinderrechter op 18 mei 2015 heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat een beperking van de omgang in het belang van [de minderjarige] is, heeft de GI zonder nadere onderbouwing dezelfde omgangsregeling bepaald als in de aanwijzing van 16 april 2015. De GI heeft tot op heden de inhoud van de CHOP-list niet met de ouders besproken en daarmee niet gereageerd op hun op- en aanmerkingen. Ook heeft de kinderrechter tot op heden geen kennis kunnen nemen van de inhoud van de CHOP-list. Daarnaast heeft de GI miskend dat een door de kinderrechter (in dit geval op 18 mei 2015 ten aanzien van de moeder) vastgestelde omgangsregeling niet tegen de wens van de moeder door middel van een aanwijzing beperkt kan worden (HR 21 maart 2008, LJN BC0261).
De kinderrechter komt tot het oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van 29 mei 2015 ten aanzien van de vader onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Ten aanzien van de moeder heeft de schriftelijke aanwijzing geen rechtsgevolg, nu in haar geval (behoudens haar instemming) slechts de kinderrechter de omgang kan beperken omdat sprake is van een door de kinderrechter vastgestelde omgangsregeling. De kinderrechter zal derhalve de schriftelijke aanwijzing van 29 mei 2015, zowel ten aanzien van de vader als ten aanzien van de moeder, geheel vervallen verklaren.
De kinderrechter stelt verder vast dat de GI na de beschikking van 18 mei 2015, ondanks de daartoe geboden gelegenheid, geen nieuwe deugdelijk onderbouwde argumenten heeft aangevoerd op grond waarvan de omgang tussen [de minderjarige] en de ouders beperkt zou moeten zijn. De kinderrechter zal de onderstaande omgangsregeling vast leggen voor de duur van een half jaar, omdat die regeling de kinderrechter in het belang van [de minderjarige] wenselijk voorkomt. Het meer of anders verzochte zal worden aangehouden.
De GI dient in de komende periode de inhoud van de CHOP-list met de ouders te bespreken en te reageren op de vragen en op- en aanmerkingen van de ouders. Bezien dient te worden of in overleg met de ouders en de pleegmoeder tot afspraken over de omgang gekomen kan worden. Daarbij dient meegewogen te worden dat de moeder, zoals ook overwogen in de beschikking van 18 mei 2015, erin berust dat [de minderjarige] bij de pleegmoeder zal opgroeien, hetgeen mogelijk de rust en ruimte biedt voor een uitbreiding van de omgang.
De GI wordt verzocht tegen na te noemen pro-forma datum te rapporteren over het verloop van de omgangsregeling, alsmede het overleg met de ouders over onder meer de inhoud van de CHOP-list. Ook wenst de kinderrechter tegen die datum, onderbouwd met argumenten, te vernemen welke omgang tussen [de minderjarige] en de ouders volgens de GI het meest in zijn belang moet worden geacht. Ten overvloede wijst de kinderrechter erop dat de thans vastgestelde omgangsregeling niet eenzijdig door de GI gewijzigd kan worden, tenzij de ouders met de wijziging instemmen.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de aanwijzing van 29 mei 2015 zowel ten aanzien van de moeder als ten aanzien van de vader geheel vervallen;
stelt vooralsnog de volgende omgangsregeling vast van:
de moeder
met [de minderjarige]» 90 minuten per vier weken bij de pleegmoeder thuis; indien de bezoeken goed verlopen, kan de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] met voorafgaande toestemming van de GI elders plaats vinden;
en daarnaast van:
de vader met [de minderjarige]» één uur per zes weken een begeleid bezoek bij de GI op kantoor; in beginsel samen met de moeder. Mocht dit om wat voor reden dan ook niet mogelijk zijn, dan geldt deze regeling in ieder geval voor [de minderjarige] en de vader;

En alvorens verder te beslissen:

Bepaalt dat de behandeling van de verdere verzoeken wordt aangehouden tot
1 januari 2016 pro forma.
Bepaalt dat de moeder, de vader en de belanghebbenden op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen.
Verzoekt de GI
uiterlijk twee wekenvoor de genoemde datum de kinderrechter, onder gelijktijdige toezending aan de belanghebbenden, de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.L.G. van Mourik als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2015.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.