Overwegingen
1. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft in uitspraken van
11 januari 2016, ECLI:NL:CBB:2016:6, ECLI:NL:CBB:2016:7 en ECLI:NL:CBB:2016:8, geoordeeld dat bepaalde verhogingen boven de basisboete (in dit geval een verhoging van de basisboete van € 2.500,- met een opslag van € 400,- wegens het geografisch bereik van de illegale zender en een opslag van € 1.162,- vanwege het demografisch bereik van de illegale zender) niet aan de functioneel dader kunnen worden toegerekend. Hoewel een concrete motivering voor dit oordeel ontbreekt en de rechtbank op voorhand niet inziet waarom een functioneel dader niet voor het geheel van de door een feitelijk dader gepleegde overtreding en de gevolgen daarvan verantwoordelijk kan worden gehouden, heeft verweerder deze lijn gevolgd en besloten om in alle gevallen waarin een functioneel dader is beboet, het besluit te heroverwegen met inachtneming van deze recente rechtspraak. In het geval van eiser, die als functioneel dader is beboet, betekent dit dat is uitgegaan van een basisboete van € 2.500,- bij een first-offender. Om die reden is hij bij brief van 3 februari 2016 in de gelegenheid gesteld om in aanmerking te komen voor de zogenaamde spijtoptantenregeling. Deze regeling houdt in dat de hoogte van de boete wordt verlaagd indien de betrokkene binnen 10 dagen na verzending van de brief de antennes in de mast op het perceel waarvan hij de verantwoordelijk gebruiker is blijvend verwijdert. Nadat op 25 februari 2016 een toezichthouder van verweerder bij controle had geconstateerd dat de antennes waren verwijderd, heeft verweerder bij bestreden besluit II de aan eiser opgelegde boete verlaagd naar € 1.250,-- en de last onder dwangsom aangepast naar een dwangsom van € 2.250,- per geconstateerde overtreding per dag met een maximum van € 33.750,-.
2. Eiser heeft geen belang meer bij beoordeling van zijn beroep tegen bestreden besluit I, zodat het beroep voor zover het daartegen is gericht, niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3. Verweerder heeft aan eiser een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 3.13, eerste lid, en artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet (Tw).
4. Op grond van artikel 3.13, eerste lid, van de Tw is voor het gebruik van andere frequentieruimte dan die welke in het frequentieplan is aangewezen als frequentieruimte waarvan het gebruik zonder vergunning is toegestaan, een vergunning vereist van Onze Minister.
Op grond van artikel 10.9, eerste lid, van de Tw is het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten slechts toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 van deze wet een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.
5. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een op 2 juli 2014 opgemaakte rapport van bevindingen (rapport). In dit rapport verklaren twee toezichthouders van verweerder dat zij op dinsdag 24 juni 2014 vanuit hun dienstauto op een frequentie van 97,00 megahertz in de FM-omroepband een kennelijk illegale radiozender beluisterden. Via deze zender werd muziek en soms spraak uitgezonden. Aan de stem te oordelen werd de uitzending verzorgd door een man, die de zender aankondigde met de naam "Jansen en Jansen". Omstreeks 21.20 uur die dag wezen radiopeilingen, relatieve veldsterktemetingen en een ter plaatse ingesteld onderzoek uit dat de door de betreffende zender uitgezonden radiocommunicatiesignalen werden uitgestraald vanaf een antenne-installatie die stond opgesteld op het perceel [adres] . De toezichthouders zagen dat in de directe omgeving van het perceel geen andere antenne-installatie stond opgesteld, waarvandaan mogelijkerwijs de betreffende radiocommunicatiesignalen konden worden uitgestraald. Omstreeks 21.23 uur die dag hoorden we de man via de uitzending zeggen: "het witte busje rijdt hier langs, het is gebeurd" of woorden van gelijke strekking. Enkele minuten later hoorden en zagen zij dat de uitzending werd beëindigd. Het perceel bleek in eigendom toe te behoren aan eiser. De toezichthouders hebben voorts vastgesteld dat eiser geen frequentievergunning heeft. Ook hebben zij vastgesteld dat de afstand tussen de plaats waar zij de illegale radio-uitzending nog ongestoord ontvingen en het perceel waarvandaan illegaal werd uitgezonden, hemelsbreed ongeveer 19 kilometer bedroeg.
Naar aanleiding van eisers opmerking in zijn bezwaarschrift dat ten tijde van de geconstateerde overtreding diverse andere antenne-installaties in de omgeving van het betreffende perceel stonden opgesteld, waaronder een antenne-installatie op het perceel [adres] , en twee foto's van eiser van kennelijk het perceel [adres] , heeft een toezichthouder van verweerder nader onderzoek gedaan. Hiervan is op 6 februari 2015 een aanvullend rapport opgemaakt. In het rapport is vermeld dat de toezichthouder zich op maandag 2 februari 2015 in de directe nabijheid van [adres] bevond. Ter plaatse zag de toezichthouder dat de door eiser overgelegde foto's een gedeeltelijke weergave betrof van perceel Roggestraat 79 te Den Ham. Hij zag echter dat op dit perceel geen antenne-installatie stond opgesteld, zoals weergegeven op de eerder genoemde afdruk. Vervolgens heeft de toezichthouder twee digitale foto's van het perceel Roggestraat 79 te Den Ham genomen, welke foto's aan het rapport zijn toegevoegd.
6. Eiser ontkent dat op 24 juni 2015 is uitgezonden vanaf zijn perceel. Hij twijfelt aan de nauwkeurigheid van de door de toezichthouders gedane peilingen. Volgens eiser is het mogelijk dat een mispeiling heeft plaatsgevonden vanwege de nabijgelegen andere antenne-installaties. Eiser heeft verweerder op diens verzoek foto's toegezonden waarop te zien is dat in de nabije omgeving van zijn perceel diverse andere antenne-installaties aanwezig zijn. Verweerder kan van hem niet verwachten dat hij foto’s zou presenteren die op of rond
24 juni 2014 zijn genomen, omdat eiser pas na 16 september 2014, de datum van verzending van het voornemen tot oplegging bestuurlijke boete en last onder dwangsom, ervan op de hoogte kwam dat verweerder hem een overtreding van de Tw verweet.
De mededeling in het rapport van bevindingen dat geconstateerd is dat in de omgeving geen andere antenne-installaties aanwezig waren, is onjuist.
Eiser stelt dat de uitzending werd aangekondigd als "Jansen en Jansen". Verweerder lijkt daaruit af te leiden dat de uitzending afkomstig is van zijn perceel. Jansen is echter een veel voorkomende naam. Ook kan de gebruikte naam een fictieve naam zijn. Verweerder heeft het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd nu onvoldoende informatie c.q. inzicht is verschaft omtrent de hoogte van de boete (basisbedragen en opslag). Bij het bestreden besluit heeft verweerder de vaste interne gedragslijn, de beslisboom, overgelegd. Deze informatie is echter achterhaald, nu de waarschuwingsbrief is afgeschaft. Voorts merkt eiser op dat, naast de vaste interne gedragslijn, voor het bepalen van de hoogte van de boete naar elke situatie afzonderlijk moet worden gekeken.
7. De rechtbank leest in het rapport van de toezichthouders dat zij tijdens hun onderzoek op 24 juni 2014 door radiopeilingen en relatieve veldsterktemetingen hebben vastgesteld dat de onderhavige illegale radio-uitzending werd verzorgd met behulp van de antenne-installatie op het perceel van eiser. De rechtbank leest, anders dan eiser, niet in het rapport dat de toezichthouders hebben verklaard dat er geen andere antenne-installaties in de directe omgeving stonden opgesteld. De toezichthouders hebben verklaard dat er geen andere antenne-installatie stond opgesteld waarvan, op grond van de bevindingen van het onderzoek, mogelijkerwijs de onderhavige radiocommunicatiesignalen konden worden uitgestraald. De enkele stelling van eiser, dat er misschien wel een mispeiling heeft plaatsgevonden, is voor de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het rapport van bevindingen en de conclusie die daaruit is getrokken, namelijk dat op 24 juni 2014 een uitzending in de FM-omroepband is verzorgd via de antenne-installatie op het perceel van eiser. Eiser beschikt niet over de daarvoor benodigde vergunning, zodat verweerder hem terecht heeft aangemerkt als functioneel dader van de overtreding. Verder onderzoek was daarvoor niet nodig. Daarom kon verweerder er ook van afzien om te onderzoeken wie daadwerkelijk de uitzending op dat moment verzorgde.
8. Volgens de eigen vaste gedragslijn van verweerder geldt voor de etherpiraat die uitzendt vanaf een vaste locatie een basisboete van € 2.500,-. Zowel de rechtbank als de hoger beroepsinstantie, het CBb, hebben reeds meermalen in uitspraken overwogen dat deze boetehoogte de rechterlijke toets kan doorstaan. Verweerder heeft deze basisboete als uitgangspunt genomen en vervolgens bij bestreden besluit II met inachtneming van de spijtoptantenregeling de boete voor eiser verlaagd naar € 1.250,-. De rechtbank vindt deze boete niet onevenredig.
9. Ten aanzien van de last onder dwangsom is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiertoe in redelijkheid heeft kunnen besluiten. Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond. Dit betekent dat de aan eiser opgelegde boete van € 1.250,- en de last onder dwangsom van € 2.250,- per geconstateerde overtreding per dag met een maximum van € 33.750,- in stand blijven.
10. De rechtbank ziet wel aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt, omdat verweerder bestreden besluit I, waartegen eiser in beroep was gekomen, heeft ingetrokken.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 167,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.488,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 april 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: