ECLI:NL:RBROT:2016:263

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
15/1042 en 15/1043
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor immateriële schade en rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 januari 2016 uitspraak gedaan over verzoeken tot vergoeding van immateriële schade en kosten voor rechtsbijstand, ingediend door een gewezen verdachte. De verzoeker had in het verleden een strafzaak lopen, waarbij hij van 29 september 2013 tot 30 september 2013 in verzekering was gesteld op verdenking van poging doodslag. Hij verbleef vervolgens tot 8 november 2013 in voorlopige hechtenis. Bij vonnis van 25 maart 2015 werd hij vrijgesproken, en dit vonnis werd op 9 april 2015 onherroepelijk. De verzoeker vroeg om een schadevergoeding van € 3.330,= voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest, en om een vergoeding van € 2.359,50 voor de kosten van zijn raadsman. De officier van justitie heeft in beide verzoeken tot toewijzing geconcludeerd.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 89 Sv een vergoeding kan worden toegekend voor schade die is geleden door een gewezen verdachte, indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzoeker een vergoeding voor immateriële schade toe te kennen, en kende hem het gevraagde bedrag van € 3.330,= toe. Voor het verzoek op basis van artikel 591a Sv, dat betrekking had op de kosten van rechtsbijstand, oordeelde de rechtbank dat de verzoeker recht had op een forfaitaire vergoeding van € 550,= voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De overige kosten voor rechtsbijstand werden afgewezen, omdat de toevoeging niet was ingetrokken of beëindigd.

De rechtbank besloot de verzoeken als volgt: voor het verzoek onder RK-nummer 15/1042 werd een vergoeding van € 3.330,= toegekend, en voor het verzoek onder RK-nummer 15/1043 werd een vergoeding van € 550,= toegekend. Het meer of anders verzochte werd afgewezen. Deze beschikking werd gegeven door rechter mr. C. Laukens in tegenwoordigheid van griffier Schlabs, en werd in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2016.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/691194-13
Raadkamernummers: 15/1042 (89 Sv)
15/1043 (591a Sv)
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op de verzoeken van:
(hierna: de klager),
[adres en woonplaats]
voor deze zaak domicilie kiezende te 3071 LM Rotterdam, Van der Takstraat 100, ten kantore van zijn advocaat mr. H.L. Heemskerk.

Procedure

Op 22 april 2015 zijn ingediend twee verzoekschriften met verzoeken op grond van artikel 89 respectievelijk artikel 591a Sv.
De verzoeken zijn op 1 december 2015 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. A.K. Tiggelaar, de verzoeker en de advocaat mr. H.L. Heemskerk zijn gehoord.

Inhoud verzoeken en standpunt officier van justitie

Verzoek artikel 89 Sv
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker ten laste van de Staat wordt toegekend een bedrag van € 3.330,= als vergoeding voor de immateriële schade als gevolg van het voorarrest.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.
Verzoek artikel 591a Sv
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor:
  • kosten voor de noodzakelijke verdediging, gevoerd in de strafzaak tegen verzoeker als verdachte, bestaande uit de kosten van de raadsman van € 2.359,50;
  • kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoekschriften ter hoogte van het forfaitaire bedrag van € 550,=.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek voor zover het de forfaitaire vergoeding van € 550,= voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift beloopt. Voor het overige dient het verzoek te worden afgewezen.

Feiten

De verzoeker is in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer van 29 september 2013 tot op 30 september 2013 in verzekering gesteld geweest op verdenking van poging doodslag. Aansluitend heeft hij tot op 8 november 2013 in voorlopige hechtenis verbleven.
Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 25 maart 2015, is de verzoeker vrijgesproken van hetgeen hem in de strafzaak ten laste was gelegd. Dit vonnis is op 9 april 2015 onherroepelijk geworden.

Beoordeling

Verzoek artikel 89 Sv
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank ingevolge artikel 89 Sv op verzoek van de gewezen verdachte - indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel - hem een vergoeding kan toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. De toekenning van een dergelijke vergoeding heeft ingevolge artikel 90 Sv plaats indien hiervoor naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Gebleken is dat er ten tijde van de toepassing van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis voldoende verdenking tegen de verzoeker was om die dwangmiddelen te rechtvaardigen.
Immateriële schade
Alle omstandigheden in aanmerking genomen worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest toe te kennen. De volgende vraag is wat de hoogte van de compensatie moet zijn.
Op basis van de tarieven, zoals die door het LOVS worden voorgestaan voor voorarrest dat is ondergaan op of na 1 september 2008, heeft de verzoeker recht op de volgende vergoedingen:
inverzekeringstelling 2 dgn x € 105,= € 210,=
voorlopige hechtenis zonder beperkingen 39 dgn x € 80,=
€ 3.120,=
totaal € 3.330,=
Verzoek artikel 591a Sv
Vooropgesteld wordt dat een gewezen verdachte indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - op grond van artikel 591a juncto artikel 90 Sv in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten voor de rechtsbijstand, zulks voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Kosten voor noodzakelijke verdediging in strafzaak
Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten voor de noodzakelijke verdediging van de verzoeker in de strafzaak wordt vooropgesteld dat de declaratie van de raadsman niet bepalend is voor het beoordelen van het verzoek, maar een belangrijk uitgangspunt vormt dat door de rechtbank wordt betrokken in haar oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan de verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten voor rechtsbijstand en zo ja, tot welk bedrag.
Daarnaast wordt het volgende vooropgesteld.
Ingevolge artikel 44a, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (WRB) wordt indien een verdachte in een strafzaak is bijgestaan door een raadsman die op het moment van de verlening van rechtsbijstand is toegevoegd, met uitzondering van de vergoeding van de eigen bijdrage, geen kostenvergoeding van een raadsman als bedoeld in artikel 591a, tweede lid, Sv toegekend, tenzij de toevoeging, anders dan na een daartoe ingediende aanvraag, wordt ingetrokken of beëindigd.
Een verdachte kan zich in een strafproces laten bijstaan door een raadsman die hetzij rechtsbijstand verleent op basis van een toevoeging, hetzij op betalende basis. Het bepaalde in artikel 44a WRB brengt mee dat de keuze voor de grondslag van de rechtsbijstand moet worden gemaakt voordat daadwerkelijk rechtsbijstand is verleend (Kamerstukken II, 2003-2004, 29756, nr. 3, p. 2). Wanneer sprake is van een last tot toevoeging, moet voorts volstrekte helderheid worden betracht over de vraag of van de op basis van deze last verstrekte toevoeging gebruik wordt gemaakt, dan wel dat de betrokken verdachte door een gekozen raadsman betalend wordt bijgestaan. Dat betekent onder meer dat wanneer de raadsman die op basis van een last aan de verdachte is toegevoegd, de verdachte betalend zal bijstaan, onmiddellijk van deze wijziging van de basis waarop rechtsbijstand wordt verleend, kennis moet worden gegeven aan de voorzitter van het college dat de last heeft afgegeven, en aan de Raad voor Rechtsbijstand (ECLI:NL:GHDHA:2013:5107).
Verzocht is om vergoeding van het honorarium van de raadsman voor werkzaamheden ten behoeve van de behandeling van de strafzaak tegen de verzoeker ter hoogte van € 2.359,50. Daaraan is een urenspecificatie ten grondslag gelegd.
De raadsman stond de verzoeker in het kader van zijn strafzaak bij op basis van een toevoeging. De raadsman heeft aan de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om meer uren te vergoeden in de strafzaak van verzoeker. De Raad voor Rechtsbijstand heeft dat verzoek afgewezen. Vervolgens heeft de raadsman met verzoeker de afspraak gemaakt om op betalende basis zijn werkzaamheden verder te verrichten. De raadsman heeft na afloop van de strafzaak zijn einddeclaratie bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediend, waarbij hij nog een extra punt heeft gekregen.
De rechtbank overweegt dat van intrekking of beëindiging van de toevoeging als bedoeld in artikel 44a WRB geen sprake was toen de raadsman de kosten maakte die thans worden gedeclareerd. Dat maakt dat het verzoek gezien het bepaalde in dit artikel niet voor toewijzing vatbaar is.
De verzuchting van de raadsman dat het steeds lastiger wordt om cliënten op toevoegingsbasis bij te staan, is, alhoewel niet oninvoelbaar, geen om in afwijking van de wettelijke systematiek het verzoek toch toe te wijzen.
Kosten rechtsbijstand voor opstellen, indienen en behandelen verzoekschrift
Het verzoek ziet op de vergoeding van kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het op grond van artikel 89 Sv en 591a Sv ingediende verzoekschrift.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker voor de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen het verzoekschrift een vergoeding van € 550,= toe te kennen, waarbij wordt aangetekend dat daarvoor, gelet op het vooroverwogene, louter termen bestaan naar aanleiding van het op artikel 89 Sv gestoelde verzoek dat in dat verzoekschrift is vervat.

Beslissing

De rechtbank:
t.a.v. het onder RK-nummer 15/1042 ingeschreven verzoek:
kent aan de verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 3.330,= (zegge: drieduizenddriehonderddertig euro).
t.a.v. het onder RK-nummer 15/1043 ingeschreven verzoek:
kent aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,= (zegge: vijfhonderdvijftig euro);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. C. Laukens, rechter,
in tegenwoordigheid van Schlabs, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2016