6.3ACM heeft op grond van haar onderzoek geconcludeerd dat het Reglement en de in dat kader dwingend voorgeschreven 1-op-1-overeenkomst geen merkbaar mededingingsbeperkend effect hebben. Van een schending van artikel 6, eerste lid, van de Mw is volgens ACM dan ook geen sprake.
7. Eisers betogen dat het met het Reglement in het leven geroepen stelsel van de geborgde rundveedierenarts en de in dat kader dwingend voorgeschreven 1-op-1-modelovereenkomst van een veehouder met een geborgde dierenarts, ertoe leidt dat een groep dierenartsen wordt uitgesloten van de markt voor veterinaire dienstverlening in de (melk-)rundveesector. Daartoe wijzen zij er in de eerste plaats op dat de kosten die met inschrijving in het register gemoeid zijn, mede ten gevolge van diverse administratieve verplichtingen, in de praktijk een aanzienlijke drempel opwerpen om geborgd te zijn. Dit geldt in het bijzonder voor part-time werkende dierenartsen of dierenartsen met een kleine (eenmans-)praktijk, zoals eisers. Verder wordt het veehouders volgens eisers door de verplichte 1-op-1-relatie onmogelijk gemaakt een second opinion te vragen of een gespecialiseerde dierenarts te raadplegen. Bovendien heeft de verplichte inschrijving in het register tot gevolg dat men wordt gedwongen concurrentiegevoelige gegevens via computersystemen te delen met andere geborgde dierenartsen. De KNMvD heeft het stelsel volgens eisers onder ontoelaatbare druk van de zuivelindustrie in het leven geroepen.
Beoordeling
8. Ter beoordeling voor de rechtbank staat of ACM terecht heeft geconcludeerd dat het in het Reglement neergelegde stelsel van de geborgde rundveedierenarts en de in dat kader voorgeschreven 1‑op-1-modelovereenkomst dierenarts/veehouder, niet in strijd is met artikel 6 van de Mw en/of artikel 101 van het VWEU. Of en in hoeverre het stelsel van borging en 1-op-1-relatie leidt tot een doelmatige organisatie van de (melk-)rundveesector, valt buiten dit beoordelingskader.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is ACM na voldoende zorgvuldig onderzoek terecht tot de conclusie gekomen dat het Reglement ‘geborgde rundveedierenarts’ en de daarin voorgeschreven 1-op-1-modelovereenkomst dierenarts/veehouder geen merkbaar mededingingsbeperkend effect hebben, en dus niet in strijd zijn met artikel 6, eerste lid van de Mw en artikel 101, eerste lid, van het VWEU.
De stelling van eisers dat het door de opgeworpen financiële drempels voor een groep dierenartsen feitelijk onmogelijk is om als geborgde rundveearts te werken, volgt de rechtbank niet. Uit de stukken blijkt dat dat de inschrijfkosten € 110,- (inmiddels € 150,-) bedragen en dat de jaarlijkse beoordeling door VERIN ongeveer € 300,- kost. Deze kosten acht de rechtbank niet zodanig hoog dat het voor sommige dierenartsen feitelijk onmogelijk is om geborgd te zijn.
Dat het voor rundveehouders, gelet op de verplichte 1-op-1-relatie, onmogelijk zou zijn om naast hun vaste dierenarts nog nader of specialistisch advies aan een andere dierenarts te vragen, zoals eisers stellen, is niet aannemelijk geworden. ACM heeft er terecht op gewezen dat in de 1-op-1-overeenkomst naast de vaste rundveearts eveneens begeleidende, vervangende of spoeddierenartsen kunnen worden vermeld. De door eisers overgelegde stukken bieden geen aanknopingspunt voor de stelling dat rundveehouders die een specialist willen consulteren of een second opinion willen vragen, hierover in de praktijk geen afspraken kunnen maken met hun vaste 1-op-1-dierenarts.
Voor eisers stelling dat de verplichte borging ook tot gevolg heeft dat concurrentiegevoelige informatie uit het computersysteem moet worden gedeeld met andere geborgde rundveeartsen, zijn in de stukken evenmin aanknopingspunt te vinden. Eisers hebben hun stelling dat dit toch het geval is, op geen enkele wijze nader met stukken onderbouwd.
Eisers hebben er verder op gewezen dat de verplichte borging en daaruit voortvloeiende verplichte 1-op-1-overeenkomst het voor een kleine dierenartsenpraktijk of een part-time dierenarts moeilijk maakt om zijn diensten aan te bieden als vaste dierenarts voor een rundveebedrijf. Naar het oordeel van de rechtbank heeft ACM zich terecht op het standpunt gesteld dat dit gevolg, voor zover dit zich zou voordoen, niet zozeer samenhangt met mededingingsrechtelijk verboden uitsluiting, als wel van een meer algemene ontwikkeling in de markt, waarin ook in de veterinaire dienstverlening een tendens naar schaalvergroting en specialisatie te zien is.
Eisers hebben tot slot nog aangevoerd dat de KNMvD het Reglement onder druk van de zuivelindustrie tot stand heeft gebracht. Meer in het bijzonder zou Friesland Campina haar dominante machtspositie hebben misbruikt door te eisen dat haar leveranciers een 1‑op‑1-overeenkomst hebben met een geborgde rundveedierenarts. Hierover heeft ACM in het primaire besluit overwogen dat de eis dat veterinaire diensten worden verleend door de dierenarts met wie een 1-op-1-overeenkomst is gesloten, een standaardinkoopvoorwaarde betreft, die de concurrentie niet beïnvloedt. Eisers hebben in bezwaar noch beroep nader onderbouwd op grond waarvan deze motivering geen stand kan houden, zodat niet valt in te zien waarom het bestreden besluit op dit punt gebrekkig gemotiveerd zou zijn.
10. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eisers ongegrond is.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.