In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.C. Ranke, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, vertegenwoordigd door mr. J. Bootsma. De zaak betreft de toestemming voor de verhuur van twee lokalen van een school aan een kinderopvangorganisatie. Eiseres had eerder toestemming gevraagd voor deze verhuur, maar het college had bij het bestreden besluit de voorwaarden voor de huurvergoeding aangepast, wat leidde tot beroep van eiseres.
De rechtbank oordeelt dat de hoogte van de door verweerder gevraagde huurvergoeding niet voldoet aan de in de rechtspraak gestelde voorwaarden. De rechtbank stelt vast dat de huurvergoeding van € 10.512,00 per lokaal per jaar niet rechtstreeks gerelateerd is aan de extra kosten of het verlies van inkomsten voor verweerder. De rechtbank concludeert dat de kosten die verweerder in rekening brengt, waaronder de kosten voor de aankoop van schoolwoningen, niet als rechtstreekse kosten voor de verhuur van de lokalen kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij toestemming wordt verleend voor de verhuur van de twee lokalen onder de voorwaarde dat de huurvergoeding wordt vastgesteld op € 4.488,50 per lokaal per jaar. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.