ECLI:NL:RBROT:2016:1784

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
VI 99-000260-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 maart 2016 uitspraak gedaan over de vordering tot uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De vordering is ingediend door de officier van justitie en is gebaseerd op twee grondslagen: een eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf van acht jaar en ernstige misdragingen tijdens de detentie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere veroordeling niet kan worden betrokken bij het oordeel over de huidige vordering, omdat deze van een eerdere datum is dan de veroordeling waarover het thans gaat. De rechtbank heeft ook gekeken naar de misdragingen van de veroordeelde, die tijdens zijn detentie meerdere keren positief getest heeft op cannabisgebruik en disciplinaire straffen heeft gekregen voor belediging en indirecte bedreiging. De rechtbank oordeelt dat deze misdragingen niet ernstig genoeg zijn om de vordering tot uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling te rechtvaardigen. De rechtbank wijst de vordering af en stelt de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling vast op 9 maart 2016, met bijzondere voorwaarden voor de veroordeelde, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Sector strafrecht 2
Meervoudige kamer
VI-zaaknummer: 99-000260-23
parketnummer: 10-690378-13
Datum uitspraak: 9 maart 2016
BESLISSING OP DE VORDERING TOT uitstel of achterwege blijven VAN DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank, rechtdoende in strafzaken van 17 juli 2014 (parketnummer 10-690378-13) is

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein,
[adres] ,
veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 28 februari 2014 is gestart.

De stukken.

- het onherroepelijk geworden vonnis van 17 juli 2014, waarbij [veroordeelde] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar ter zake van:
1. diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren en afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
4. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- een reclasseringsadvies van Victas centrum voor verslavingszorg, d.d. 7 december 2015, uitgebracht door [naam] , reclasseringswerker, waaruit volgt dat de reclassering het moeilijk vindt een standpunt in te nemen over het al dan niet toekennen van voorwaardelijke invrijheidstelling. In een nog lopende zaak heeft de veroordeelde in eerste aanleg en in hoger beroep een gevangenisstraf van 8 jaar opgelegd gekregen. Tegen deze zaak is hij in cassatie en de zaak moet nog dienen. Er kan gesteld worden dat de veroordeelde amper behandeling heeft genoten. Mocht zijn voorwaardelijke invrijheidstelling worden toegekend, zal hij zo goed als onbehandeld deel gaan nemen aan de maatschappij. De ernst van zijn delicten en de nonchalante manier van hiermee omgaan, baart de reclassering zorgen en zij acht de recidivekans hoog. De veroordeelde geeft aan mee te zullen werken aan het plan van aanpak. Echter zijn nonchalante houding over de gepleegde delicten en gedurende het contact, maakt dat de reclassering van mening is dat hij weinig berouw voelt aangaande het delictgedrag en de slachtoffers. Mogelijk is zijn medewerking aan het plan van aanpak een sociaal wenselijke met hoop op toekenning van voorwaardelijke invrijheidstelling;
- het advies van [naam] , (plaatsvervangend) directeur van de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein van 7 januari 2016, strekkende tot uitstel dan wel afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van [veroordeelde] , waaruit volgt dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen. Hij heeft tijdens de tenuitvoerlegging van zijn straf meermalen een disciplinaire straf opgelegd gekregen, tevens is hij meermalen positief getest op het gebruik van cannabis;
- de vordering van de officier van justitie ex artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht d.d. 12 januari 2016, strekkende tot het geheel achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde;
- een extractarrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 5 februari 2015 waaruit blijkt dat de veroordeelde in hoger beroep is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar wegens poging tot moord;
- een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 januari 2016 , betreffende de veroordeelde, waaruit blijkt dat hij - in eerste aanleg - op 25 oktober 2013 door de meervoudige strafkamer in Rotterdam is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar wegens poging tot moord gepleegd op 3 september 2012.

De procesgang

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 24 februari 2016 is de officier van justitie,
[naam] , gehoord. Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door diens raadsman mr. D.H. Lodder, advocaat te Rotterdam.

De behandeling

Uit voornoemde stukken volgt dat de veroordeelde in een nog lopende zaak in eerste aanleg en in hoger beroep een gevangenisstraf van 8 jaar opgelegd heeft gekregen. Tegen deze zaak is hij in cassatie gegaan en de zaak moet nog dienen. De verwachting is dat de cassatiezaak nog niet behandeld is alvorens de veroordeelde recht heeft voorwaardelijke invrijheidstelling in de huidige zaak.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een penitentiair medewerker heeft uitgescholden omdat hij het niet eens was met een rapport. Ook is hij vier keer bij urine-controles positief getest op cannabis, één keer in 2014 en drie keer in 2015. De veroordeelde heeft verklaard dat hij reeds gesprekken heeft gevoerd met De Waag en dat hij graag begeleiding van hen wil. De veroordeelde heeft te kennen gegeven dat hij bereid is mee te werken aan het plan van aanpak zoals dat in het rapport van 7 december 2015 is geformuleerd. Bovendien heeft hij verklaard dat hij ten tijde van de veroordeling door de rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2013 op vrije voeten was. Er is, aldus veroordeelde, geen sprake van vluchtgevaar, ook niet nu hem een gevangenisstraf van acht jaar boven het hoofd hangt. De reclassering ging akkoord met het aanbrengen van een enkelband, maar het openbaar ministerie ging daarin niet mee.
[naam] , reclasseringswerker, heeft haar advies van 7 december 2015 toegelicht en zij heeft meegedeeld dat de reclassering geen inschatting kan maken hoe de terugkomst van de veroordeelde in de maatschappij wordt ervaren door eventuele slachtoffers in de nog lopende zaak en er kan tevens geen inschatting worden gemaakt over eventueel vluchtgevaar, wetende dat er een gevangenisstraf van maar liefst acht jaar boven zijn hoofd hangt. Mocht tot een voorwaardelijke invrijheidstelling worden besloten, dan is door de reclassering wel een plan van aanpak opgesteld.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De veroordeelde verdient niet het voordeel van de twijfel. Er is nog geen sprake geweest van een behandeling en gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport vormt het gevaar voor recidive een onaanvaardbaar risico voor de samenleving nu de veroordeelde zich ook in detentie ernstig misdragen heeft.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling moet worden afgewezen.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de officier van justitie in beginsel - naast de veroordeling tot een gevangenisstraf van acht jaren wegens poging tot moord - de ernstige misdragingen door de veroordeelde in detentie ten grondslag legt aan de vordering uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ter terechtzitting voegt de officier van justitie daar als extra grond de algemene voorwaarde van het gevaar voor recidive aan toe. Het oordeel dat de veroordeelde ernstige misdragingen heeft gepleegd in detentie houdt geen stand. Vóór de veroordeling in de zaak waarin de vordering uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling is ingediend, is de veroordeelde voor een feit, gepleegd op 3 september 2012, veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf. Deze veroordeling mag niet worden betrokken bij het oordeel tot uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Voorts is blijkens de ‘Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidsstelling’ van het College van procureurs-generaal het uitgangspunt de voorwaardelijke invrijheidstelling na het ondergaan van tweederde van de detentie. In dat kader moet er sprake zijn van ernstige misdragingen wil worden overgegaan tot uitstel of achterwege blijven daarvan.
De raadsman heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch met betrekking tot een zaak waar sprake was van een ernstige mishandeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat een positieve urinecontrole niet kan worden gezien als een ernstige misdraging [ECLI:NL:RBSHE:2012:BY5570]. Bovendien dateert de laatste positieve urinecontrole van acht maanden geleden. Voorts bevinden zich in het onderhavige dossier geen stukken waaruit blijkt aan welke ernstige misdragingen de veroordeelde zich zou hebben schuldig gemaakt. Nu het openbaar ministerie iedere vorm van fasering is tegengegaan heeft de veroordeelde (nog) niets kunnen laten zien. Het lijkt erop dat het openbaar ministerie de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege wil laten zodat direct daarop aansluitend de eerdere veroordeling van acht jaar kan worden uitgezeten. Achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling is hier uitdrukkelijk niet voor bedoeld.

De beoordeling.

Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu deze tijdig is ingediend en de gronden bevat waarop deze vordering berust.
De voorlopige datum van voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde is 28 februari 2016.
Uitgangspunt in een geval als het onderhavige, waarin het totaal van de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraffen meer dan 2 jaar bedraagt, is dat veroordeelde, nadat hij tweederde deel van zijn straf heeft ondergaan, voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld.
Krachtens artikel 15d, eerste lid, aanhef en onder b en d Wetboek van Strafrecht (Sr)- voor zover hier relevant - kan de voorwaardelijke invrijheidstelling echter worden uitgesteld of achterwege blijven indien de veroordeelde zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen of als het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden dan wel de veroordeelde zich niet bereid verklaart om bijzondere voorwaarden na te leven.
De ‘Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling’ van het College van procureurs-generaal (hierna: De Aanwijzing), zoals (nader) vastgesteld op 27 februari 2012 (Stcrt. 21 maart 2012, nr. 5379), bevat beleidsregels voor het vorderen van uitstel of achterwege laten van de VI. Volgens paragraaf 1.2.2.2. van de Aanwijzing kan de omstandigheid dat een veroordeelde zich tijdens zijn detentie herhaaldelijk ernstig misdraagt, reden zijn om een vordering tot uitstel of achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling in te dienen. Volgens paragraaf 1.2.4. van de Aanwijzing wordt in beginsel een vordering tot uitstel of achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend wanneer de veroordeelde naar verwachting niet valt te bewegen tot naleving van de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden voorwaarden.
De eerste grondslag van de vordering: eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf van acht jaar.
De vordering van de officier van justitie tot uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft betrekking op het onherroepelijk geworden vonnis van 17 juli 2014. Op 25 oktober 2013 is de veroordeelde in eerste aanleg door de meervoudige strafkamer in Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar wegens poging tot moord gepleegd op 3 september 2012. De rechtbank zal deze laatste veroordeling niet betrekken bij het oordeel betreffende de vordering van het openbaar ministerie nu deze van een eerdere datum is dan de veroordeling waarover het thans gaat.
De tweede grondslag van de vordering: ernstige misdragingen.
Veroordeelde is tijdens zijn detentie in de P.I. Nieuwegein, ondanks herhaalde disciplinaire straffen, een aantal malen betrapt op het gebruik van cannabis, hetgeen telkens bleek uit positieve urinecontroles. De laatste positieve controle dateert van acht maanden geleden.
Voorts kan uit de inhoud van het dossier worden afgeleid dat de veroordeelde twee maal een disciplinaire straf heeft opgelegd gekregen wegens belediging en indirecte bedreiging.
Gelet op het bepaalde in paragraaf 1.2.2.2. van de Aanwijzing zijn deze misdragingen niet zodanig ernstig van aard dat zij zelfstandig kunnen leiden tot uitstel of achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Herhaaldelijk blowen in een penitentiaire inrichting kan immers, hoe onwenselijk ook, niet worden gelijkgesteld met de in genoemde paragraaf gegeven voorbeelden, zoals agressief gedrag jegens medegedetineerden of medewerkers van de inrichting en/of het aanrichten van vernielingen in de inrichting. Evenmin kan worden gesteld dat belediging en indirecte bedreiging een ernstige misdraging opleveren.
De rechtbank acht de combinatie van deze incidenten met het herhaalde blowgedrag, waaruit blijkt dat veroordeelde de geldende regels in de P.I. Nieuwegein meermalen aan zijn laars lapte, niet dermate zwaarwegend dat sprake is van ernstige misdragingen zoals bedoeld in artikel 15d, eerste lid, aanhef en onder b Wetboek van Strafrecht, die kunnen leiden tot uitstel of achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling, dit mede gelet op het feit dat achterwege laten en uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling zeer ingrijpende gevolgen voor de veroordeelde heeft. Ter terechtzitting heeft de veroordeelde aangegeven dat hij mee zal werken aan het plan van aanpak, zoals dat door de reclassering is geformuleerd in het eerder genoemde advies.
De vordering zal worden afgewezen en de rechtbank zal de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling vaststellen op 9 maart 2016.

Toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 15, 15a, 15d, 15e en 15f van het Wetboek van Strafrecht.

BeslissingDe rechtbank

- wijst de vordering tot uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling af;
-stelt de voorwaardelijke invrijheidstelling vast op 9 maart 2016;
- adviseert om aan de voorwaardelijke invrijheidstelling de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden :
- de veroordeelde moet zich, binnen drie dagen volgend op zijn invrijheidstelling, melden bij GGZ Bouman Reclassering op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- de veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij De Waag te Rotterdam of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- de veroordeelde wordt verplicht tot een korte klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- de veroordeelde wordt verboden om cannabis en alcohol te gebruiken. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van middelencontrole.
- de veroordeelde wordt geboden om zich volgens het later op te stellen v.i. rooster op het woonadres [adres] (bij zijn moeder [naam] ), te bevinden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. H. Benaissa, voorzitter,
mrs. I.M. Nusselder en K.A Baggerman, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2016.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.