ECLI:NL:RBSHE:2012:BY5570

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825646-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op vordering tot achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde na ernstige misdragingen tijdens detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 10 december 2012 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van de veroordeelde. De veroordeelde had een gevangenisstraf van in totaal 36 maanden opgelegd gekregen, waarvan 6 maanden onvoorwaardelijk en 30 maanden voorwaardelijk. De voorlopige datum voor de VI was vastgesteld op 21 november 2012. De officier van justitie vorderde dat de VI geheel achterwege zou blijven, omdat de veroordeelde zich ernstig had misdragen tijdens zijn detentie. Dit omvatte herhaaldelijk gebruik van softdrugs en een gewelddadig incident waarbij hij twee medewerkers van de penitentiaire inrichting had gebeten.

Tijdens de zittingen op 26 en 29 november 2012 heeft de rechtbank de veroordeelde, de officier van justitie en de raadsman gehoord. De veroordeelde erkende zijn misdragingen, maar betoogde dat deze niet ernstig genoeg waren om de VI te laten uitstellen. De rechtbank oordeelde dat de combinatie van het herhaaldelijk blowen en het gewelddadige gedrag een ernstige misdraging vormde, die volgens artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht kon leiden tot uitstel van de VI.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en de VI uitgesteld voor de duur van 6 maanden. De nieuwe datum voor de voorwaardelijke invrijheidstelling werd vastgesteld op 20 mei 2013. De rechtbank benadrukte dat de misdragingen van de veroordeelde gevolgen moesten hebben voor zijn VI, en dat er mogelijkheden bleven voor het stellen van bijzondere voorwaarden en reclasseringsbegeleiding op het moment van de VI.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer rechtbank: 01/825646-10
VI-nummer: 99/000129-17
Kenmerk: 12/1966
Beslissing op vordering tot achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Beslissing op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch d.d. 16 november 2011 tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van:
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
thans verblijvende P.I. [plaats], [adres],
hierna te noemen: veroordeelde.
Inleiding
Bij onherroepelijk geworden arrest van 26 januari 2011 is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch aan veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 6 maanden en bij onherroepelijk geworden vonnis van 11 april 2011 is door deze rechtbank aan veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 30 maanden. Deze straffen zijn met ingang van 13 december 2010 aaneengesloten ten uitvoer gelegd. De voorlopige datum van voorwaardelijke invrijheidsstelling van veroordeelde was 21 november 2012.
De vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de VI geheel achterwege zal blijven. De grondslag van de vordering is - na wijziging ter terechtzitting waarbij de officier van justitie heeft aangegeven dat de punten 1 en 3 van de vordering niet meer aan de orde zijn - dat veroordeelde zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen en voorts dat veroordeelde zich niet bereid heeft verklaard om de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden voorwaarden na te leven en zich in het verleden reeds heeft onttrokken aan voorwaarden.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 15d, vijfde lid, Wetboek van Strafrecht (WvSr), bevoegd om kennis te nemen van de vordering, nu de langste van beide genoemde straffen door de rechtbank is opgelegd.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu deze tijdig is ingediend en de gronden bevat waarop de vordering berust.
De rechtbank heeft kennis genomen van het schriftelijk advies d.d. 25 juli 2012 van de vestigingsdirecteur van de P.I. [plaats] en van het reclasseringsadvies van Novadic/Kentron d.d. 25 september 2012.
De behandeling ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 26 november 2012 en 29 november 2012, waarbij de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsman zijn gehoord.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting ter toelichting van de grondslag van de vordering het volgende aangevoerd. Veroordeelde is in de periode van 24 januari 2012 tot en met 19 juli 2012 zes maal disciplinair gestraft naar aanleiding van positieve urinecontroles en eenmaal voor het hebben van een potje urine en een simkaart op cel. Bovendien heeft veroordeelde op 19 juli 2012 bij een incident buitensporig geweld gebruikt tegen personeelsleden van de P.I. [plaats]. Uit het VI-advies van de P.I. [plaats] komt namelijk naar voren dat veroordeelde, toen hij bij wijze van disciplinaire straf 5 dagen isolatiecel kreeg opgelegd, zich heeft verzet tegen de tenuitvoerlegging van die straf. Toen hij bleef volharden in dat verzet werd veroordeelde gefixeerd, waarop hij zich bleef verzetten en vervolgens twee personeelsleden van de P.I. [plaats] heeft gebeten. Een van hen liep een open wond op in zijn nek, waarvoor hij zich onder doktersbehandeling heeft moeten stellen.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting -samengevat- het volgende aangevoerd.
Ik erken dat ik herhaaldelijk heb geblowd binnen de inrichting en ook heb ik me schuldig gemaakt aan verzet waarbij ik twee medewerkers van de P.I. [plaats] heb gebeten en verwond. Hiervoor en hierna is het eigenlijk altijd goed gegaan, ook wat betreft het contact met de medewerkers van de P.I. [plaats]. Omdat ik tijdens het gesprek met de reclassering veronderstelde dat de reclassering een langdurige klinische opname nodig achtte, heb ik aangegeven niet mee te willen werken aan reclasseringbegeleiding. Omdat de bedoeling van de reclassering mij nu duidelijk is gemaakt door mijn raadsman wil ik u duidelijk maken dat dit nooit mijn bedoeling is geweest. Ik ben dan ook bereid mee te werken aan reclasseringstoezicht en gedragsinterventies zoals opgenomen onder punt 6 van het Plan van aanpak in genoemd reclasseringsadvies. Ook ben ik bereid mee te werken aan ambulante behandeling indien de reclassering dit nodig acht.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit de vordering af te wijzen en heeft daartoe aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat hetgeen veroordeelde wordt verweten, de positieve UC's en het incident op 19 juli 2012, niet kan worden gezien als ernstige misdragingen en derhalve geen grond kan zijn voor uitstel van de VI.. Ook is de raadsman van mening dat veroordeelde bij aanvang van zijn detentie had moeten worden geïnformeerd over het feit dat ongewenst gedrag zijnerzijds zou kunnen leiden tot achterwege laten van de VI.. Aangezien veroordeelde hiervan niet op de hoogte was kan dit volgens de raadsman niet leiden tot het achterwege laten van de VI. Daarnaast is door de raadsman naar voren gebracht dat veroordeelde bereid is mee te werken aan reclasseringstoezicht waarbij hij ook bereid is tot ambulante behandeling, zelfs indien dit in combinatie is met een kortdurende klinische opname.
Veroordeelde heeft toen hem ter zitting werd gevraagd of hij wist dat zijn gedrag in de penitentiaire zou kunnen leiden tot uitstel of afstel op de VI, verklaard dat in de P.I. [plaats] onder de medegedetineerden wel eens werd gesproken over disciplinaire straffen die tot uitstel of afstel van VI van andere gedetineerden hadden geleid.
De beoordeling
Uitgangspunt in een geval als het onderhavige, waarin het totaal van de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraffen meer dan 2 jaar bedraagt, is dat veroordeelde, nadat hij tweederde deel van zijn straf heeft ondergaan, voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld.
Krachtens artikel 15d, eerste lid, aanhef en onder b en d WvSr - voor zover hier relevant - kan de VI echter worden uitgesteld of achterwege blijven indien de veroordeelde zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen of als het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden dan wel de veroordeelde zich niet bereid verklaart om bijzondere voorwaarden na te leven.
De Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidsstelling van het College van procureurs-generaal, zoals (nader) vastgesteld op 27 februari 2012 (Stcrt. 21 maart 2012, nr. 5379), bevat beleidsregels voor het vorderen van uitstel of achterwege laten van de VI. Volgens paragraaf 1.2.2.2. van de Aanwijzing kan de omstandigheid dat een veroordeelde zich tijdens zijn detentie herhaaldelijk ernstig misdraagt, reden zijn om een vordering tot uitstel of achterwege laten van de VI in te dienen. Volgens paragraaf 1.2.4. van de Aanwijzing wordt in beginsel een vordering tot uitstel of achterwege laten van de VI ingediend wanneer de veroordeelde naar verwachting niet valt te bewegen tot naleving van de aan de VI te verbinden voorwaarden.
De eerste grondslag van de vordering: ernstige misdraging
Veroordeelde is tijdens zijn detentie in de P.I. [plaats], ondanks herhaalde disciplinaire straffen, een aantal malen betrapt op het gebruik van softdrugs, wat telkens bleek uit positieve urinecontroles. Dit herhaalde softdrug gebruik heeft in een periode van 5 maanden zesmaal geleid tot een disciplinaire straf. Gelet op het bepaalde in paragraaf 1.2.2.2. van de Aanwijzing VI zijn deze misdragingen echter niet zodanig ernstig van aard dat zij zelfstandig kunnen leiden tot uitstel of achterwege laten van de VI. Herhaaldelijk blowen in een penitentiaire inrichting kan immers, hoe onwenselijk ook, niet worden gelijkgesteld met de in genoemde paragraaf gegeven voorbeelden zoals agressief gedrag jegens medegedetineerden of medewerkers van de inrichting en/of het aanrichten van vernielingen in de inrichting.
Het gewelddadig gedrag van veroordeelde op 19 juli 2012, waarbij hij 2 medewerkers van de P.I. [plaats] heeft gebeten, levert echter wel een ernstige misdraging op. Zowel de aanleiding - het verzet tegen de uitvoering van de disciplinaire straf die hem wegens een ander incident was opgelegd - als de aard vanhet gebruikte geweld - tot bloedens toe bijten, ondermeer in de nek van het slachtoffer - maken dit tot een forse misdraging.
De rechtbank acht de combinatie van dit incident met het herhaalde blowgedrag, waaruit blijkt dat veroordeelde de geldende regels in de P.I. [plaats] meermalen aan zijn laars lapte, zodanig ernstig dat sprake is van ernstige misdragingen zoals bedoeld in artikel 15d, eerste lid, aanhef en onder b WvSr, die kunnen leiden tot uitstel of achterwege laten van de VI. Daaraan doet niet af dat veroordeelde hiervoor reeds een disciplinaire straf heeft ondergaan doordat hij is geplaatst in de landelijke afzonderingsafdeling in de P.I. [plaats].
Het verweer dat veroordeelde niet op de hoogte was gebracht van de regeling dat zijn gedrag uitstel of afstel van de VI kon meebrengen, wordt verworpen. Nog daargelaten of veroordeelde door medewerkers van de penitentiaire inrichting(en) waar hij verbleef op de hoogte was gesteld van de VI-regeling, blijkt uit verdachtes eigen verklaring dat hij daarvan wel degelijk op de hoogte was. Hij heeft immers erkend dat hij van medegedetineerden heeft gehoord dat ernstige misdragingen tot uitstel of afstel van VI kunnen leiden. Bovendien mag naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat gedetineerden bij aanvang van hun detentie op de hoogte worden gebracht van de VI-regeling, meer in het bijzonder van de consequenties van ernstige misdragingen op de VI.
Achterwege laten en uitstel van de VI heeft zeer ingrijpende gevolgen voor de veroordeelde. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de misdragingen van veroordeelde gevolgen dienen te hebben voor zijn VI, gelet op de speciaal met dat doel in de wet opgenomen regeling. Veroordeelde zou voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld na het uitzitten van 24 maanden van de 36 maanden gevangenisstraf die hem zijn opgelegd. Gelet op de aard van de hiervoor besproken misdragingen acht de rechtbank in dit geval 6 maanden uitstel van de VI gerechtvaardigd.
De vordering zal gedeeltelijk worden afgewezen en de rechtbank zal de datum van voorwaardelijke invrijheidsstelling vaststellen op 20 mei 2013. Daarmee blijft tevens de mogelijkheid bestaan om op dat moment alsnog bijzondere voorwaarden en een verplichte reclasseringsbegeleiding aan de VI te verbinden.
De tweede grondslag van de vordering: niet bereid tot naleven bijzondere voorwaarden
Nu de eerste grondslag reeds leidt tot uitstel van de VI, behoeft de tweede grondslag niet te worden besproken.
De beslissing
De rechtbank:
- wijst de vordering gedeeltelijk toe, met dien verstande dat de VI wordt uitgesteld voor de duur van 6 maanden;
- bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling ingaat op 20 mei 2013.
Aldus gewezen en uitgesproken door:
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. M. Lammers, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en uitgesproken ter terechtzitting van 10 december 2012.
5
Parketnummer rechtbank: 01/825646-10
VI-nummer: 99/000129-17
Kenmerk: 12/1966
[verdachte]