ECLI:NL:RBROT:2016:109
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toezichtbevoegdheden van De Nederlandsche Bank in strijd met het territorialiteitsbeginsel bij onderzoek in Suriname
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een in Suriname gevestigde eiseres en De Nederlandsche Bank N.V. (DNB). De zaak betreft de vraag of DNB bevoegd was om toezichtbevoegdheden in te zetten in Suriname, in het kader van een onderzoek naar vermoedelijke overtredingen van de Wet op het financieel toezicht (Wft) door de eiseres. DNB had aan de eiseres een last onder dwangsom opgelegd wegens het niet verstrekken van gevraagde informatie, wat leidde tot een invorderingsbesluit van een verbeurde dwangsom. De eiseres betoogde dat DNB geen last onder dwangsom kon opleggen, omdat de Awb en de Wft geen extraterritoriale werking hebben en zij niet gevestigd is in Nederland. De rechtbank oordeelde dat DNB niet bevoegd was om deze toezichtbevoegdheden in te zetten in Suriname, omdat er geen verdrag was tussen Suriname en Nederland dat deze werking regelt. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept de dwangsombesluit en het invorderingsbesluit. DNB werd veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de eiseres.