In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een schermschool in Zoetermeer, en de raad van de gemeente Zoetermeer. De zaak betreft een besluit van de gemeente dat de exploitatie van sportaccommodaties en ander maatschappelijk vastgoed in het algemeen belang plaatsvindt, zoals vastgelegd in hoofdstuk 4b van de Mededingingswet. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat de tarieven voor de verhuur van gemeentelijke sportaccommodaties niet kostendekkend zijn, wat leidt tot oneerlijke concurrentie met zijn commerciële sportzaal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente de exploitatie van sportaccommodaties in strijd met de Mededingingswet uitvoert, maar dat de belangenafweging door de gemeente in redelijkheid is gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de sociale functie van de gemeentelijke sportaccommodaties zwaarder weegt dan de belangen van eiser. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de motiveringsplicht, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiser krijgt het griffierecht vergoed en de gemeente wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor overheden om bij het vaststellen van tarieven rekening te houden met de Mededingingswet en de belangen van zowel de gemeenschap als individuele ondernemers. De rechtbank heeft de mogelijkheid van hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven vermeld, wat de juridische context van deze uitspraak verder onderstreept.