ECLI:NL:RBROT:2016:10399

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
4851404 vz verz 16-3239
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stork Technical Services Nederland B.V. en [verweerder]. Stork heeft verzocht om ontbinding op grond van verwijtbaar handelen van [verweerder] en een verstoorde arbeidsverhouding. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 18 februari 2016 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 18 maart 2016. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] sinds 1997 in dienst was bij Stork en dat er na een fusie in 2013 problemen zijn ontstaan met zijn houding ten opzichte van zijn leidinggevende, [A.]. Ondanks herhaalde waarschuwingen en pogingen tot verbetering, weigerde [verweerder] om samen te werken en zijn functioneringsgesprekken te voeren. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder], waardoor de arbeidsovereenkomst niet langer kon voortduren. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 juli 2016, en [verweerder] werd een transitievergoeding van € 30.327,19 toegekend. De proceskosten werden aan [verweerder] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 4851404 VZ VERZ 16-3239
uitspraak: 8 april 2016
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
Stork Technical Services Nederland B.V.,
gevestigd te Utrecht en tevens te Botlek-Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. N.M. Wolters te Haarlem,
tegen
[verweerder],
wonende te [plaatsnaam],
verweerder,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “Stork” respectievelijk “[verweerder]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
 het verzoekschrift, met producties, ter griffie ontvangen op 18 februari 2016;
 het faxbericht van de gemachtigde van Stork van 15 maart 2016, met aanvullende producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2016. Namens Stork zijn verschenen de heer [B.] (Unit Manager) en mevrouw [K.] (HR Business Partner), bijgestaan door de gemachtigde. [verweerder] is in persoon verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Van hetgeen ter zitting is verhandeld, heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.3.
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten.
2.1.
Stork is een bedrijf dat service en producten levert voor onderhoud, modificaties en betrouwbaarheid van productie-installaties van haar klanten in de Olie & Gas, Power- en Chemische sector.
2.2.
[verweerder], geboren op [geboortedatum], is op 2 september 1997 gestart met werkzaamheden op uitzendbasis bij een rechtsvoorganger van Stork. Op 4 oktober 1999 is [verweerder] rechtstreeks in dienst getreden bij dit bedrijf, GTO Gloeitechniek BV (hierna: GTO). Op 8 oktober 2007 is GTO overgenomen door HW Technics BV (hierna: HW). Met ingang van 1 februari 2008 is [verweerder] bij HW Senior Projectcoördinator geworden, tegen een salaris van € 2.850,00 bruto per maand, exclusief toeslagen.
2.3.
Op 1 april 2013 is HW gefuseerd met Stork. Aan [verweerder] is door het Shared Service Center van Stork schriftelijk bericht dat hij met ingang van 1 mei 2013 werkzaam is in de functie van Projectleider.
2.4.
Na de fusie heeft Stork de destijds bij HW bestaande functies vergeleken met de binnen Stork bestaande functies. Bij de nieuwe indeling is [verweerder] ingedeeld onder de functie Gloeier. Het salaris van [verweerder] bedraagt thans € 3.999,19 bruto per maand inclusief vaste toeslagen en vakantietoeslag.
2.5.
Op de arbeidsovereenkomst met [verweerder] is het Regelingenboek Stork van toepassing. In paragraaf 3 van hoofdstuk 1 is de beoordelings- en functioneringssystematiek opgenomen. Op grond van deze regeling zal twee keer per jaar de leidinggevende met de werknemer het persoonlijk functioneren bespreken. In de zomerperiode een functioneringsgesprek als tussentijdse evaluatie en aan het einde van het jaar een beoordelingsgesprek met een terugblik en voor het maken van afspraken voor het komende jaar.
2.6.
Aanvankelijk was de heer [Z.] leidinggevende van [verweerder].
Met ingang van 25 september 2014 heeft Stork de organisatie aangepast en heeft [verweerder] een nieuwe leidinggevende gekregen, de heer [A.] (hierna: [A.]).
2.7.
Bij brief en e-mailbericht van 29 januari 2015 heeft mevrouw [K.] (hierna: [K.]), HR Business Partner bij Stork, aan [verweerder] onder meer het volgende bericht:
“(…)
Ik heb van uw direct leidinggevende, (…) [A.], en diens leidinggevende, (…) [Z.], gehoord dat u niet bereid zou zijn met hen in gesprek te gaan over uw beoordeling over 2014 omdat u niet zou kunnen of willen aanvaarden dat (…) [A.] uw leidinggevende is geworden.
Voor het geval dit correct is, wil ik u reeds nu meegeven dat er voor u geen keuze is. U rapporteert aan uw leidinggevende en u zult dus met hem moeten samenwerken en van hem opdrachten moeten aanvaarden. (…)
Ik verzoek u dan ook en adviseer u met klem dat u op korte termijn constructief in gesprek gaat met (…) [A.] en [Z.] om met hen uw eventuele problemen te bespreken. (…)”
2.7.
Bij e-mailbericht van 29 januari 2015 heeft [verweerder] gereageerd en onder meer het volgende geschreven:
“(…)
Ten eerste heb ik nooit een gesprek gehad met Dhr. [A.], en geloof u mij nou dat hoef ik ook niet te hebben! (…) Ik heb ook bij [Z.] mijn mening gegeven dat ik niet wens beoordeeld te worden door Dhr. [A.]! En dat blijft zo Mevrouw [K.]! (…). Ik ben een werknemer van Stork. Ik heb een arbeidsovereenkomst met het bedrijf, maar daar zijn ook keuzes aan verbonden! (…)”
2.8.
Op 5 februari 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [K.] en [verweerder]. [K.] heeft de inhoud van dit gesprek bij brief van 26 februari 2015 bevestigd. In deze brief is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“(…)
Omdat u niet in gesprek wenst te gaan met uw leidinggevende, t.w. [A.] hebben wij dit gesprek alleen gevoerd.
U hebt mij verteld over uw functie en functioneren en dat u zich als projectleider niet gewaardeerd voelt. U bent van mening dat het niet past dat een Planner, d.i. de functie van [A.] leiding geeft aan een Projectleider (sinds medio 2013) en voortvloeiend daaruit de beoordelings- en functioneringsgesprekken met u voert.
U hebt mij aangegeven dat u bij onze klant BP steeds grote onderhoudsstops leidt waarbij u de leiding hebt over 30-50 man.
Navraag bij uw leidinggevende leert mij dat dat niet juist is. U wordt gedurende het jaar m.n. ingezet als Gloeier bij onze klant BP. (…)
Ik kan niet anders concluderen dan dat het probleem uitsluitend is dat u niet door uw leidinggevende beoordeeld wenst te worden. Dit is niet acceptabel. De heer [A.] doet zijn werk goed en wij hebben vertrouwen in hem. U geeft geen goede reden om hem niet te accepteren en dat betekent dat u dat alsnog wel moet gaan doen. Hij beoordeelt u en conform de Stork procedures bespreekt hij die beoordeling met u en komt hij samen met u - indien nodig - tot een plan van aanpak (…)
Er zijn nu 2 opties. Of u legt uw bezwaren terzijde of u verlaat Stork. Wij hopen van harte dat u voor het eerste kiest. Wij willen u graag voor onze organisatie behouden. Echter als u niet door uw leidinggevende beoordeeld wilt worden en de geldende Stork regels niet accepteert dan is er geen andere mogelijkheid dan dat u vertrekt. (…)”
2.9.
Bij e-mailbericht van 22 mei 2015 heeft [A.] [verweerder] uitgenodigd om een late “Year End” gesprek te houden en de doelstellingen voor 2015 te bespreken.
2.10.
[verweerder] heeft per e-mailbericht aan [A.] laten weten met hem geen gesprek te willen voeren en hem niet de juiste persoon te vinden om zijn functioneren en zijn loopbaan bij Stork te bespreken.
2.11.
[A.] heeft [verweerder] op 24 juni 2015 uitgenodigd om in aanwezigheid van [K.] het functionerings- en het beoordelingsgesprek te voeren. [verweerder] is niet verschenen en heeft te kennen gegeven geen interesse te hebben in het gesprek.
2.12.
Bij brief van 16 juli 2015 heeft [K.] aan [verweerder] voor zover van belang het volgende bericht:
“(…)
Ik wil nogmaals benadrukken dat Stork ervoor gekozen heeft dat [A.] uw leidinggevende is. Hij is degene aan wie u rapporteert en met wie u samenwerkt. Eén van de taken van een leidinggevende is het voeren van een beoordelings-, doelstellingen- en functioneringsgesprek. En dus ook met u.
Het is niet aan u te bepalen wie uw leidinggevende is. Dat is de keuze van uw werkgever, (…)
Ik leg u nogmaals en nu voor de laatste keer de keuze voor.
Of u legt uw bezwaren terzijde en u accepteert de aansturing van en de samenwerking met de heer [A.] of u verlaat Stork. (…)
Ik verzoek u schriftelijk te antwoorden uiterlijk 14 augustus 2015. (…)”
2.13.
Per oktober 2015 is een nieuwe unit manager aangetreden bij de unit waarvoor [verweerder] werkt, de heer [B.].
2.14.
Op 1 december 2015 heeft [B.] in het bijzijn van [K.] met [verweerder] gesproken. Bij brief van 10 december 2015 heeft [K.] de inhoud van het gesprek bevestigd. In deze brief is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“(…)
Meerdere keren hebben wij u de volgende vragen gesteld.
-wilt u nog bij Stork werken? Uw antwoord was ‘ja’;
-wilt u nog bij Unit Heat Treatment? Uw antwoord was ‘ja’;
-aanvaard u dan de organisatie en het feit dat u verantwoording moet afleggen aan uw direct leidinggevende inclusief beoordeling? Uw antwoord was ‘neen’
-aanvaard u dan de consequenties van het voorgaande antwoord? Uw antwoord was ‘ja’.
U bleef bij uw standpunt dat het niet past dat [A.] gesprekken met u voert in het kader van uw functioneren en ontwikkeling omdat hij volgens u daarvoor niet geschikt zou zijn. Dit zonder nadere toelichting. (…)
Bovenstaande betekent dat er nu de volgende keuze door u gemaakt moet worden:
  • Of u schikt zich in hoe Stork georganiseerd is. Dat betekent voor u dat uw direct leidinggevende [A.] is, die u aanstuurt en u ook beoordeelt en de beoordelings- en functioneringsgesprekken met u voert.
  • Of u accepteert [A.] niet als uw leidinggevende en u neemt ontslag.
Als alternatief leggen we u nog een derde optie voor, nl de overplaatsing naar de unit Bolting & MOS. Deze unit werkt door heel Nederland en zo nodig in België en Duitsland (…). De huidige leidinggevende van de afdeling werkende vanuit vestiging Botlek is [C.]. Voorwaarde voor deze optie is dat u hem volledig accepteert als uw leidinggevende. De arbeidsvoorwaardelijke consequenties van deze optie zijn als volgt.
Functie: Technicus Bolting, loongroep G, bruto maandsalaris Euro 3.165.(…)”
2.15.
Bij e-mailbericht van 13 december 2015 gericht aan [K.] heeft [verweerder] gereageerd op de brief van 10 december 2015. In dit e-mailbericht heeft [verweerder] onder meer te kennen gegeven dat hij niet gerekend had op de aanwezigheid van [K.] en dat hij haar aanwezigheid ook niet op prijs stelde aangezien zij vanaf het eerste begin aan [verweerder] het gevoel heeft gegeven dat zij geen goede bedoelingen met hem heeft en hem vanaf het eerste moment de deur heeft gewezen omdat hij niet binnen het management concept zou passen. Voorts heeft [verweerder] in deze brief aangegeven dat in de keuzes die [K.] aan hem heeft gegeven “geen gerechtigdheid zit”, dat hij wordt benadeeld en dat hij zich afvraagt waarom zij hem lastig valt.
2.16.
Naar aanleiding van het hiervoor genoemde e-mailbericht heeft [B.] op 20 januari 2016 wederom met [verweerder] gesproken. Bij brief van 25 januari 2016 heeft [B.] de inhoud van het gesprek bevestigd. In die brief is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“(…)
Voorts gaf u aan de in onze brief van 10 december voorgestelde alternatieve functie niet te willen accepteren omdat u niet wil samenwerken met de heer [C.] Vervolgens gaf u ook aan dat u niet wilt meewerken aan een beëindiging van het dienstverband.
Ik heb u verteld dat er in dat geval niets anders opzit dan dat wij een ontslagprocedure aanvangen. (…) Voor ondertussen zetten wij u in waar, gegeven vorenstaande, mogelijk is. Per 25 januari 2016 op het Chemelot-terrein binnen de unit Bolting. (…)”
2.17.
[verweerder] heeft zich op 25, 26 en 27 januari 2016 ondanks instructie van Stork niet gemeld op het Chemelot-terrein, maar is verschenen op het de voor hem gebruikelijk locatie. Op 28 januari 2016 heeft [verweerder] zich wel op het Chemelot-terrein gemeld, maar heeft de hem opgedragen werkzaamheden niet uitgevoerd.
2.18.
Bij e-mailbericht van 28 januari 2016 heeft [K.] aan [verweerder] onder meer bericht dat [verweerder] niet meer op het werk hoeft te verschijnen in afwachting van de ontslagprocedure.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek van Stork strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op grond van verwijtbaar handelen van [verweerder] dan wel op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, primair zonder rekening te houden met de opzegtermijn en te bepalen dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding en subsidiair bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur van de procedure en aan [verweerder] een transitievergoeding ad € 30.327,00 bruto toe te kennen en voorts primair en subsidiair [verweerder] in de kosten van de procedure te veroordelen.
3.2.
Aan het verzoek heeft Stork – zakelijk weergegeven en voor zover thans van
belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
Er is sprake van verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder]. Al geruime tijd zijn er problemen met zijn houding ten opzichte van zijn leidinggevende. Stork heeft [verweerder] meermalen gewaarschuwd en hem kansen gegeven om zijn gedrag te verbeteren, zich te conformeren aan de binnen Stork geldende regels en instructies en zich te gedragen als goed werknemer. Ondanks de officiële gesprekken en waarschuwingsbrieven weigert [verweerder] elementaire gedragsvormen en de geldende regels na te leven. Hij schroomt niet om de discussie aan te gaan en toont geen enkele respect voor zijn leidinggevenden. [verweerder] handelt hiermee verwijtbaar en heeft zich door zijn gedrag onmogelijk gemaakt. Door de houding van [verweerder] is de relatie met zijn collega’s en leidinggevenden verstoord en vreest Stork voor haar reputatie bij haar klanten als zij [verweerder] nog te werk zou stellen, nu het gedrag van [verweerder] het teamwerk niet bevordert. Ook heeft [verweerder] laten blijken elke alternatieve leidinggevende niet te accepteren. Op grond van het vorenstaande kan van Stork niet meer worden verlangd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren.
3.2.2.
Herplaatsing bij een ander onderdeel in het concern binnen een redelijke termijn is volgens Stork gelet op het bovenstaande niet aan de orde. De problemen die [verweerder] heeft met het heersende gezag, zijn onoplosbaar gebleken en zullen overal terugkeren.
3.2.3.
Voorts is Stork van mening dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van Stork niet meer kan worden verlang de arbeidsovereenkomst nog langer te laten voortduren. De relatie tussen Stork en [verweerder] is verstoord door de houding van [verweerder] en zijn weigering om zich aan te passen. Gelet op de halsstarrige houding van [verweerder] heeft Stork er geen vertrouwen meer in dat hij in de toekomst op een andere positie, zijn principes zal laten varen en wel gezag en de regels zal respecteren. Het is Stork in anderhalf jaar tijd niet gelukt hem te laten meedraaien volgens de regels. [verweerder] volhardt zodanig in zijn mening dat het beoordelingssysteem en de manier van werken van Stork onjuist is, dat Stork niet verwacht dat dat nog zal veranderen. Er is volgens Stork inmiddels sprake van een onomkeerbare verstoring van de arbeidsrelatie.
3.2.4.
Stork is van mening dat de situatie volledig aan [verweerder] is te wijten en dat sprake is van ernstige verwijtbaarheid. [verweerder] heeft zich met zijn gedrag onmogelijk gemaakt. Hij weigert interne procedure te volgen, zich te gedragen als goed werknemer en heeft in de laatste weken geweigerd de opgedragen werkzaamheden uit te voeren. Er is dan ook geen aanleiding om aan [verweerder] een transitievergoeding toe te kennen of om rekening te houden met de voor [verweerder] geldende opzegtermijn.
3.2.5.
Voor zover mocht worden geoordeeld dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder], merkt Stork op dat de transitievergoeding gelet op de leeftijd (42) en het aantal dienstjaren (18,5) € 30.327,00 bruto bedraagt.

4.Het verweer

4.1.
Het verweer van [verweerder] strekt tot afwijzing van het verzoek.
4.2.
Daartoe heeft [verweerder] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
De werkzaamheden van [verweerder] bestaan voornamelijk uit het doen van projecten gedurende de onderhoudsstops bij verschillende bedrijven. [verweerder] heeft daarbij ook aan [A.] leidinggegeven. [Z.] was de leidinggevende van [verweerder] en met hem werden ook de functioneringsgesprekken gevoerd. Het huidige systeem van functioneringsgesprekken bestond toen nog niet. De afgelopen twee jaar is echter alles wat [verweerder] heeft opgebouwd van hem afgenomen. [verweerder] is sinds 2013 projectleider, maar wordt door Stork niet als projectleider erkend. Volgens Stork is [verweerder] gloeier. Voorts wordt [verweerder] door [K.] negatief benaderd en benadeeld. Dat is mede de reden dat [verweerder] niet is ingegaan op de aan hem aangeboden functie, die [A.] thans vervult, omdat hij deze toch niet zou krijgen. Tijdens de bijeenkomst in september 2014 is gezegd dat [A.] de technici zou gaan aansturen; dat was voor [verweerder] geen probleem. De werkzaamheden van [verweerder] zijn niet anders geworden en evenmin is zijn salaris aangepast.

5.De beoordeling

Opzegverboden
5.1.
Van opzegverboden zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 2 BW is ten aanzien van het onderhavige verzoek niet gebleken.
Juridisch kader
5.2.
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Die eisen gelden volgens artikel 7:671b lid 2, eerste volzin, BW ook voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. In artikel 7:669 lid 3 BW is (limitatief) omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. De twee door Stork aangevoerde gronden ([ernstig] verwijtbaar handelen en verstoorde arbeidsverhouding) voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst moeten ieder afzonderlijk worden beoordeeld. Daarbij geldt dat verschillende gronden die elk op zichzelf onvoldoende zijn voor ontbinding in het stelsel van de wet niet bij elkaar kunnen worden “opgeteld” om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen. Van de door Stork aangevoerde gronden moet ten minste één volledig voldragen zijn om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te kunnen toewijzen.
Verwijtbaar handelen of nalaten
5.3.
Uit artikel 7:699 aanhef en lid 3 sub e BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als sprake is van zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Hierbij is de mate van het verwijtbaar handelen of nalaten bepalend voor de vraag of sprake is van een redelijke grond voor ontslag.
5.4.
De kantonrechter stelt voorop dat het aan de werkgever is te bepalen hoe zij haar organisatie inricht en dat de werknemer zich heeft te voegen naar die door de werkgever bepaalde organisatie. Gebleken is dat Stork na de fusie met HW binnen de unit waar [verweerder] werkzaam is, wijzigingen heeft doorgevoerd. Deze wijzigingen hadden onder meer tot gevolg dat [verweerder] een nieuwe leidinggevende kreeg in de persoon van [A.], met wie hij voortaan zijn jaarlijkse functionerings- en beoordelingsgesprekken diende te voeren. Voor zover bij deze wijzigingen [verweerder] is ingedeeld bij de functiegroep Gloeier, heeft dat voor hem ten aanzien van de door hem uitgevoerde werkzaamheden en zijn salaris geen wijzigingen meegebracht.
Vast is komen te staan dat ondanks de verzoeken van zijn leidinggevende [verweerder] heeft geweigerd om met [A.] zijn functionerings- en beoordelingsgesprek te voeren, ook nadat [verweerder] met een medewerker van personeelszaken heeft gesproken en hij schriftelijk is gewaarschuwd dat hij zich aan de binnen Stork geldende regels dient te houden. [verweerder] heeft, ook nadat hem enige tijd is gegund en hij nogmaals schriftelijk is gewezen op de consequenties van zijn weigering, zijn houding tegenover [A.] niet aangepast en volhardt in zijn weigering met [A.] zijn functionerings- en beoordelingsgesprek te voeren. Nu [verweerder] ondanks de waarschuwingen van Stork blijft weigeren zich te voegen naar de door Stork ingerichte organisatie, waarbij hij per jaar een functionerings- en een beoordelingsgesprek met zijn leidinggevende dient te voeren, en hij tevens het aan hem geboden alternatief om bij een andere unit en onder een andere leidinggevende aan de slag te gaan heeft afgewezen, is er sprake van omstandigheden die leiden tot het oordeel dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld, zodanig dat van Stork in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De door [verweerder] aangevoerde omstandigheden maken dat niet anders. Vanwege de verwijtbare handelwijze ligt herplaatsing van [verweerder] binnen de organisatie van Stork niet in de reden.
5.5.
De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo. 7:669 lid 2 sub e BW.
Datum einde arbeidsovereenkomst
5.6.
Nu de arbeidsovereenkomst tussen Stork en [verweerder] wordt ontbonden, wordt het einde van de arbeidsovereenkomst, gelet op het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 sub a BW, bepaald op 1 juli 2016. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatigde opzegging zou zijn geëndigd, verminderd met de duur van deze procedure. Er is geen aanleiding om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op een eerder tijdstip te bepalen, zoals door Stork is verzocht, aangezien de kantonrechter van oordeel is dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder].
Transitievergoeding
5.7.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd, de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden en geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Stork heeft aangevoerd dat van ernstig verwijtbaar handelen sprake is, zodat bij ontbinding aan [verweerder] geen transitievergoeding behoort te worden toegekend. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, of de situatie waarin de werknemer controle voorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat (zie: kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3 pag. 39-40). Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de gedragingen van [verweerder] niet worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen als bedoeld in de zin van artikel 7:673 lid 7, sub c, BW, zodat Stork gehouden is aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen. Stork heeft onweersproken gesteld dat het salaris van [verweerder] € 3.999,19 bruto per maand bedraagt, inclusief vaste toeslagen en vakantiegeld. Uitgaande van dit bruto maand salaris komt de transitievergoeding voor [verweerder] uit op een bedrag van € 30.327,19 bruto.
5.8.
Aan de ontbinding is geen vergoeding verbonden, zodat er geen aanleiding is om Stork in de gelegenheid te stellen het verzoek in te trekken.
Proceskosten
5.9.
[verweerder] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van Stork vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter,
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2016;
kent aan [verweerder] een transitievergoeding van € 30.327,19 bruto toe en veroordeelt Stork deze transitievergoeding aan [verweerder] te betalen;
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Stork vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
754