ECLI:NL:RBROT:2016:10333

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
16.1606
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de schuldsaneringsregeling na niet gedaan aanbod aan schuldeiser in minnelijk traject

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 25 november 2016 een verzoekschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, en dat er geen voldoende grond is voor afwijzing van het verzoek. Een belangrijke factor in deze zaak was dat aan één van de schuldeisers, Eijgelsheim Vastgoed BV, geen aanbod was gedaan in het kader van het minnelijk traject. Deze schuldeiser had een vordering van €42.397,50 ingediend en had beslag gelegd op de uitkering van verzoeker, wat leidde tot complicaties in de schuldhulpverlening. De rechtbank oordeelde dat de situatie gelijkgesteld kan worden met een voortijdige beëindiging van de minnelijke regeling, omdat er een nieuwe schuld was ontstaan. De rechtbank concludeerde dat er geen reële mogelijkheden waren voor een buitengerechtelijke schuldregeling en dat verzoeker te goeder trouw was geweest in het melden van de vordering. De rechtbank verklaarde zich bevoegd om de insolventieprocedure te openen, aangezien het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken en mr. V.M. de Winkel benoemd tot rechter-commissaris. Tevens is er een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder toegekend, en is de bewindvoerder opgedragen om aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen te openen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 21 december 2016
[naam] ,
[adres]
[woonplaats]
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 25 november 2016.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verzoeker verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden. Er is geen, althans onvoldoende grond gebleken voor afwijzing van het verzoek.
Het is de rechtbank gebleken dat aan één van de schuldeisers, zijnde Eijgelsheim Vastgoed BV te Rotterdam (vertegenwoordigd door VG Gerechtsdeurwaarders BV), die een vordering heeft ingediend van €42.397,50, destijds geen aanbod is gedaan in het kader van het minnelijk traject. Deze schuldeiser heeft lopende dat minnelijk traject beslag gelegd onder de uitkering van verzoeker(s), waardoor de schuldhulpverlenende instantie toen bekend is geworden met deze schuld. Blijkens het aanvraagformulier Schuldregeling heeft verzoeker destijds de vordering bij de gemeente Vlaardingen wel gemeld. Op 24 mei 2016 heeft deze schuldeiser te kennen gegeven niet akkoord te gaan met het gedane voorstel. Uit de brief van 7 december 2016 van Stroomopwaarts Schuldhulpverlening komt naar voren dat op 12 juni 2016 - na de drie jaar - de minnelijke schuldregeling is beëindigd.
De rechtbank ziet aanleiding om voorgaande situatie gelijk te stellen met die waarin de minnelijke regeling voortijdig is beëindigd, omdat een nieuwe schuld is ontstaan. Alsdan zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen reële mogelijkheden om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Er is geen aanleiding om verzoeker ter zake een verwijt te maken, nu hij de desbetreffende vordering wel op tijd heeft gemeld. Ook is de rechtbank niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan of onbetaald blijven van deze vordering. Een veroordelend verstekvonnis van 20 januari 2012 is in dat verband onvoldoende want geeft verder geen inzicht in het ontstaan van de vordering.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[naam] ,
geboren op [geboortedatum] te Farkhana (Marokko),
wonende te [adres] , [woonplaats] ;
h.o.d.n. [onderneming]
- benoemt tot rechter-commissaris mr. V.M. de Winkel
en tot bewindvoerder S. Mayhou-el Kharbouchi,
gevestigd te Postbus 9,
3330 AA Zwijndrecht;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/37e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk, rechter, en in aanwezigheid van
L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 december 2016.