ECLI:NL:RBROT:2016:1028

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
10/960190-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van (gewoonte)witwassen en deelname aan een criminele organisatie met aanzienlijke geldbedragen

Op 11 februari 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van (gewoonte)witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte werd verweten betrokken te zijn bij het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, die uit misdrijf afkomstig waren. Tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte werd meer dan 1 miljoen euro in contanten aangetroffen, verstopt op verschillende plaatsen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol vervulde binnen een criminele organisatie die zich bezighield met het witwassen van criminele gelden. De organisatie maakte gebruik van geldkoeriers die geprepareerde koffers en tassen met grote geldbedragen naar Zuid-Amerika vervoerden. De verdachte had de verantwoordelijkheid om deze koeriers te benaderen, vliegtickets te boeken en hotelkamers te reserveren. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen frequent grote geldbedragen naar het buitenland had gebracht, en dat het geld afkomstig was uit misdrijven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het voorhanden hebben van een vuurwapen, omdat niet bewezen kon worden dat zij zich bewust was van de aanwezigheid ervan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/960190-10
Datum uitspraak: 11 februari 2016
Tegenspraak (artikel 279 Wetboek van Strafvordering)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
gemachtigd raadsman mr. P.J. Hoogendam, advocaat te 's-Gravenhage.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2016.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G.C. Bos heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde witwassen van € 400.000,-- althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in vereniging met [koerier 5] ;
  • bewezenverklaring van het (overigens) onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.

Waardering van het bewijs

Bewijswaardering

1. Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, nu er - zeer kort samengevat - onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat duidt op betrokkenheid van de verdachte bij de verschillende ten laste gelegde feiten.
2. Beoordeling
Aan de verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen van) (gewoonte)witwassen van crimineel geld, het deelnemen aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie.
De verdenking van witwassen valt uiteen in feit 1 (medeplegen van witwassen door middel van het vervoeren van crimineel geld naar het buitenland door geldkoeriers) en feit 3 (medeplegen van witwassen van het geld dat is aangetroffen in het pand aan de [adres 2] ).
2.1.
Witwassen feit 1
Onder feit 1 is het witwassen van ruim € 50.000.000,-- ten laste gelegd, bestaande uit het laten vervoeren van een gedeelte van dit geldbedrag, telkens € 400.000,--, door een aantal met name genoemde geldkoeriers, te weten [koerier 1] , [koerier 2] , [koerier 3] , [koerier 5] en [koerier 4] en overigens door onbekend gebleven personen met telkens onbekend gebleven bedragen. De rechtbank zal hierna per koerier het transport bespreken.
2.1.1.
Koerier [koerier 5]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachte bij het transport door [koerier 5] niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
2.1.2.
Koerier [koerier 2]
De raadsman heeft gewezen op het vonnis van de politierechter in de strafzaak tegen [koerier 2] van 26 november 2015, waarin de politierechter [koerier 2] heeft vrijgesproken, omdat niet bewezen was dat er een geldtransport had plaatsgevonden. Dit zou, aldus de raadsman, in de zaak tegen de verdachte ook tot vrijspraak moeten leiden wat dit onderdeel van de tenlastelegging betreft. De rechtbank stelt voorop dat tegen het vonnis van de politierechter nog hoger beroep loopt en het vonnis dus niet in kracht van gewijsde is. De rechtbank acht, anders dan de politierechter, wel overtuigend bewezen dat [koerier 2] een geldtransport heeft uitgevoerd. De rechtbank verwerpt het verweer.
De overige door de raadsman gevoerde vrijspraakverweren vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen, zodat daar niet expliciet op zal worden ingegaan. De rechtbank acht medeplegen van witwassen in zoverre bewezen.
2.1.3.
Koerier [koerier 3]
De door de raadsman gevoerde vrijspraakverweren ten aanzien van het transport door de koerier [koerier 3] vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen, zodat daarop niet expliciet zal worden ingegaan.
De rechtbank acht in zoverre medeplegen van witwassen bewezen.
2.1.4.
Koerier [koerier 4]
Op basis van de voor dit transport redengevende bewijsmiddelen, wordt de betrokkenheid van de verdachte bij dit transport wettig en overtuigend bewezen geacht.
Het verweer van de raadsman dat de getuigenverklaring van [koerier 4] gelet op hetgeen volgt uit het door het EHRM gewezen Vidgen-arrest moet worden uitgesloten van het bewijs omdat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld de getuige te ondervragen, terwijl de verklaring van de getuige wel in beslissende mate voor het bewijs wordt gebezigd, wordt verworpen.
De zaken, waarin het EHRM (en de Hoge Raad, vgl. HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539) heeft uitgemaakt dat de in het opsporingsonderzoek afgelegde (belastende) getuigenverklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten omdat de verdediging niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest haar ondervragingsrecht uit te oefenen, betreffen situaties waarin een bewezenverklaring alleen of in beslissende mate (
'solely or to a decisive degree') berust op de verklaring van die getuige. Zo’n situatie is in het onderhavige geding niet aan de orde. De door de verdediging gelaakte verklaring vormt namelijk niet het enige en beslissende bewijs in het onderhavige geldtransport, zoals blijkt uit de overige voor dit transport redengevende bewijsmiddelen.
Daarnaast is de getuige op 6 maart 2012 door de rechter-commissaris en de raadslieden van een aantal medeverdachten - ook in de zaak van de verdachte, zij het buiten aanwezigheid van de verdachte en haar raadsman - (kritisch) ondervraagd. De getuige heeft tijdens dat verhoor onder andere aangegeven te persisteren bij hetgeen hij bij de politie heeft verklaard.
Van schending van de in het Vidgen-arrest omschreven norm is dan ook geen sprake.
2.1.5.
Koerier [koerier 1]
Vaststaat dat [koerier 1] op 10 maart 2011 is uitgereisd naar Madrid. Uit de aantekeningen in het notitieblok (document D.04.05.0001) dat is aangetroffen in de woning aan de [adres 2] , blijkt dat [koerier 1] (bijnaam: ‘trave’) bij deze reis een geldbedrag van ‘400’ heimelijk heeft vervoerd.
Voorafgaand aan de reis van [koerier 1] hebben er diverse telefoongesprekken plaatsgevonden tussen [mededader 6] , de partner van de verdachte, en [koerier 1] . In één van deze gesprekken, te weten op 9 maart 2011 om 20:57 uur, zegt [mededader 6] dat hij ‘het koffertje’ voor [koerier 1] heeft. [koerier 1] antwoordt vervolgens dat hij de volgende dag - 10 maart 2011 - bij [mededader 6] op bezoek komt in de [adres 2] . Dit bezoek is door een observatieteam van de politie waargenomen.
Uit de boekingsgegevens van KLM blijkt dat op naam van [koerier 1] een vliegticket is geboekt voor een vlucht op 10 maart 2011 van Amsterdam naar Madrid. Het e-mailadres dat hierbij opgegeven is, betreft [e-mailadres] . Uit het tapgesprek van 13 juli 2010 om 8.18 uur blijkt dat dit e-mailadres door de verdachte wordt opgegeven als de hare.
Op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien en mede gelet op de modus operandi in de overige bewezenverklaarde transporten die allemaal in dezelfde periode plaatsvinden en waarbij de verdachte door drie van de vier koeriers is herkend als degene die hen heeft benaderd/geïnstrueerd, wordt wettig en overtuigend bewezen geacht dat [koerier 1] op 10 maart 2011 heimelijk een geldbedrag van Nederland naar Madrid heeft vervoerd en dat de verdachte daarbij als medepleger betrokken is geweest.
2.1.6.
Hoogte geldbedragen
Met betrekking tot het bewijs van de hoogte van de door de koeriers vervoerde geldbedragen baseert de rechtbank haar oordeel op de aantekeningen in het notitieblok (document D.04.05.0001) dat is aangetroffen in de woning aan de [adres 2] . In deze aantekeningen komt een overzicht voor van (bij)namen van de betrokken koeriers, of afkortingen daarvan, waarachter steeds het cijfer 400 is vermeld. De conclusie dat met deze getallen een bedrag van € 400.000,-- wordt bedoeld is (mede) gebaseerd op de door [verbalisant] opgemaakte analyse van 15 september 2011.
2.1.7.
Criminele herkomst?
Ten aanzien van de vraag of de ten laste gelegde, door de koeriers vervoerde geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf en derhalve gesproken kan worden van witwassen, wordt als volgt overwogen.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet, waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Die verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat zij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld of de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Ook het onderhavige verwijt zal aan de hand van dit toetsingskader worden beoordeeld.
2.1.7.1.
Vermoeden van witwassen
Bewezen is verklaard dat de verdachte, samen met anderen, frequent grote geldbedragen naar het buitenland heeft gebracht. Het geld, in coupures van € 500,-- werd in carbonpapier verpakt en verstopt in geprepareerde koffers en tassen die vervolgens door koeriers naar Zuid-Amerika werden vervoerd. Het op deze wijze overbrengen van geld is risicovol, kostbaar en tijdrovend. In het legale geldcircuit is een dergelijke handelwijze uiterst ongebruikelijk en ongewenst. Nu daarnaast de aanwezigheid van de grote hoeveelheden geld niet verklaard kan worden uit reguliere inkomsten van de verdachte, maakt dat er zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen.
2.1.7.2.
Verklaring herkomst geld
De verdachte heeft geen verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geld - ondanks het vermoeden van witwassen - toch een legale herkomst kent. Het vermoeden van witwassen is hierdoor onvoldoende ontzenuwd. Dat betekent dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als medepleger bij meer transporten betrokken is geweest, dat het om een totaal bedrag is gegaan van ruim 50 miljoen euro of dat het geld van drugshandel afkomstig is.
2.1.8.
Tussenconclusie
De verdachte heeft telkens € 400.000,-- witgewassen samen en in vereniging met respectievelijk [koerier 1] , [koerier 2] , [koerier 3] en [koerier 4] .
2.2.
Deelname criminele organisatie (feit 2)
Op basis van hetgeen is overwogen in de alinea’s 2.1.1. tot en met 2.1.6. en gelet op de overige bewijsmiddelen (als bijlage II aan dit vonnis gehecht), acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 23 november 2010 tot en met 17 mei 2011 deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met het (gewoonte)witwassen van gelden, afkomstig uit enig misdrijf. De verdachte vervulde in deze organisatie een belangrijke uitvoerende rol. Zij benaderde geldkoeriers met het voorstel om (tegen betaling) op reis te gaan, boekte vliegtickets en reserveerde hotelkamers voor hen en onderhield contact met de geldkoeriers in binnen- en buitenland.
2.3.
Witwassen geld [adres 2] (feit 3)
Ten aanzien van het ten laste gelegde witwassen van het geld dat is aangetroffen in de [adres 2] , zal de rechtbank hetzelfde stappenplan doorlopen zoals hierboven onder alinea 2.1.7, is geschetst.
2.3.1.
Vermoeden van witwassen
Op 11 maart 2011 is tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] , op welk adres de verdachte destijds stond ingeschreven, een contant geldbedrag van in totaal ruim € 1.000.000,-- aangetroffen. Dit geldbedrag was verstopt op meerdere plaatsen, zoals in de stofzuiger, een kledingkast en achter een plafondplaat. Een aldus verstopt contant geldbedrag van dergelijke omvang, bezien in samenhang met de eveneens in de woning aangetroffen geldtelmachine en het feit dat de verdachte en haar partner [mededader 6] in 2010 - begin 2011 in Nederland nagenoeg geen legaal inkomen hebben genoten, maakt dat er zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Gelet hierop en gelet op het feit dat de verdachte betrokken was bij verdachte geldtransporten, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het voornoemde geldbedrag.
2.3.2.
Verklaring herkomst geld
De verdachte noch [mededader 6] hebben een verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geld - ondanks het vermoeden van witwassen - toch een legale herkomst kent. Het vermoeden van witwassen is derhalve niet ontzenuwd. Dat betekent dat het niet anders kan dan dat het geldbedrag dat is aangetroffen in het pand aan de [adres 2] - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn.
2.3.3.
Wetenschap?
De vraag die vervolgens voorligt is of de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het aangetroffen crimineel geld, temeer nu de raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte in de periode rond 11 maart 2011 niet woonachtig was in de [adres 2] , maar in de [adres 3] .
Vooropgesteld wordt dat de verdachte, gelet op het uittreksel van de ‘ID-staat SKDB’, van 23 november 2010 tot 15 september 2011 (en dus ook op 11 maart 2011) ingeschreven heeft gestaan op het adres [adres 2] . Dat de verdachte daar ook daadwerkelijk woonachtig was, vindt steun in de op 12 mei 2011 bij de politie afgelegde verklaring van [mededader 6] , die heeft verklaard:
V: Je zegt dat je op de [adres 2] woont met wie?
A: Ik woonde daar met mijn ex-vriendin en nu met mijn huidige vriendin.
(…)
V: Wie is uw huidige vriendin?
A: [verdachte] .
Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen met nummer 29-792654 dat de verdachte op 9 maart en ook op 11 maart 2011, in elk geval rond 16.40 uur, wanneer de politie observeert dat zij de woning verlaat, aanwezig was in de woning aan de [adres 2] . De stelling van de raadsman dat uit niets blijkt dat de verdachte op 11 maart 2011 in de woning aan de [adres 2] is geweest, mist aldus feitelijke grondslag.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Wat betreft de wetenschap van de verdachte van het aangetroffen crimineel geld, wordt voorts overwogen dat de verdachte (zoals reeds is besproken in alinea 2.2) een uitvoerende rol heeft vervuld in de criminele organisatie waarvan zij deel uitmaakte. Zij benaderde geldkoeriers met het voorstel om (tegen betaling) op reis te gaan, boekte vliegtickets en reserveerde hotelkamers voor hen en onderhield contact met de geldkoeriers in binnen- en buitenland. Een aantal van deze koeriers heeft voorafgaand aan hun reis het pand aan de [adres 2] bezocht, waar zij instructies kregen over hun komende vliegreis.
2.3.4.
Tussenconclusie
Gelet op de voorgaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan het niet anders dan dat de verdachte wetenschap had van het in het pand aan de [adres 2] aangetroffen van misdrijf afkomstige geldbedrag. Het onder 3 ten laste gelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
2.4.
Voorhanden hebben vuurwapen (feit 4)
Onder feit 4 wordt de verdachte verweten dat zij, samen met (een) ander(en) op 11 maart 2011 een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad. Dit vuurwapen is aangetroffen tijdens de doorzoeking op 11 maart 2011 in het pand aan de [adres 2] in een plantenbak in de woonkamer.
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26 Wet wapens en munitie is vereist dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte over de aanwezigheid van dat wapen of die munitie (vgl. HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN2370).
Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat het vuurwapen aan de verdachte toebehoorde, noch dat de verdachte zich anderszins bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van dat vuurwapen. Het enkele feit dat de verdachte samenwoonde met [mededader 6] en zich bezighield met het witwassen van crimineel geld, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde te komen.
2.4.1.
Tussenconclusie
Het onder 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
3. Conclusie
De tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 zijn wettig en overtuigend bewezen. Het tenlastegelegde feit 4 niet.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij in de periode van 7 maart 2011 tot en met 11 maart 2011 in Nederland en in Spanje en in Venezuela, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben zij, verdachte en haar mededaders, toen en aldaar telkens krachtens die gewoonte geldbedragen te weten
- 400.000,00 euro, tezamen en in verenging met onder meer [koerier 1] vervoerd (traject maart 2011) en
- 400.000,00 euro, tezamen en in verenging met onder meer [koerier 2] vervoerd en
- 400.000,00 euro, tezamen en in verenging met onder meer [koerier 3] vervoerd en
- 400.000,00 euro, tezamen en in verenging met onder meer [koerier 4] vervoerd en
voorhanden gehad en overgedragen terwijl zij, verdachte, en haar mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen en overdragen van bovengenoemde geldbedragen wisten dat deze geldbedragen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren van enig misdrijf
2.
zij in de periode van 23 november 2010 tot en met 17 mei 2011 in Nederland en in Spanje en in Venezuela heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie verder bestaande uit:
- [mededader 1] en
- [mededader 2] en
- [mededader 3] en
- [mededader 4] en
- [mededader 5] en
- [mededader 6] en
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (gewoonte)witwassen van gelden afkomstig uit enig misdrijf
3.
zij op 11 maart 2011 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met één ander een geldbedrag, met een totale waarde van ongeveer 1.060.180,00 euro, voorhanden heeft gehad terwijl zij, verdachte, en haar mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van bovengenoemd geldbedrag wisten dat dit geldbedrag -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was van enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van gewoontewitwassen;
2.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
3.
medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan witwassen. Bij de doorzoeking in haar woning is een aanzienlijk contant geldbedrag aangetroffen dat een criminele herkomst kent. Voorts heeft de verdachte samen met anderen honderdduizenden euro’s witgewassen door deze geldbedragen, waarvan zij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren, via geldkoeriers te vervoeren naar het buitenland.
Ten slotte heeft de verdachte deel uitgemaakt van een professioneel opererende criminele organisatie die tot oogmerk had het witwassen van criminele gelden. Geldkoeriers werden voorzien van geprepareerde koffers en tassen, waarin forse geldbedragen waren verstopt en vlogen vervolgens naar Zuid Amerika, teneinde daar het geld te overhandigen. De vliegtickets van de koeriers werden betaald door de organisatie. Daarnaast ontvingen de koeriers voor het transport een ruime vergoeding. De verdachte had in de organisatie een belangrijke uitvoerende rol. Zij benaderde geldkoeriers met het voorstel om (tegen betaling) op reis te gaan, boekte vliegtickets en reserveerde hotelkamers voor hen en onderhield contact met de geldkoeriers in binnen- en buitenland.
Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 december 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straffen
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank ziet, bij afwezigheid van gronden, geen aanleiding om de gevangenneming van de verdachte te bevelen, zoals door de officier van justitie is geëist.
Algemene afsluiting
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 47, 57, 140, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.F. Koekebakker, voorzitter,
en mrs. I.M. Nusselder en J.L.M. Boek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.A.J.A. Welten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2016.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 september
2009 tot en met 17 mei 2011 te Amsterdam en/of Den Haag en/of elders in
Nederland en/of in Spanje en/of Colombia en/of Panama en/of Dominicaanse
Republiek en/of Equador en/of Venezuela en/of Duitsland en/of België en/of
elders ter wereld,
(telkens) tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig
heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), toen en aldaar
(telkens) (krachtens die gewoonte) (van) (een) voorwerp(en), te weten van een
of meer grote geldbedrag(en) (met een totale waarde van ongeveer 50.350.590,00
euro), te weten
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met
onder meer [koerier 1] vervoerd (traject maart 2010) en/of
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met
onder meer [koerier 2] vervoerd en/of
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met
onder meer [koerier 3] vervoerd en/of
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met
onder meer [koerier 5] vervoerd en/of
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met
onder meer [koerier 4] vervoerd en/of
- een of meer (grote) geldbedragen vervoerd door een of meer tot nu toe
onbekend gebleven personen
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft/ hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/ hebben zij,
verdachte, en/of haar mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemde geldbedrag(en), althans van
enig(e) geldbedrag(en) en/of bovengenoemde geldbedrag(en), althans enig(e)
geldbedrag(en), voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte en/of
haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat de
bovengenoemde geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en) -onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende
middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf
en/of
- gebruik heeft/ hebben gemaakt en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen en/of omgezet, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
ten tijde van het gebruik maken en/of verwerven en/of voorhanden krijgen en/of
overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans van
enig(e) geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,
dat dit/deze geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en), -onmiddellijk of
middellijk- afkomstig was/waren uit de opbrengst van handel in verdovende
middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf
(art. 420ter/bis/quater Wetboek van Strafrecht)
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
zij in of omstreeks de periode van 23 september 2009 tot en met 17 mei 2011 te
Amsterdam, en/of Den Haag en/of elders in Nederland en/of in Spanje en/of
Duitsland en/of België en/of Colombia en/of Venezuela en/of Equador en/of
Panama en/of Dominicaanse Republiek en/of elders ter wereld, heeft deelgenomen
aan een organisatie, te weten een organisatie verder bestaande uit:
- [mededader 1] en/of
- [mededader 2] en/of
- [mededader 3] en/of
- [mededader 4] en/of
- [mededader 5] en/of
- [mededader 6] en/of
- een of meerdere andere perso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het (gewoonte)witwassen van gelden afkomstig uit de handel in verdovende
middelen, althans afkomstig uit enig misdrijf (art. 420ter/bis/quater Wetboek van Strafrecht);
(artikel 140 Wetboek van Strafrecht)
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op of omstreeks 11 maart 2011 te Amsterdam,
tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, (van) een
voorwerp, te weten (van) (een) geldbedrag(en), met een totale waarde van
ongeveer 1.060.180,00 euro, althans één of meer gro(o)t(e) geldbedrag(en),
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/ hebben zij, verdachte,
en/of haar mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n)
was/waren van bovengenoemde geldbedrag(en), althans van enig(e) geldbedrag(en)
en/of bovengenoemde geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en), voorhanden
heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en),
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat de bovengenoemde
geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en) -onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen, in
elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf
en/of
- gebruik gemaakt en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen
en/of omgezet, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) ten tijde van
het gebruik maken en/of verwerven en/of voorhanden krijgen en/of overdragen
en/of omzetten van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans van enig(e)
geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat
dit/deze geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en), -onmiddellijk of
middellijk- afkomstig was/waren uit de opbrengst van handel in verdovende
middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf;
(art. 420bis/quater Wetboek van Strafrecht);
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
4.
zij op of omstreeks 11 maart 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met
één of meer ander(en), althans alleen, voorhanden heeft gehad een vuurwapen
(van het merk Walter pp, kaliber 7.65 mm) en/of acht (scherpe) patronen (drie
van het merk GECO, kaliber 7.65 mm en/of vijf van het merk G.F.L./ Fiochi,
kaliber 7.65 mm), in elk geval een vuurwapen en/of munitie in de zin van de
Wet Wapens en Munitie van categorie III
De in deze telastelegging gebruikte termen en
uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis
is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 Wet Wapens en Munitie)
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie