Voorhanden hebben vuurwapen (feit 4)
Onder feit 4 wordt de verdachte verweten dat zij, samen met (een) ander(en) op 11 maart 2011 een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad. Dit vuurwapen is aangetroffen tijdens de doorzoeking op 11 maart 2011 in het pand aan de [adres 2] in een plantenbak in de woonkamer.
Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat het vuurwapen aan de verdachte toebehoorde, noch dat de verdachte zich anderszins bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van dat vuurwapen. Het enkele feit dat de verdachte samenwoonde met [mededader 6] en zich bezighield met het witwassen van crimineel geld, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde te komen.
2.4.1.Tussenconclusie
Het onder 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
3. Conclusie
De tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 zijn wettig en overtuigend bewezen. Het tenlastegelegde feit 4 niet.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij in de periode van 7 maart 2011 tot en met 11 maart 2011 in Nederland en in Spanje en in Venezuela, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben zij, verdachte en haar mededaders, toen en aldaar telkens krachtens die gewoonte geldbedragen te weten
- 400.000,00 euro, tezamen en in verenging met onder meer [koerier 1] vervoerd (traject maart 2011) en
- 400.000,00 euro, tezamen en in verenging met onder meer [koerier 2] vervoerd en
- 400.000,00 euro, tezamen en in verenging met onder meer [koerier 3] vervoerd en
- 400.000,00 euro, tezamen en in verenging met onder meer [koerier 4] vervoerd en
voorhanden gehad en overgedragen terwijl zij, verdachte, en haar mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen en overdragen van bovengenoemde geldbedragen wisten dat deze geldbedragen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren van enig misdrijf
2.
zij in de periode van 23 november 2010 tot en met 17 mei 2011 in Nederland en in Spanje en in Venezuela heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie verder bestaande uit:
- [mededader 1] en
- [mededader 2] en
- [mededader 3] en
- [mededader 4] en
- [mededader 5] en
- [mededader 6] en
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (gewoonte)witwassen van gelden afkomstig uit enig misdrijf
3.
zij op 11 maart 2011 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met één ander een geldbedrag, met een totale waarde van ongeveer 1.060.180,00 euro, voorhanden heeft gehad terwijl zij, verdachte, en haar mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van bovengenoemd geldbedrag wisten dat dit geldbedrag -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was van enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.