2.24.De rechtbank brengt ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de vrouw de navolgende, niet betwiste maandelijkse lasten in mindering op het hiervoor onder rechtsoverweging 2.12 berekende netto besteedbaar inkomen ad € 6.199,- per maand:
- Het op de Participatiewet (tot 1 januari 2015: Wet werk en bijstand) gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 963,-.
- De woonlasten van € 1.009,-, bestaande uit de rentebetaling in verband met de hypotheek gevestigd op de voormalige echtelijke woning van € 1.141- en de overige eigenaarslasten, welke worden gesteld op € 95,-, verminderd met de gemiddelde basishuur van € 227,-.
- De ziektekosten van € 84,- bestaande uit de premie voor een zorgverzekering van € 92,-, verminderd met het reeds in de bijstandsnorm begrepen deel van de ziektekosten van € 39,- per maand en vermeerderd met het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden van € 31,- per maand.
- De premies voor de oudedagsvoorziening van € 78,-.
- De kosten van de vrouw in verband met de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de totale kosten ten aanzien van de minderjarigen van (65% van de basisbehoefte = € 1.201,20 + de behoefte verhogende kosten in verband met kinderopvang ad € 408,- en bijzonder onderwijs ad € 210,- + de kinderbijdrage aan de man ad € 474,- =)
€ 2.293,20 per maand.
Ten aanzien van de betwiste lasten overweegt de rechtbank hierna per post als volgt.
De vrouw verzoekt rekening te houden met haar aflossingsverplichting in verband met een lening van € 10.000,- die zij bij haar ouders is aangegaan. Zij stelt de helft van het geleende bedrag te hebben aangewend om zowel de mediator als de advocaat te betalen en de andere helft om de kosten van het huishouden te voldoen. De man heeft zich daartegen verweerd.
Hij betwist dat de vrouw in verband met deze kosten een lening heeft moeten aangaan.
De rechtbank overweegt als volgt. De kosten voor de huishouding worden geacht in de bijstandsnorm te zijn begrepen, zodat in zoverre niet met de helft van de lening rekening wordt gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft vrouw voldoende onderbouwd dat zij geen liquide middelen heeft om de advocaatkosten die zij heeft gemaakt te kunnen voldoen en dat zij daarvoor een lening heeft moeten afsluiten. Gelet hierop houdt de rechtbank ingevolge de tremarichtlijnen aan de zijde van de vrouw rekening met kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 114,- per maand. Daarbij overweegt de rechtbank dat de vrouw daar aanspraak op kan maken gedurende een periode van een jaar.
Voor het overige houdt de rechtbank geen rekening met de aflossingstermijnen die vrouw met haar ouders met betrekking tot de lening heeft afgesproken.
Voorts verzoekt de vrouw rekening te houden met de aflossing in verband met een lening bij haar ouders van € 30.000,-. Zij stelt deze lening, met een rentepercentage van 6% per jaar, te zijn aangegaan omdat zij de man als voorschot op de verdeling € 30.000,- moet betalen. Zij wilde daarvoor een hypotheek afsluiten, maar dat is niet gelukt omdat de echtscheiding tussen partijen nog niet rond is. De man betwist dat de vrouw hiervoor geen geld beschikbaar had en een lening heeft moeten afsluiten. Voorts betwist hij dat de vrouw een terugbetalingsverplichting heeft jegens haar ouders en dat dit voor moet gaan op de alimentatieverplichting en acht hij een rentepercentage van 6% onacceptabel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw voldoende onderbouwd dat zij geen hypotheek of lening bij de bank heeft kunnen krijgen en de gestelde lening bij haar ouders heeft moeten aangaan om de man voormelde € 30.000,- te kunnen betalen. De man heeft onvoldoende feiten en omstandigheden ter onderbouwing van zijn betwisting aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij dit bedrag beschikbaar had zodat zij daar geen lening voor had hoeven afsluiten. Voorts acht de rechtbank een rentepercentage van 6% alleszins redelijk. Nu uit de als productie 15 overgelegde leenovereenkomst blijkt dat terugbetaling door de vrouw van de lening plaats dient te vinden in maandelijkse termijnen van € 300,- en zodra voormelde lening van € 10.000,- zal zijn afgelost - blijkens de betreffende overeenkomst uiterlijk op 1 juli 2018 - in maandelijkse termijnen van € 600,-, gaat de rechtbank uit van een aflossing van € 300,- per maand nu thans niet valt te overzien wanneer zij de lening van € 10.000,- zal hebben afgelost en de vrouw hiervan bankafschriften heeft overgelegd.
De vrouw verzoekt voorts rekening te houden met kosten van verwerving ad € 306,- per maand in verband niet door haar werkgever [afkorting werkgever 1] vergoede kosten in verband met het vervoer van haar woning naar haar werkplek in [werkplek] .
Dit wordt door de man betwist. Hij stelt dat alle reiskosten van de vrouw door [afkorting werkgever 1] worden vergoed, dat de vrouw bij de berekening van haar reiskosten ten onrechte ook in de zomermaanden heeft doorgevoerd terwijl zij dan geen les geeft en dat de vrouw deze kosten aanzienlijk zou kunnen verminderen door niet met de Thalys te reizen en te overnachten in [plaats 2] .
Naar het oordeel van de rechtbank heeft vrouw voldoende onderbouwd dat zij de gestelde kosten maakt, ook in de zomermaanden waarin zij ook naar [plaats 2] reist in verband met vergaderingen, en dat deze kosten tot het opgevoerde bedrag van € 306,- niet door haar werkgever worden vergoed. Van de vrouw kan naar het oordeel van de rechtbank in verband met de zorg voor de kinderen niet worden verwacht dat zij in [plaats 2] overnacht. De rechtbank acht het voorts redelijk dat de vrouw extra kosten maakt door met de Thalys te reizen, nu zij daarmee een aanzienlijk kortere reistijd heeft, zodat zij op tijd thuis kan zijn voor de kinderen.
Gelet hierop houdt de rechtbank rekening met voormeld bedrag van € 306,- per maand aan verwervingskosten.