In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2015, staat de vastgestelde waarde van een onroerende zaak en de hoogte van de proceskostenvergoeding ter discussie. Eiser, eigenaar van de onroerende zaak te Ridderkerk, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Ridderkerk, die de waarde voor het belastingjaar 2014 had vastgesteld op € 544.000. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 477.000, met een proceskostenvergoeding van € 371,50. Eiser betwist zowel de vastgestelde waarde als de hoogte van de proceskostenvergoeding.
Tijdens de zitting op 7 oktober 2015 is eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, die aanvoert dat de proceskostenvergoeding te laag is vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de vergoeding op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht moet worden vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de toegepaste forfaitaire regeling en dat de omstandigheden van de hoorzitting niet bijzonder genoeg zijn om hiervan af te wijken.
De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding en stelt deze vast op € 122,50. Wat betreft de waarde van de onroerende zaak, oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, ondanks de betwisting door eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de proceskostenvergoeding en ongegrond voor de waarde van de onroerende zaak. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 980,- worden vastgesteld.