ECLI:NL:RBROT:2015:9297

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2003
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens ongeschiktheid door niet tijdig melden van strafrechtelijke situaties van familieleden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam bij het Openbaar Ministerie, en de Minister van Veiligheid en Justitie. Eiseres was sinds februari 2001 in dienst en werd op 11 maart 2014 eervol ontslagen wegens ongeschiktheid voor haar functie, anders dan op grond van ziekte of gebreken. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had voldaan aan de gemaakte afspraken om wijzigingen in de strafrechtelijke situatie van haar familieleden tijdig te melden bij haar leidinggevende. Dit leidde tot een vertrouwensbreuk, aangezien eiseres niet proactief meldde dat haar zwager verdacht werd van een strafbaar feit en dat haar zus buitengewoon verlof had gekregen.

De rechtbank concludeerde dat de Minister terecht had gesteld dat eiseres een veiligheidsrisico vormde voor de organisatie, gezien haar toegang tot vertrouwelijke gegevens en de mogelijkheid dat zij onder druk zou kunnen worden gezet door haar familieleden. De rechtbank oordeelde dat het ontslag van eiseres gerechtvaardigd was, omdat zij niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en instelling beschikte om haar functie adequaat te vervullen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde het besluit van de Minister om het ontslag te handhaven.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en openheid in de communicatie tussen ambtenaren en hun leidinggevenden, vooral in situaties waar vertrouwelijke informatie en veiligheidsrisico's aan de orde zijn. De rechtbank wees erop dat het niet relevant was dat eiseres zich in haar functie niet onjuist had gedragen, aangezien de vertrouwensbreuk en de onverenigbaarheid van haar leefomgeving met haar werkzaamheden bij het OM voldoende grond vormden voor het ontslag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/2003

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres]

gemachtigde: T.H. Somers,
en

de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. S.W. te Selle.

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 15 juni 2014 eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor de vervulling van haar betrekking, anders dan op grond van ziekte of gebreken.
Bij besluit van 17 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [a], afdelingshoofd van het [bedrijf 1].

Overwegingen

1. Eiseres was sinds februari 2001 werkzaam bij het Openbaar Ministerie (OM), laatstelijk in de [functie] bij [bedrijf 1].
1.1.
Tijdens een gesprek met eiseres op 16 mei 2013 is zij geconfronteerd met het feit dat haar broer opnieuw verdacht werd van een strafbaar feit en zij dit niet heeft gemeld bij haar leidinggevende. Met eiseres is afgesproken dat zij in het vervolg iedere wijziging dan wel nieuwe ontwikkeling in de strafrechtelijke situatie(s) van haar familieleden zo spoedig mogelijk bij haar leidinggevende meldt.
1.2.
Eiseres is vervolgens met ingang van 1 juni 2013 gedetacheerd bij [bedrijf 2], met een beoogde duur van tweeëneenhalf jaar. Op 27 november 2013 heeft [bedrijf 2] een email naar de HR Manager ([b]) bij [bedrijf 1] gestuurd waarin is meegedeeld dat eiseres niet door de politiescreening is gekomen. Dit had tot gevolg dat eiseres haar werkzaamheden bij [bedrijf 2] niet kon voortzetten en terug moest keren naar [bedrijf 1].
1.3.
Op 17 december 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het afdelingshoofd ([c]) van [bedrijf 1], de HR manager en eiseres. Tijdens dit gesprek is eiseres geconfronteerd met de situatie van haar zus, aan wie buitengewoon verlof is verleend door het OM in verband met de aanhouding van haar echtgenoot. Eiseres heeft verklaard dit te hebben gehoord van haar zus, met wie ze regelmatig contact heeft, maar dat ze zich daar verder niet mee bemoeid heeft. Op de vraag waarom eiseres dit niet bij haar leidinggevende had gemeld, gaf eiseres te kennen dat ze niet wist dat zij ook melding moest maken van de aanhouding van haar zwager. Het afdelingshoofd heeft vastgesteld dat eiseres zich niet heeft gehouden aan de afspraken met betrekking tot het melden van strafrechtelijke situaties van familieleden.
1.4.
Nadat verweerder daartoe zijn voornemen had geuit en eiseres haar zienswijzen had gegeven, heeft verweerder eiseres bij het primaire besluit ongeschiktheidsontslag verleend met ingang van 15 juni 2014.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 10 september 2014, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de leefomgeving van eiseres een afbreukrisico vormt voor het OM en in die zin onverenigbaar is met haar werkzaamheden bij het OM doordat meerdere directe familieleden door strafbare feiten in aanraking zijn gekomen met politie en justitie. Eiseres heeft als [functie] toegang tot vertrouwelijke gegevens in de systemen van het OM. Uit de manier waarop eiseres omgaat met deze onverenigbare leefomgeving in relatie tot haar werk blijkt dat zij niet over de juiste eigenschappen, mentaliteit en/of instelling beschikt om haar werkzaamheden bij [bedrijf 1] voort te zetten. Eiseres heeft zich niet gehouden aan eerdere afspraken eerlijk en open en op eigen initiatief haar leidinggevende te informeren omtrent relevante ontwikkelingen in haar leefomgeving. Uit navraag is gebleken dat eiseres, anders dan ze heeft gesteld tijdens de hoorzitting, niet eerder bij haar vorige leidinggevende had gemeld dat er een nieuwe verdenking was ten aanzien van haar broer. Tijdens het gesprek van 16 mei 2013 is eiseres aangesproken op haar houding en gedrag en in de gelegenheid gesteld dit te verbeteren.
Op 17 december 2013 heeft eiseres weer niet op eigen initiatief melding gemaakt van criminele antecedenten binnen haar familie. Als gevolg hiervan is het vertrouwen dermate geschonden, dat er geen basis meer is voor verdere samenwerking.
3. Eiseres voert aan dat verweerder haar ten onrechte heeft ontslagen wegens ongeschiktheid voor haar functie. Dit betoog faalt.
3.1.
Op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR, voor zover hier van belang, kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Deze ongeschiktheid dient volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (Raad) te bestaan uit het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn en dient te worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 24 april 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD0977 en van 14 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4250).
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de gedingstukken tot de overtuiging heeft kunnen komen dat eiseres ongeschikt is geworden voor haar functie.
Met eiseres is op 16 mei 2013 de afspraak gemaakt dat zij iedere wijziging dan wel nieuwe ontwikkeling in de strafrechtelijke situatie(s) van haar familieleden zo spoedig mogelijk bij haar leidinggevende meldt. Directe aanleiding voor dit gesprek was het niet op eigen initiatief melden door eiseres van een nieuwe verdenking tegen haar gedetineerde broer. Weliswaar was haar vorige leidinggevende, [d], op de hoogte van de detentie van haar broer, maar, zo heeft hij in de email van 6 oktober 2014 toegelicht, niet van de nieuwe verdenking tegen de broer van eiseres, naar aanleiding waarvan België op 4 februari 2013 een uitleveringsverzoek heeft ingediend. In het gesprek is benadrukt dat het van belang is dat eiseres dit soort informatie actief deelt en is eiseres in de gelegenheid gesteld om haar houding en gedrag te verbeteren.
Eiseres heeft vervolgens niet uit eigen beweging gemeld dat haar zwager sinds november 2013 werd verdacht van betrokkenheid bij een strafbaar feit en dat haar zus om die reden buitengewoon verlof was verleend. Eiseres is hier tijdens het gesprek op
17 december 2013 op aangesproken. Eiseres kan niet gevolgd worden in haar stelling dat zij het wel zelf wilde melden maar dat verweerder haar voor was. Nog daargelaten dat deze stelling niet valt te rijmen met haar aanvankelijke verklaring tijdens het gesprek dat zij niet wist dat zij de aanhouding van haar zwager moest melden omdat hij aangetrouwde familie is, valt niet in te zien waarom eiseres daarmee wilde wachten tot het gesprek, nu zij hier al vier weken van op de hoogte was. Voorts is van belang dat eiseres tijdens het gesprek is gevraagd hoe het met haar gaat, ook thuis, en ook op dat moment geen openheid van zaken heeft gegeven. Gelet op de afspraak van 16 mei 2013 had eiseres het belang moeten inzien van het tijdig, voorafgaand aan of aan het begin van het gesprek, op eigen initiatief melden van de aanhouding van haar zwager en daarmee niet te wachten totdat verweerder haar daarmee confronteerde. Door zich niet te houden aan de op 16 mei 2013 gemaakte afspraak om iedere wijziging dan wel nieuwe ontwikkeling in de strafrechtelijke situatie(s) van haar familieleden zo spoedig mogelijk bij haar leidinggevende te melden, is het vertrouwen van verweerder in eiseres in redelijkheid onder druk komen te staan.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres een aanzienlijk veiligheidsrisico vormt voor de organisatie, doordat haar leefomgeving in beginsel onverenigbaar is met haar werkzaamheden bij het OM en dat eiseres door de manier waarop zij omgaat met haar leefomgeving (niet uit zichzelf tijdig melden van nieuwe verdenkingen) niet langer beschikt over de voor een functie binnen het OM vereiste eigenschappen, mentaliteit en instelling. Eiseres heeft vanuit haar functie toegang tot vertrouwelijke gegevens, nu er geen beperking in autorisatie is te maken, en kan onder druk worden gezet door haar familielieden om vertrouwelijke informatie te verstrekken. Dat niet is gebleken dat eiseres zich in de uitoefening van de functie onjuist heeft gedragen, is hierbij niet van belang.
3.3.
Verweerder was gelet op het voorgaande bevoegd om eiseres te ontslaan wegens ongeschiktheid voor haar functie. Nu hij voorts het standpunt heeft kunnen innemen dat eiseres evenmin met een andere functie binnen het OM kan worden belast, kan niet worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid tot het ontslag heeft kunnen komen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzitter, mr. M. Munsterman en mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van mr. S. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.