ECLI:NL:RBROT:2015:8871
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag om een scootmobiel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. B. Özates, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. D. Çevik. Eiser had op 20 juli 2015 een aanvraag ingediend voor een scootmobiel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Echter, verweerder heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van twee weken na de aanvraag beslist, wat aanleiding gaf tot een ingebrekestelling door eiser op 6 juli 2015. De rechtbank oordeelde dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat er op dat moment nog geen aanvraag was ingediend, maar slechts een melding. Hierdoor was het beroep van eiser niet-ontvankelijk.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de aanvraag van eiser op 20 juli 2015 correct was ingediend, maar dat de ingebrekestelling niet kon leiden tot de verschuldigdheid van een dwangsom, omdat de aanvraag niet eerder was ontvangen. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 10 juli 2015, waarin werd vastgesteld dat er geen dwangsom verschuldigd was, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor aanvragers om te voldoen aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het indienen van aanvragen en het stellen van ingebrekestellingen.