ECLI:NL:RBROT:2015:8720

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
3800066 CV EXPL 15-3908
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde bemiddelingskosten en schadevergoeding na onrechtmatige betreding van de huurwoning

In deze zaak vorderden twee gedaagden, wonende te Rotterdam, terugbetaling van onverschuldigde bemiddelingskosten en schadevergoeding van de besloten vennootschap Alvast B.V. De gedaagden hadden een huurovereenkomst met Stichting Woonstad Rotterdam en een bemiddelingsovereenkomst met Alvast. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bemiddelingskosten onterecht in rekening zijn gebracht, omdat Alvast in strijd met artikel 7:417 lid 4 BW handelde door voor twee heren te dienen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden recht hadden op terugbetaling van de bemiddelingskosten tot en met maart 2015, maar dat de gevorderde schadevergoeding voor materiële schade niet was onderbouwd. De gedaagden vorderden ook immateriële schadevergoeding wegens een inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer, omdat medewerkers van Alvast zonder toestemming de huurwoning hadden betreden. De kantonrechter kende een schadevergoeding van € 100,-- toe voor deze inbreuk. Alvast werd veroordeeld tot betaling van de terug te vorderen bedragen en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 3800066 CV EXPL 15-3908
uitspraak: 27 november 2015
vonnis van de kantonrechter zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1.[gedaagde 1] en

2.
[gedaagde 2]
beiden wonende te Rotterdam,
eisers,
gemachtigde: aanvankelijk JA&AS Juridisch Advies, thans mr. D. Tap, advocaat te ’s-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Alvast B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
aanvankelijk in de persoon van [de heer J.] verschenen, daarna bij de gemachtigde mr. R. Visser, advocaat te Amsterdam en uiteindelijk bij de gemachtigde mr. drs. C. J. M. Stubenrouch, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als: “[gedaagden]” en “Alvast”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het inleidend exploot van dagvaarding van 12 januari 2015 met 8 producties;
  • de conclusie van antwoord met 1 productie;
  • het tussenvonnis van 27 januari 2015 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte houdende wijziging van eis;
  • het proces-verbaal van de op 10 april 2015 gehouden comparitie van partijen;
  • de rolbeslissing van 19 oktober 2015;
  • de akte van [gedaagden];
  • de nadere akte van Alvast.
1.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat heden vonnis wordt gewezen.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen – voor zover thans van belang – het volgende vast:
2.1.
[gedaagde 1] huurt sedert 28 november 2012 van Stichting Woonstad Rotterdam (verder: Woonstad) een zelfstandige woning aan de [adres en woonplaats] tegen een huurprijs van € 213,92. Daarnaast zijn € 20,82 aan servicekosten verschuldigd ten behoeve van een glasverzekering, elektra algemeen en schoonmaak algemene ruimten, te betalen aan Woonstad. De huurovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, met toepassing van een vergunning op grond van de Leegstandwet. Eenzelfde overeenkomst voor dezelfde woning werd op 18 augustus 2014 aangegaan met [gedaagde 2]. In deze overeenkomst beloopt de huurprijs € 216,82 per maand en de servicekosten belopen € 27,62 per maand. Daarvoor wordt dezelfde service verleend als in het eerste contract, doch uitgebreid met de kosten voor een buurthuismeester.
2.2.
[gedaagde 2] heeft op 19 augustus 2014 een overeenkomst tot bemiddeling en dienstverlening ondertekend met Alvast als wederpartij. De overeenkomst houdt, voor zover voor dit geding van belang, in dat:
- Alvast zich inspant om een woonruimte op basis van een bruikleen- of tijdelijke huurovereenkomst te vinden voor de kandidaat.
- Alvast zal zo nodig en zo mogelijk het pand enigszins geschikt maken voor bewoning.
- wanneer daadwerkelijk een overeenkomst wordt afgesloten is de kandidaat een maandelijkse vergoeding verschuldigd ten bedrage van € 80,-- zolang de bewoning duurt;
- de overeenkomst kan altijd worden opgezegd.
2.3.
Op 25 juli 2014 heeft [gedaagde 2] van Alvast een verhuurdersverklaring ontvangen ten behoeve van de aangifte van verhuizing in de Gemeentelijke Basis Administratie naar het adres van het gehuurde.
2.4.
[gedaagden] heeft het gehuurde gevonden op een website van Alvast, alwaar deze woonruimte te huur werd aangeboden. Partijen hebben op initiatief van [gedaagden], een afspraak gemaakt om het gehuurde te bezichtigen. Vervolgens is de huurovereenkomst met Woonstad tot stand gekomen.
2.5.
Op 3 juni 2014 heeft [gedaagden] het beding houdende de betaling van bemiddelingskosten vernietigd en Alvast tot betaling gesommeerd.

3.De stellingen van partijen

3.1.
Na wijziging van eis vordert [gedaagden], kort samengevat:
I. het bedrag van € 2.800,-- met wettelijke rente;
II. betaling van € 80,-- per maand vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag dat komt vast te staan dat de betalingsplicht is geëindigd;
III. schadevergoeding van € 5.832,56 met wettelijke rente;
IV. de kosten van het geding.
Het sub I en II gevorderde is gebaseerd op de stelling dat deze bedragen onverschuldigd werden en worden betaald omdat het bedingen van bemiddelingskosten niet rechtsgeldig is geschied wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:417 lid 4 BW. Omdat Alvast twee heren dient is het bedrag niet verschuldigd. Verder is er sprake van een onbewoonbare woning, nu sprake is van gebreken. [gedaagden] is op grond van artikel 7:217 BW niet gehouden deze gebreken te verhelpen. [gedaagden] stelt herstel te vorderen, maar heeft daartoe geen vordering ingesteld. Ook is onduidelijk welk herstel bedoeld wordt. De schadevergoeding baseert [gedaagden] op het binnentreden in de woning door (medewerkers van) Alvast zonder zijn toestemming. Dit schaadt het woongenot, nu [gedaagden] zich niet meer veilig voelt in zijn woning. De schade bestaat uit een smartengeld van € 5.000,-- en bedragen voor verdwenen spullen.
3.2
Alvast voert verweer. Zij stelt dat zij een dienst levert voor de toekomstige huurder en dat zij leegstaande panden geschikt maakt voor bewoning. Voorts zorgt zij voor een 24 uurs alarmdienst en doet zij extra onderhoud tijdens de bewoning om zo leegstand te voorkomen en extra woonruimte beschikbaar te stellen. De gestelde schade is volgens Alvast niet onderbouwd. Het binnentreden was niet onrechtmatig, omdat het ging om klachtenonderhoud. Met een beroep op de uitspraak van de kantonrechter te Tilburg op 7 november 2012 (zaaknummer 717661) stelt Alvast dat de bemiddelingskosten in rekening gebracht mogen worden. Bovendien zijn de kosten niet uitsluitend bestemd voor de bemiddeling, maar vooral voor diensten. De diensten die Alvast verricht zijn het zoeken naar leegstaande woningen, het geschikt maken van deze woningen voor bewoning, het maken van een sleutelplan, 24 uursdienst, controle van de buurt, het plaatsen en onderhouden van ketels, geisers, lekkages en dergelijke.
De overeenkomst met [gedaagde 1] is beëindigd. [gedaagde 2] woonde illegaal in het gehuurde, maar mocht uit coulance de huur voortzetten

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De kantonrechter heeft deze zaak na de gehouden comparitie van partijen, in overleg met partijen, aangehouden in afwachting van de beantwoording van pre-judiciële vragen door de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de vragen op 16 oktober 2015 beantwoord (ECLI:NL:HR:2015:3099).
4.2.
Voordat de kantonrechter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling wordt allereerst de feitelijke situatie in ogenschouw genomen, nu daarover niet meteen duidelijkheid werd verstrekt.
Het blijkt dat de huurovereenkomst werd aangegaan door [gedaagde 1]. Hoewel daarvan geen afschrift in het geding werd gebracht begrijpt de kantonrechter dat tegelijk door [gedaagde 1] ook een bemiddelingsovereenkomst met Alvast werd aangegaan.
De beide overeenkomsten zijn met wederzijds goedvinden beëindigd en zijn op 18 en 19 augustus 2014 voortgezet door [gedaagde 2]. Daartoe zijn nieuwe overeenkomsten afgesloten. [gedaagden] vordert een bedrag van € 2.240,-- wegens onverschuldigde bemiddelingskosten, stellende dat deze kosten tot en met maart 2015 werden voldaan. Door Alvast werd dit niet weersproken. Het bedrag correspondeert met de totale duur van de beide overeenkomsten van [gedaagden] berekend tot en met maart 2015.
[gedaagden] heeft in de akte gevraagd de vordering te splitsen in die zin dat aan [gedaagde 1] een bedrag van € 1.200,-- toekomt en aan [gedaagde 2] een bedrag van € 1.040,--. Hoewel de verdeling niet overeenkomt met de respectievelijke huurtermijnen, zal de kantonrechter, wanneer hij dit deel van de vordering toewijst, de verdeling die is gevraagd aanhouden, nu Alvast dat niet heeft weersproken en daar ook overigens geen nadeel van ondervindt.
Voor de gevorderde schadevergoeding geldt dat de gestelde schade volgens [gedaagden] moet zijn ontstaan op of na 26 september 2014. Omdat [gedaagde 2] toen de huurder was zal de kantonrechter dit bedrag alleen aan [gedaagde 2] toewijzen, wanneer de vordering voor toewijzing in aanmerking zou komen.
4.3.
De maandelijkse vergoeding van € 80,-- die door Alvast werd gevraagd is gebaseerd op de overeenkomst die als kop heeft: “
overeenkomst tot bemiddeling en dienstverlening”.
Nu partijen daarover niets hebben gesteld neemt de kantonrechter aan dat de eerste van deze overeenkomsten dezelfde inhoud heeft gehad als de wel overgelegde tweede overeenkomst. De kop van een overeenkomst is niet bepalend voor de inhoud van de overeenkomst. Daarvoor dient te worden bezien wat daadwerkelijk is overeengekomen. In de overeenkomst wordt beschreven dat de vergoeding verschuldigd is en waarvoor de vergoeding dient. Uit de overeenkomst blijkt dat Alvast in ruil voor de vergoeding leegstaande panden zoekt, deze zo nodig, geschikt maakt voor bewoning en vervolgens in bruikleen of op basis van de Leegstandwet tijdelijk in gebruik geeft aan de kandidaat. De vergoeding is slechts dan verschuldigd als daadwerkelijk een woonruimte beschikbaar wordt gesteld. Uit de overeenkomst blijkt niet dat ook andere diensten worden verricht. In de overeenkomst is alleen nog opgenomen (in artikel 2) dat de woonruimte zo nodig en zo mogelijk geschikt zal worden gemaakt voor bewoning. De kantonrechter oordeelt dat het geschikt maken voor bewoning niet als een dienst kan worden aangemerkt. Het geschikt maken voor bewoning is immers een voorwaarde om het pand in gebruik te kunnen geven. Wanneer het pand daarvoor niet geschikt is, kan het niet in gebruik worden gegeven en kan ook geen overeenkomst tot stand komen. Het geschikt maken voor bewoning is derhalve een conditio sine qua non en geen dienst. Het geschikt maken voor bewoning is bovendien geen dienst die na het in gebruik nemen nog bij voortduring kan worden verricht en dat rechtvaardigt dan ook geen periodieke betaling.
Nu geen andere diensten worden genoemd in de overeenkomst ontbreekt de grondslag voor het in rekening brengen van een periodiek bedrag voor het leveren van een of meer diensten.
Dit oordeel heeft tot gevolg dat alleen voor de bemiddelingswerkzaamheden, waar ook het zoeken van geschikte panden onder moet worden begrepen, een bedrag wordt betaald.
4.4.
Het bedingen van een vergoeding voor het bemiddelen bij het zoeken naar zelfstandige woonruimte wordt geregeerd door het bepaalde in artikel 7:417 lid 4 BW. Dit artikel verbiedt het dienen van twee heren. Dat hiervan sprake is, wordt niet betwist. Alvast bemiddelt de woonruimte in dit geval voor de verhuurder Woonstad en zij incasseert voor Woonstad de huur. Alvast heeft niet weersproken dat alleen via haar website kan worden gehuurd en dat het niet mogelijk is de verhuurder rechtstreeks te benaderen voor deze woonruimte. Gelet op de eerder genoemde uitspraak van de Hoge Raad is in dat geval sprake van een bemiddelingsovereenkomst waarop via artikel 7:427 BW artikel 7:417 lid 4 BW van toepassing is. Niet is gesteld of gebleken dat de website van Alvast alleen als elektronisch prikbord fungeert. Nu artikel 7:417 lid 4 BW bepaalt dat in het geval van een bemiddelingsovereenkomst waarbij sprake is van het dienen van twee heren geen loon verschuldigd is, oordeelt de kantonrechter dat [gedaagden] geen bemiddelingskosten aan Alvast verschuldigd is voor het totstandkomen van de onderhavige overeenkomsten met Woonstad.
4.5.
In haar op 29 oktober 2015 genomen akte werkt Alvast haar verweer nader uit in die zin dat zij stelt dat de bemiddelingsovereenkomsten niet zien op de beide tot stand gekomen huurovereenkomsten met Woonstad. De overeenkomsten kunnen daarom niet zien op de bemiddelingskosten waarover de Hoge Raad heeft geoordeeld. In de door de Hoge Raad beoordeelde casus gaat het om het bijeenbrengen van vraag en aanbod, terwijl de onderhavige overeenkomsten juist zien op bemiddeling en dienstverlening na het afsluiten van de huurovereenkomst, dus gedurende die overeenkomst, aldus Alvast. Alvast stelt dat de bemiddeling/dienstverlening bestaat uit het gedurende de huurovereenkomst zoeken van vervangende woonruimte, het uitvoeren van bewakingsronden, het uitvoeren van pandcontroles, het uitvoeren van klein technisch onderhoud, het in standhouden van een alarmlijn voor noodgevallen, het plaatsen van kachel, douche of keuken om een pand bewoonbaar te maken, het onderhoud aan de kachels, het beheren van sleutels, het informeren van bewoners over verdere ontwikkelingen en het eindigen van de tijdelijke huur en het bemiddelen bij conflicten tussen bewoners onderling.
4.6.
De kantonrechter merkt allereerst op dat alleen het zoeken naar een tijdelijk te bewonen pand in de overeenkomst staat vermeld (artikel 1). Alle andere opgesomde werkzaamheden worden niet vermeld en zijn dus niet overeengekomen. Diverse van de opgesomde diensten zijn ook niet eerder genoemd, zoals bewakingsronden en bemiddeling bij conflicten. Een ander deel van de opgesomde diensten betreft werkzaamheden die worden verricht ten behoeve van de eigenaar van het pand, zoals de pandcontroles. Het plaatsen van kachel, douche en keuken zijn de werkzaamheden die nodig zijn om het pand bewoonbaar te maken en vallen, zoals al eerder overwogen, niet onder de tijdens de gebruiksperiode te verrichten diensten. Daarbij heeft te gelden dat het plaatsen van een gashaard, zoals in deze casus, niet behoort tot de verhuurdersverplichtingen, maar tot de verplichtingen van de huurder. In deze zaak is daarover een geschil ontstaan omdat Alvast heeft beloofd een kachel te plaatsen, maar dat niet deed. Uiteindelijk heeft Alvast een gebruikte haard uit een andere woonruimte in de woonruimte van [gedaagden] geplaatst. Het is onduidelijk gebleven of [gedaagden] voor deze dienst dient te betalen. Nu daarover in de overeenkomst die werd afgesloten met Alvast niets is opgenomen, moet worden geoordeeld dat het voor rekening van Alvast plaatsen van een kachel niet is overeengekomen. De betaalde vergoeding kan daar dan ook niet op zien. Het technisch onderhoud, de alarmlijn en het klein technisch onderhoud betreft werkzaamheden die voor rekening van de verhuurder komen, zoals blijkt uit het huurcontract met Woonstad. In artikel 9.1 van de huurovereenkomst is namelijk bepaald dat de verhuurder normaal onderhoud zal plegen aan het gehuurde en dat reparaties en noodzakelijke vervangingen plaatsvinden, maar dat geen vernieuwend onderhoud zal plaatsvinden. De werkzaamheden die Alvast opsomt zijn daarom voor een deel doublures met de verplichtingen die de verhuurder heeft en die de verhuurder ook uitdrukkelijk op zich neemt ondanks de voorgenomen sloop van het gehuurde. Illustratief is het in de stukken beschreven probleem van de gebroken voordeurruit. Alvast heeft, overigens na geruime tijd, een houten plank voor de deur gespijkerd en daarmee, in haar op vatting, het gehuurde weer naar behoren wind- en waterdicht gemaakt. Uit het huurcontract volgt evenwel dat Woonstad had moeten zorgdragen voor het vervangen van deze ruit, nu er wordt betaald voor een glasverzekering.
Alles overziende biedt de overeenkomst geen enkele grondslag voor de beschreven diensten, behoudens de bemiddeling voor andere woonruimte gedurende de looptijd van de overeenkomst.
4.7.
Het voorgaande betekent dat Alvast stelt bemiddelingskosten in rekening te brengen met het doel om de huurder, na afloop van de huurtermijn, weer andere woonruimte te kunnen aanbieden. Indien deze redenering gevolgd wordt betaalt de huurder dus op voorhand bemiddelingskosten voor het geval hij, na afloop van de tijdelijke huurovereenkomst, weer via Alvast een andere tijdelijke woonruimte zou kunnen gaan huren. De kantonrechter kwalificeert deze redenering als een wel zeer doorzichtige poging om te ontkomen aan de gevolgen van het bepaalde in artikel 7:417 lid 4 BW en wel om de volgende redenen:
a. de overeenkomst bepaalt dat de bemiddelingskosten alleen verschuldigd zijn wanneer een overeenkomst tot stand komt en dat deze kosten doorlopen zolang de tijdelijke huurovereenkomst voortduurt. De kosten hebben aldus geen enkel verband met een na het eindigen van de overeenkomst tot stand te komen nieuwe overeenkomst. Niet is in te zien waarom dan bemiddelingskosten moeten worden betaald voor een overeenkomst waarop de bemiddelingsovereenkomst niet ziet;
b. de tijdelijke huurovereenkomst van [gedaagden] werd aangegaan voor tenminste twee jaar. Dit impliceert dat [gedaagden] tenminste € 1.920,-- bemiddelingskosten zou moeten betalen voor een, mogelijk, na afloop van deze overeenkomst te sluiten nieuwe overeenkomst. Dit bedrag staat in geen enkele verhouding tot de gebruikelijke of daadwerkelijk te maken kosten voor een bemiddeling;
c. of na het einde van de tijdelijke overeenkomst opnieuw en via Alvast, een huurovereenkomst tot stand zal komen is ongewis. Indien geen overeenkomst tot stand komt, zijn de bemiddelingskosten zonder enige prestatie voldaan, nu niet is voorzien in een terugbetalingsregeling;
d. wanneer na het einde van de onderhavige overeenkomst wel een nieuwe tijdelijke overeenkomst via Alvast tot stand zou komen, is sprake van een bemiddeling voor deze nieuwe woonruimte met de nieuwe verhuurder. Deze bemiddeling zal dan worden geregeerd door het bepaalde in artikel 7:417 lid 4 BW. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad is de kans dat dan bemiddelingskosten verschuldigd zullen zijn wel heel klein te noemen. Indien, zoals Alvast betoogt, in dat geval de bemiddelingskosten verschuldigd zijn is bovendien opnieuw sprake van een bemiddeling ten behoeve van de dan nieuwe verhuurder die eveneens leidt tot het dienen van twee heren. In deze zaak is zulks wel heel duidelijk zichtbaar. De huurovereenkomst met [gedaagde 1] is immers beëindigd en vervolgens is, voor dezelfde woonruimte, een nieuwe huurovereenkomst aangegaan met [gedaagde 2] Rechtvaardigt deze nieuwe huurovereenkomst het in rekening brengen van de bemiddelingskosten ten bedrage van de € 1.520,-- die op dat moment door [gedaagde 1] waren betaald? Werd niet ook bemiddeld voor Woonstad, waardoor de Hoge Raad volgend weer twee heren werden gediend?
De kantonrechter komt tot het oordeel dat ook de nader uitgewerkte redenering van Alvast niet kan opleveren dat de bemiddelingskosten wel verschuldigd zijn.
Dit alles leidt tot het oordeel dat de bemiddelingskosten ten onrechte in rekening werden gebracht. De vordering tot terugbetaling wordt toegewezen zij het dat de terugbetalingsverplichting wordt beperkt tot en met maart 2015, nu vanaf 1 april 2015 geen bemiddelingskosten meer werden betaald. Over deze bedragen is geen wettelijke rente gevorderd, zodat geen rente wordt toegewezen.
4.8.
[gedaagden] stelt dat medewerkers van Alvast in september 2014 zonder toestemming het gehuurde hebben betreden om enkele reparaties te verrichten. [gedaagden] stelt dat sindsdien sieraden en een horloge worden vermist met een waarde van € 832,56. Daarnaast vordert [gedaagden] immateriële schade.
Alvast betwist niet dat haar medewerkers, zonder aanwezigheid van [gedaagden] de woonruimte hebben betreden met gebruikmaking van een sleutel waarover Alvast, kennelijk ondanks de huurovereenkomst, is blijven beschikken. Zij meent dat dit gerechtvaardigd was, omdat onderhoud verricht diende te worden. Deze mening van Alvast is onjuist. De woonruimte behoort tot het privé - domein van de huurder en dit betekent dat betreding door derden, ook de verhuurder, alleen is toegestaan met toestemming dan wel met medewerking van de huurder of nadat daartoe door de bevoegde autoriteiten een machtiging is verleend. In deze zaak staat wel vast dat [gedaagden] klachten heeft geuit over het onderhoud en dat door Alvast onderhoud verricht zou moeten gaan worden, maar niet is gebleken dat daartoe met [gedaagden] een afspraak is gemaakt. Kennelijk meent Alvast dat zij, ook als de huurder er niet is, zondermeer de woonruimte kan betreden. Het zonder toestemming of medeweten van de huurder de gehuurde woonruimte betreden moet als onrechtmatig worden gekwalificeerd.
4.9.
Het onrechtmatig handelen van Alvast leidt tot een verplichting tot schadevergoeding. [gedaagden] vordert zowel materiële als immateriële schade.
De gevorderde materiële schade wordt door [gedaagden] echter op geen enkele wijze onderbouwd. Niet alleen ontbreken de bewijzen van de aanwezigheid en de waarde van deze zaken, maar ook is op geen enkele wijze gebleken dat zaken zijn weggenomen door medewerkers van Alvast.
Nu de vordering ter zake van materiële schade niet is onderbouwd moet deze worden afgewezen.
4.10.
De gevorderde immateriële schade ziet op de aantasting van de persoonlijke levenssfeer van [gedaagden] doordat een medewerker van Alvast, zonder toestemming en zonder aanwezigheid van [gedaagden], het gehuurde heeft betreden. Dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is, zoals eerder overwogen komen vast te staan.
De vraag is of deze inbreuk van een zo ernstige aard is dat dat een schadevergoeding rechtvaardigt. Een schadevergoeding van deze aard heeft tot doel het ondergane leed goed te maken en ook om het geschokte rechtsgevoel te bevredigen door van de andere partij een opoffering te verlangen. De aard van de onrechtmatige daad is dus mede bepalend voor de hoogte van de schade. De kantonrechter dient voorts rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van de inbreuk en de duur ervan. Daarmee rekening houdend en ook rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegewezen komt de kantonrechter tot het oordeel dat een vergoeding van € 100,-- naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid recht doet aan het ondervonden leed.
4.11.
Alvast wordt belast met de kosten van het geding, nu zij overwegend in het ongelijk wordt gesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter,
veroordeelt Alvast tot betaling aan [gedaagde 1] van een bedrag van € 1.200,--;
veroordeelt Alvast tot betaling aan [gedaagde 2] van een bedrag van € 1.140,-- te verhogen met de wettelijke rente over vanaf 13 januari 2015 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Alvast in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op:
€ 70,64, te weten 75% van de dagvaardingskosten,
voor welk bedrag gedaagde van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota met betaalinstructies ontvangt, alsmede
€ 750,-- aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagden],
€ 23,55 aan resterende dagvaardingskosten en
€ 221,-- voor het door eiseres verschuldigde en door de gemachtigde van [gedaagden] betaalde griffierecht,
van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. L.J. van Die en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.
401