ECLI:NL:RBROT:2015:8051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
ROT 10/750207-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit en handel in verdovende middelen en voorbereidingshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bezit en handel in verdovende middelen, met name heroïne en cocaïne. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.J. Silvis. Tijdens de zittingen op 12, 14 en 16 oktober 2015 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie, mr. J. Spaans, een gevangenisstraf van 30 maanden eiste. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte in een nauwe samenwerking met anderen een significante bijdrage heeft geleverd aan de handel in harddrugs. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat hij slechts medeplichtig was en geen opzet had, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat zijn rol in de drugshandel niet ondergeschikt was aan die van zijn medeverdachten. De bewezenverklaring omvatte meerdere feiten van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij de pleegperiode werd vastgesteld van 1 september 2014 tot en met 19 februari 2015. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde een in beslag genomen geldbedrag van 5440 euro verbeurd. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en de maatschappelijke schade door harddrugs een krachtige reactie vereisen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750207-14
Datum uitspraak: 30 oktober 2015
Tegenspraak gemachtigd raadsman
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats] in het jaar [jaar],
ingeschreven in de basisregistratie personen, laatst opgegeven woon- of verblijfplaats [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het PPC te ‘s-Gravenhage,
gemachtigd raadsman mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 12, 14 en 16 oktober 2015.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat bij de waardering van de feiten de nodige terughoudendheid moeten worden betracht. De officier van justitie heeft de verdachte weggezet als de grote leider, de pater familias, maar de handelingen die de verdachte heeft verricht zijn meer aan te duiden als medeplichtigheidshandelingen. Aangevoerd is verder dat de verdachte niet in het bezit was van een zogenaamde klantentelefoon, dat hij niet betrokken werd bij de belangrijke beslissingen en dat door de medeverdachten aan hem onbeduidend werk werd uitbesteed. De verdachte was verslaafd en bevond zich in de in het dossier voorkomende drugspanden omdat daar verdovende middelen voorhanden waren om in zijn drugsverslaving te voorzien. Dit betekent dat hij geen opzet had op de ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft voorts bepleit dat er geen bewijsmiddelen zijn voor de hele ten laste gelegde periode en dat deze in de bewezenverklaring dient te worden ingekort.
4.1.2.
Beoordeling
Gelet op de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de feiten 2 en 3 de bewezenverklaarde periode dient te gaan van tot 1 september 2014 tot en met 19 februari 2015. Voorafgaand aan de eerstgenoemde datum zijn geen bewijsmiddelen voorhanden op grond waarvan handel in harddrugs door de verdachte kan worden afgeleid.
De vraag of een samenwerking tussen mededaders zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. In zijn arrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht is, terwijl het kernverwijt bij medeplichtigheid het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf betreft (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BO2629).
Eén en ander brengt mee dat indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht, op de rechter de taak rust om zijn keuze voor een kwalificatie van medeplegen ofwel medeplichtigheid nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel hierover kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3474, r.o. 3.2.2.).
Om tot een bewezenverklaring van medeplegen aan een misdrijf te kunnen komen, moet ten slotte komen vast te staan dat het opzet van een verdachte was gericht op de onderlinge samenwerking met medeplegers alsmede op de verwezenlijking van het beoogde misdrijf.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte intensief contact had met de medeverdachten en dat zij in wisselende samenstelling zeer regelmatig in de panden aan de Katendrechtse Lagedijk, Augustinusstraat en de Schapendreef waren. In deze panden werden grote hoeveelheden verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en voorwerpen voor het bewerken van verdovende middelen aangetroffen. Bij de doorzoeking op 20 oktober 2014 in het pand aan de Katendrechtse Lagedijk [huisnummer] werd door de politie geconstateerd dat, gezien het sporenbeeld, het een intensief gebruikt drugspand was, al gedurende een langere periode.
Dat de verdachte in de panden slechts aanwezig was om zelf te gebruiken, wordt door de getuigenverklaringen (kopers) weerlegd. Zij hebben verklaard dat ze, vaak al meermalen, bij de verdachte hun verdovende middelen hebben gekocht.
Gelet op de deze gedragingen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm en in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met anderen een significante bijdrage heeft geleverd aan de handel in harddrugs en de voorbereidingshandelingen van deze handel. Hij wist wat hij deed en waar hij mee bezig was. De rechtbank acht het opzet van verdachte op zowel gericht op de samenwerking als op de verwezenlijking van de beoogde misdrijven bewezen.
Aldus verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat de handelingen van de verdachte slechts bestonden uit medeplichtigheidshandelingen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen zijn de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, waarbij de pleegperiode van de feiten 2 en 3 is vastgesteld op 1 september 2014 tot en met 19 februari 2015.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen op 20 februari 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne (een lijst I middel);
2.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1
september2014 tot en met 19 februari 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne en hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (lijst I middelen);
3.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1
september2014 tot en met 20 februari 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen
van hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne zijnde heroïne en cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, mede te plegen,
en
zich en/of een ander of anderen gelegenheid middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft
verschaft,
en
voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van
dehierboven bedoelde feit
en
immers hebben verdachte en een of meer mededaders meermalen opzettelijk
  • telefoongesprekken gevoerd met klanten in relatie tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, bewerken en verwerken van heroïne en cocaïne en
  • ontmoetingen gehad met klanten in relatie tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, bewerken en verwerken van heroïne en cocaïne en
  • al dan niet buitenlandse potentiële klanten en afnemers van heroïne en cocaïne gezocht en benaderd en
  • versnijdingsmiddelen (paracetamol), mixers, weegschalen en een drugspers voorhanden gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
3. Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en/of bevorderen door een of meer anderen trachten te bewegen om die feiten te plegen, mede te plegen en zich en/of een ander of anderen middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende ruim vijf maanden samen met anderen gehandeld in harddrugs en voorbereidingshandelingen daartoe verricht. Er werd onder meer heroïne verkocht aan kopers uit Duitsland. Het ging daarbij telkens om meer dan gebruikershoeveelheden. In de panden van waaruit de drugs werden verkocht en/of werden bewerkt/versneden zijn grote hoeveelheden verdovende middelen en versnijdingsmiddelen aangetroffen, hetgeen eveneens duidelijk aangeeft dat er op grote schaal harddrugs, met name heroïne, werden verhandeld.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging voor de gezondheid van de gebruikers ervan vormt. Daarnaast zorgen harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade. De mensen die afhankelijk zijn van deze drugs veroorzaken veel overlast en schade -waaronder verwervingscriminaliteit- om deze drugs te kunnen bekostigen. Om deze redenen dient tegen de handel in harddrugs krachtig te worden opgetreden.
De raadsman heeft een lijst van medische gegevens overgelegd betreffende de periode van het verblijf van de verdachte in de PI Scheveningen over de periode van 24 augustus 2015 tot en met 18 september 2015. Deze (medische) gegevens zien niet op de bewezenverklaarde periode.
Nu rapportage over de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde periode ontbreekt, acht de rechtbank de verdachte toerekeningsvatbaar voor de bewezen verklaarde feiten.
Gezien de ernst en omvang van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank enerzijds meegewogen:
  • het feit dat de verdachte na schorsing van de voorlopige hechtenis in een andere strafzaak, is doorgegaan met het plegen van soortgelijke strafbare feiten;
  • de grote hoeveelheden heroïne en versnijdingsmiddelen die in de panden zijn aangetroffen;
  • dat de hoeveelheden die door de buitenlandse klanten werden gekocht wezenlijk groter waren dan gebruikershoeveelheden;
  • dat niet is gebleken van een ondergeschikte rol van de verdachte ten opzichte van die van zijn zoons en medeverdachten.
Daar staat tegenover dat de rechtbank heeft geconstateerd dat het gewicht van de rol van de verdachte, mogelijk mede gelet op zijn verslechterende gezondheidstoestand, gedurende het onderzoek wel afnemend was binnen het bestaande samenwerkingsverband.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 september 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het feit dat de verdachte op 30 oktober 2015 door de rechtbank Rotterdam voor soortgelijke feiten is veroordeeld tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Met dit vonnis wordt, gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, in deze zaak rekening gehouden.
Alles afwegend worden na te noemen straffen, waaronder de hierna nog te bespreken verbeurdverklaringen, passend en geboden geacht.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van 5440 euro verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
Het inbeslaggenomen geld zal worden verbeurd verklaard.
Het geld is onder de verdachte in beslag genomen en hij kan het geld geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden. De verdachte had geen enkel legale bron van inkomsten, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat grootschalige (hard)drugshandel een winstgevende vorm van criminaliteit is. Het geld is aldus geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten verkregen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 2 en 3:
een geldbedrag van 5440 euro.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. E.A. Poppe-Gielesen en H.J.M. van der Kaaij, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op verschillende tijdstippen op 20 februari 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne (een lijst I middel);

2.

hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 maart 2014 tot en met 19 februari 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne en hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (lijst I middelen);
3
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 maart 2014 tot en met 20 februari 2015 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen
van een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne zijnde heroïne en cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of
zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
immers heeft/hebben verdachte en een of meer mededaders meermalen opzettelijk
  • telefoongesprekken gevoerd met klanten in relatie tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, bewerken en verwerken van heroïne en cocaïne en
  • ontmoetingen gehad met klanten in relatie tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, bewerken en verwerken van heroïne en cocaïne en
  • al dan niet buitenlandse potentiële klanten en afnemers van heroïne en cocaïne gezocht en benaderd en
  • versnijdingsmiddelen (paracetamol), mixers, weegschalen en een drugspers voorhanden gehad.