4.3.De beroepsgrond faalt.
5. Eiser betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met de vrijheid van vereniging zoals neergelegd in artikel 8 van de Grondwet, artikel 11 van het EVRM en artikel 20 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Eiser is niet verplicht lid te worden van de BPMS. Anders dan eiser stelt, kan de verplichte aansluiting bij het beroepspensioenfonds SPMS niet als verplichting tot aansluiting bij een vereniging worden gekwalificeerd. Het betoog faalt.
6. Eiser heeft aangevoerd dat verplichte deelneming in de beroepspensioenregeling in strijd is met het mededingingsrecht. Eiser heeft in dat verband gesteld dat het arrest van het Hof van Justitie van 12 september 2000 (C-180/98 tot en met C-184/98 Pavlov e.a./Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten) niet van toepassing is in het geval van de SPMS, onder meer omdat zij een winstoogmerk heeft. Dit betoog faalt.
Het genoemde arrest is gewezen naar aanleiding van een rechtszaak tegen de SPMS. Het Hof van Justitie heeft daarin geoordeeld dat het besluit van een lidstaat om deelneming verplicht te stellen in een fonds van beoefenaren van een vrij beroep dat met het beheer van een aanvullende pensioenregeling is belast, niet in strijd is met het toenmalige artikel 85 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag; thans artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, VWEU). Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de SPMS een onderneming is in de zin van de artikelen 85, 86 en 90 van het EG‑Verdrag (thans de artikelen 102 en 106 van het VWEU), maar dat deze artikelen er niet aan in de weg staan dat de overheid een pensioenfonds het uitsluitende recht verleent de aanvullende pensioenregeling van de beoefenaren van een vrij beroep te beheren.
Uit dit arrest blijkt naar het oordeel van de rechtbank, in tegenstelling tot wat eiser aanvoert, dat verplichte deelneming in de beroepspensioenregeling niet in strijd is met het mededingingsrecht.
Dat de bestuursleden van de SPMS in de visie van eiser een te hoog salaris ontvangen en dat de huisvesting van deze stichting volgens eiser te riant is, heeft hij niet onderbouwd en is ook overigens volstrekt onvoldoende voor de conclusie dat het beheer van de pensioenregeling niet het feitelijke doel is van de SPMS en dat het functioneren van de SPMS mededingingsrechtelijk niet toelaatbaar zou zijn.
7. Voor zover eiser betoogt dat het besluit van 14 juli 2010 niet op een redelijke afweging van belangen berust, faalt dit betoog. Verweerder heeft aan de verplichte aansluiting ten grondslag gelegd dat een gezamenlijk pensioenfonds diverse voordelen heeft ten opzichte van het individueel verzekeren van een voorziening voor de oude dag, waaronder risicospreiding, fiscale voordelen en welvaartsvastheid. Aan de aanvraag van 3 maart 2010 ligt de wens ten grondslag de pensioenregeling ook open te stellen voor specialisten die in Nederland werken, maar in het buitenland wonen. Door veranderde wetgeving konden dergelijke personen maximaal drie jaar vrijwillig deelnemen, terwijl ook daarna behoefte bestond aan deelneming. Nu een dergelijk verzoek is gedaan in het kader een bestaand stelsel voor de uitoefening van de regelgevende bevoegdheid op sociaal gebied en dit stelsel beoogt de opbouw van aanvullende pensioenen te bevorderen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de betrokken belangen op onhoudbare wijze heeft afgewogen. Verweerder hoefde daarbij, in tegenstelling tot eiser meent, geen acht te slaan op de inhoud van de beleggingen van het pensioenfonds. Dat eiser geen deel wenst te nemen aan het beroepspensioenfonds, maakt de belangenafweging van verweerder ook niet onhoudbaar, nu inherent aan een verplichtstelling is dat niet iedere deelnemer zich daarmee zal kunnen verenigen en verweerder mocht oordelen dat aan het representativiteitsvereiste is voldaan.
8. Wat eiser verder heeft aangevoerd, stuit op het voorgaande af. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.