ECLI:NL:RBROT:2015:7466

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
10/661143-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende straatroof, vuurwapenbezit en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van een gewapende straatroof, het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie en witwassen. De verdachte heeft op 23 juni 2015, onder bedreiging van een vuurwapen, de tas van het slachtoffer, [aangever], afgenomen. De verdachte is na de overval op zijn scooter weggereden, maar werd kort daarna door de politie aangehouden. Tijdens de achtervolging negeerde hij een stopteken en verstopte hij de tas met de gestolen goederen onder de buddyseat van zijn scooter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van de gestolen goederen en een vuurwapen, en dat hij zich heeft geprobeerd te onttrekken aan zijn aanhouding. De verdediging voerde aan dat de verdachte de tas had gevonden en niet wist dat deze een vuurwapen bevatte, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De bewezenverklaring van de straatroof was gebaseerd op de omstandigheden van de overval, de vlucht van de verdachte en het bewijs dat hij in het bezit was van de gestolen goederen. Daarnaast werd het voorhanden hebben van een vuurwapen en de aanwezigheid van heroïne in zijn woning als bewijs voor het witwassen van een geldbedrag van € 2.270,-- beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen aannemelijke verklaring had gegeven voor de herkomst van dit geldbedrag, waardoor het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en heeft de verbeurdverklaring van het geldbedrag en de in beslag genomen voorwerpen gelast. Tevens is de vordering van de benadeelde partij, [aangever], toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 2.100,-- aan schadevergoeding. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/661143-15
Datum uitspraak: 13 oktober 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 september 2015.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.E.C. Debets heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek van voorarrest;
  • onttrekking aan het verkeer van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 3 en 4 vermelde voorwerpen;
  • verbeurdverklaring van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 1 vermelde voorwerp;
  • teruggave aan de verdachte van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 2 vermelde voorwerp.

Waardering van het bewijs

1.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere motivering bewezen worden verklaard.
1.2.
Bewijswaardering feiten 1 en 2
1.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte degene is geweest die aangever [aangever] heeft overvallen. Voorts is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, nu verdachte niet wist dat zich in de tas, die bij zijn scooter is aangetroffen en die hij naar eigen zeggen op straat had gevonden, een vuurwapen bevond, terwijl daarop evenmin sporen zijn aangetroffen die de verdachte met het wapen in verband brengen.
1.2.2.
Beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen (als bijlage II aan dit vonnis gehecht) en de overige stukken in het dossier, wordt van het volgende uitgegaan.
Op 23 juni 2015, omstreeks 18:23 uur, heeft op het [straat 1] te Capelle aan den IJssel een gewapende straatroof plaatsgevonden. Aangever [aangever] is, onder bedreiging van een vuurwapen, beroofd van zijn handtas met daarin onder andere 300 euro aan contant geld, bankpassen, huissleutels en een identiteitskaart. De dader (een donkere/getinte man, gekleed in donkere kleding met zijn gezicht bedekt) is weggereden op een scooter. Om 18:25 uur zien de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de [straat 2] – in de nabijheid van het [straat 1] – de verdachte op een scooter rijden. Hoewel hij niet aan het signalement van de donkere kleding voldoet, besluiten de verbalisanten hem een stopteken te geven. De verdachte heeft het stopteken genegeerd. Na een achtervolging tot aan de [straat 3] , waar de verdachte zijn scooter achterlaat en te voet verdergaat, wordt hij aangehouden.
Na onderzoek worden onder de buddyseat van de door de verdachte achtergelaten scooter bijna alle van aangever [aangever] gestolen goederen aangetroffen alsmede een zwarte broek, een paar schoenen, gripzakjes en een tas met daarin een revolver. Het door aangever genoemde geld heeft de politie echter niet gevonden. Wel treffen de verbalisanten één zwarte handschoen van het merk [merk] aan. Bij de insluitingsfouillering van de verdachte treffen de verbalisanten om de nek van de verdachte een zwarte sjaal/bandana en in de zakken aan de voorzijde van zijn trui een zwarte handschoen van het merk [merk] aan, die uiterlijk identiek is aan de eerder aangetroffen handschoen.
Nu de verdachte kort na de desbetreffende straatroof op korte afstand van de plaats delict op de vlucht is geslagen voor de politie, is aangetroffen in het bezit van het grootste gedeelte van de buit en in het bezit was van een vuistvuurwapen, is hij naar uiterlijke verschijningvorm te beschouwen als de dader van overval, tenzij er sprake is van een of meer contra-indicaties.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de tas met daarin de gestolen tas met het grootste gedeelte van de buit heeft gevonden. Hij heeft verklaard dat hij op 23 juni 2015 onderweg was naar een vriend in Capelle aan den IJssel en dat hij onderweg bij afvalcontainers een tas heeft gevonden, waarvan hij de inhoud vluchtig heeft bekeken. Vervolgens heeft hij de tas onder de buddyseat van zijn scooter gestopt. De raadsman heeft bij pleidooi gesteld dat dit verhaal van de verdachte wordt ondersteund doordat deze niet aan het signalement van de dader voldeed, hij droeg een lichte jas en een spijkerbroek, en door het ontbreken van het geld. Kennelijk heeft de echte dader dit geld uit de tas van aangever gepakt, zich daarna ontdaan van de spullen die tot de overval herleidbaar waren, welke vervolgens door de verdachte zijn opgeraapt. Dat de verdachte is weggereden voor de politie komt door zijn negatieve ervaringen uit het verleden en door het feit dat hij nog boetes had openstaan.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. Er heeft hooguit een paar minuten gezeten tussen de overval en het moment waarop de verdachte door de verbalisanten werd gesignaleerd.
De door de verdachte geschetste opeenvolging van gebeurtenissen is op zichzelf al zo onwaarschijnlijk, dat zijn lezing als ongeloofwaardig terzijde geschoven dient te worden.
Daar komt nog bij dat de verdachte bij zijn aanhouding gripzakjes, die worden gebruikt om drugs te verpakken, bij zich had, terwijl ook in zijn woning spullen waren voor de handel in verdovende middelen en dat hij zich aan zijn aanhouding heeft geprobeerd te onttrekken. De verdachte heeft zijn verklaringen, ook wat betreft zijn vlucht voor de politie, pas ter terechtzitting afgelegd, dat wil zeggen nadat hij van het dossier heeft kunnen kennisnemen. Tijdens het voorbereidende onderzoek heeft de verdachte hierover niets verklaard.
Dat de verdachte op het moment van zijn aanhouding niet voldeed aan het opgegeven dadersignalement, omdat hij op dat moment niet geheel donker gekleed was, zoals aangevoerd door de raadsman, doet aan het voorgaande evenmin af. Onder de buddyseat van zijn scooter en tijdens zijn insluitingsfouillering zijn immers (donkere) kledingstukken aangetroffen, waaruit volgt dat verdachte zich heeft kunnen verkleden. Dat de van de aangever gestolen 300 euro niet bij de verdachte is aangetroffen, doet aan het voorgaande ook niet af, nu er andere verklaringen voor het ontbreken daarvan zijn, bijvoorbeeld dat de verdachte dit geld op enig moment tijdens de achtervolging heeft weggegooid of verloren.
1.2.3.
Conclusie
Nu, naar uiterlijke verschijningsvorm, de verdachte als de dader van de straatroof als bedoeld in de tenlastelegging kan worden aangemerkt en het door de verdediging geschetste alternatieve scenario als onaannemelijk terzijde dient te worden geschoven, zijn de feiten onder 1 en 2 op de tenlastelegging bewezen.
1.3.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
1.3.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde, nu het bij de verdachte in zijn woning aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit een lening en derhalve een legale herkomst kent.
1.3.2
Beoordeling
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, witwassen niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie om bewijs aan te dragen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulk een geval zich voordoet mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
In de woning van de verdachte is een geldbedrag van € 2.270,-- aangetroffen. In de woning is voorts een handelshoeveel heroïne aangetroffen alsmede een persmal en een weegschaal. Deze feiten en omstandigheden zijn van dien aard, dat deze - in onderling verband beschouwd - het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Van de verdachte mag dan ook worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
De verdachte heeft bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris en op de zitting verklaard dat hij een deel van het geldbedrag heeft geleend bij zijn broer en dat het dus legaal geld is. Toen hij daarnaar door de politie werd bevraagd heeft hij zich echter op zijn zwijgrecht beroepen. De raadsman heeft ter onderbouwing van deze stelling ter terechtzitting een bankafschrift van de bankrekening van de broer van de verdachte overgelegd, waaruit blijkt dat er door hem op 17 oktober 2014 een bedrag van € 5.330,-- is opgenomen, waarbij - volgens de raadsman - € 2.240,-- aan de verdachte is geleend. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit is gebleken dat de verdachte met de verhuurder in onderhandeling was over de (wijze van) betaling van de huurachterstand.
De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk. Verdachtes broer heeft bedoeld geldbedrag op 17 oktober 2014 opgenomen, ruim acht maanden voordat het geld in de woning van verdachte werd aangetroffen. Niet aannemelijk wordt geacht dat de broer van de verdachte dit geldbedrag al die tijd contant onder zich heeft gehouden. Daarnaast is volstrekt onduidelijk waarom dit geldbedrag niet giraal is overgemaakt, nu de verdachte - zo heeft hij verklaard - het geleende bedrag wilde gebruiken voor het betalen van zijn huur, die hij door middel van internetbankieren overmaakt. Evenmin heeft hij op de vraag waarom hij zijn achterstallige huur niet reeds heeft voldaan een aannemelijk antwoord kunnen geven.
De verdachte heeft aldus geen aannemelijke verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geldbedrag - ondanks het vermoeden van witwassen - toch een legale herkomst heeft. Dat betekent dat het niet anders kan dan dat dit geld uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte daarvan wetenschap heeft gehad.
1.3.3
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
1.4
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het onder 3 bewezenverklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit feit heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 23 juni 2015 te Capelle aan den IJssel, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas inhoudende onder andere geld totaal ongeveer 300 euro en papieren en bankpas(sen) en (huis/auto/winkel)sleutels en de sleutel van een brandkast en een afstand
sbediening toebehorende aan [aangever] , welke diefstal werd vergezeld van geweld en van bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- aan die [aangever] tonen en voorhouden van een revolver, en/of vervolgens
- met kracht lostrekken/rukken van bovengenoemde tas uit de handen van die [aangever] , en (vervolgens)
- houden van die revolver, bij het hoofd van die [aangever] ;
2.
hij op 23 juni 2015 te Capelle aan den IJssel op de openbare weg(en), namelijk het [straat 1] en [straat 4] ,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van
die wet, te weten een revolver van het merk BBM, model Olympic 38,
kaliber .22 LR, en
munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III,
te weten zeven kogelpatronen, kaliber .22 LR,
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 24 juni 2015 te Schiedam opzettelijk aanwezig heeft gehad 8,8 gram heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
4.
hij op 24 juni 2015, te Schiedam, een geldbedrag van in totaal ongeveer 2.270 euro,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag
geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
1.5
Strafbaarheid feiten
1.5.1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, het enkel voorhanden hebben van goederen die uit eigen misdrijf afkomstig zijn onvoldoende is om te kwalificeren als witwassen.
1.5.2
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat de door de raadsman aangevoerde kwalificatie-uitsluitingsgrond slechts aan de orde is als de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:14), bijvoorbeeld doordat het rechtstreeks uit de gebezigde bewijsmiddelen, of uit de verklaring van de verdachte voortvloeit (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001). Als het eigen misdrijf blijkt uit de verklaring van de verdachte dient wel de eis te worden gesteld dat de verdachte voldoende concreet aangeeft van welk eigen misdrijf het voorwerp afkomstig is (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3618).
In het onderhavige geval gaat het om een onder de verdachte in zijn woning aangetroffen geldbedrag van € 2.270,-. Bewezen is dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, terwijl niet aannemelijk is geworden dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Immers, door en namens de verdachte is aangevoerd dat al het aangetroffen geld een legale herkomst had, terwijl de aanwezigheid van een handelshoeveelheid heroïne, een persmal en een weegschaal ook niet zodanig is dat daaruit zonder meer volgt dat de verdachte het geldbedrag kennelijk onmiddellijk door eigen eerdere verkoop van verdovende middelen heeft verworven of voorhanden heeft gehad (HR 16 juni 2015, ECLI:HR:2015:1655).
1.5.3
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar en leveren op:
1.
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
4.
witwassen.

Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende straatroof. Hij heeft, onder bedreiging van een vuurwapen, de tas uit de handen van aangever [aangever] gerukt en is vervolgens op zijn scooter gestapt en weggereden. Straatroven brengen in de samenleving in het algemeen grote gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Dat geldt te meer indien daarbij, zoals ook in deze zaak, met een wapen wordt gedreigd. [aangever] heeft ter zitting een slachtofferverklaring afgelegd waaruit blijkt welke gevolgen dit feit voor hem en zijn gezin heeft gehad. Hij voelt zich sinds de overval onveilig en hij heeft last van angstaanvallen. De overval heeft ook invloed gehad op zijn gezondheid. Hij kan de gedachten aan de overval niet loslaten en heeft vooral veel last van de gedachte wat er zou zijn gebeurd als de overvaller het wapen zou hebben gebruikt. De verdachte heeft zich aan de gevolgen voor het slachtoffer niets gelegen laten liggen en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. De rechtbank rekent dit de verdachte sterk aan.
Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Vuurwapens worden, zoals ook in dit geval gebleken is, steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige misdrijven, welke het gevoel van onveiligheid binnen de samenleving doen toenemen. Daarnaast brengt de ongecontroleerde aanwezigheid van wapens en munitie in de samenleving een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee. Daartegen dient derhalve streng te worden opgetreden.
Voorts heeft de verdachte heroïne voorhanden gehad. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de ermee gepaard gaande vormen van (verwervings)criminaliteit. Het bezit van harddrugs dient dan ook te worden bestreden.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag. Witwassen van uit misdrijf afkomstige gelden vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien heeft het in omloop zijn van witgewassen geldbedragen een corrumperende werking en faciliteert dit veelal ander strafbaar handelen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 september 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 september 2015. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
1.6
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straffen
Gezien de ernst van de feiten, in het bijzonder van de gewelddadige straatroof en het bezit van het vuurwapen op de openbare weg, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend worden na te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden geacht.

In beslag genomen voorwerpen

De op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 3 en 4 vermelde wapen en munitie zal worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
Het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 1 vermelde geldbedrag zal worden verbeurdverklaard. Het voorwerp behoort aan de verdachte toe, hij kan dit voorwerp ten eigen bate aanwenden en het voorwerp is het object van het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit.
Ten aanzien van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 2 vermelde geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, nu niet vast is komen te staan dat dit geldbedrag door middel van een strafbaar feit is verkregen of de bewezen feiten met behulp van dit geldbedrag zijn begaan dan wel zijn voorbereid.
De hierboven bedoelde lijst van in beslag genomen voorwerpen is als bijlage IV aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [aangever] , wonende te Capelle aan den IJssel, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 300,-- aan materiële schade en een bedrag van € 1.800,-- aan immateriële schade.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.800,--, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 10 van de Opiumwet.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
verklaart verbeurdals bijkomende straf voor feit 4 het onder 1 vermelde voorwerp;
-
verklaart onttrokken aan het verkeerde onder 3 en 4 vermelde voorwerpen;
-
gelast de teruggave aan verdachtevan het onder 2 vermelde voorwerp;
wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] , wonende te Capelle aan den IJssel, toetot een bedrag van
€ 2.100,--, bestaande uit € 300,-- aan materiële schade en € 1.800,-- aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [aangever] te betalen
€ 2.100,--(zegge:
TWEEDUIZEND HONDERD euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 2.100,-- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
31 dagen, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. C.A. van Beuningen en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.A.J.A. Welten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2015.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 juni 2015 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel,
althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft
weggenomen een tas (inhoudende onder andere geld (totaal ongeveer 300 euro))
en/of papieren en/of één of meer bankpas(sen) en/of
(huis/auto/winkel)sleutel(s) en/of de sleutel van een brandkast en/of een
afstandbediening), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele
toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- aan die [aangever] tonen en/of voorhouden van een revolver, althans een
vuurwapen, en/of (vervolgens)
- ( met kracht) lostrekken/rukken van bovengenoemde tas uit de hand(en) van die
[aangever] , en/of (vervolgens)
- houden van die revolver, althans een vuurwapen, (dicht) bij het hoofd van
die [aangever] ;
(art. 312 Sr)
(pknr. 661143-15)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 juni 2015 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel,
althans in Nederland,
op de openbare weg(en), namelijk de [straat 1] en/of [straat 4] ,
althans (een) openbare weg(en),
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van
die wet, te weten een revolver van het merk BBM, model Olympic 38,
kaliber .22 LR, en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III,
te weten zeven, althans één of meer, kogelpatronen, kaliber .22 LR,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(art. 26 jo 55 WWM)
(pknr. 661143-15)
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 24 juni 2015 te Schiedam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 8,8 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
4.
hij op of omstreeks 24 juni 2015, te Schiedam,
althans in Nederland, een geldbedrag (van in totaal ongeveer 2.270 euro),
heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft
omgezet en/of van dat geldbedrag gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag
geheel of gedeeltelijk,
onmiddellijk of middellijk,
afkomstig was uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht