ECLI:NL:RBROT:2015:7429

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
19 oktober 2015
Zaaknummer
14/6634
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstand vanwege gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijstand, maar deze werd afgewezen omdat zij volgens de gemeente een gezamenlijke huishouding voerde met de hoofdbewoner, wat betekende dat haar gezamenlijke inkomen hoger was dan de voor haar geldende bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelde dat aan het eerste criterium van een gezamenlijke huishouding was voldaan, aangezien eiseres en de hoofdbewoner hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Daarnaast werd vastgesteld dat er sprake was van wederzijdse zorg, wat bleek uit de verklaringen van eiseres en de hoofdbewoner, alsook uit het huisbezoek. Eiseres had toegang tot de gehele woning en verrichtte soms huishoudelijke taken voor de hoofdbewoner, wat de conclusie van de gemeente ondersteunde dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Eiseres had geprobeerd aan te tonen dat er wel degelijk een zakelijke huurrelatie bestond, maar de rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten en verklaringen niet voldoende waren om dit te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente om de bijstandsaanvraag af te wijzen en de voorschotten terug te vorderen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/6634

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. C. Car,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: M.E. Braak.

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2014 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen.
Bij besluit van dezelfde datum (primair besluit 2) heeft verweerder de aan eiseres verstrekte voorschotten ter hoogte van € 1.310,45 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 18 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. C. Ekholme. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden en is de Wwb komen te vervallen. Op grond van het overgangsrecht Wwb, geregeld in artikel 78z, vierde lid, van de Participatiewet, wordt in het geval een bezwaar- of beroepschrift vóór of op de datum van de inwerkingtreding van de Participatiewet is ingediend, beslist met toepassing van de Wwb. Dit is in de onderhavige zaak het geval.
2. Bij primair besluit 1 is de aanvraag van eiseres van 9 december 2013 voor toekenning van bijstand afgewezen, omdat eiseres een gezamenlijk huishouden vormt met [hoofdbewoner] en het gezamenlijke inkomen hoger is dan of gelijk is aan de voor eiseres geldende bijstandsuitkering. Omdat geen recht bestaat op bijstand heeft verweerder bij primair besluit 2 de aan eiseres verstrekte voorschotten van haar teruggevorderd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn primaire besluiten gehandhaafd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat wederzijdse zorg kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Er is volgens verweerder terecht geconcludeerd dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, nu er geen bewijzen zijn van huurbetaling, terwijl uit het huisbezoek is gebleken dat eiseres de bank in de woonkamer gebruikt als slaapplaats en zij de kledingkast en overige voorzieningen van de hoofdbewoner gebruikt. Ten aanzien van de wederzijdse zorg heeft eiseres verklaard dat zij en de hoofdbewoner soms gezamenlijk eten en zij soms werkzaamheden in de woning verricht en soms de was doet voor de hoofdbewoner. Nu sprake is van een gezamenlijke huishouding is eiseres geen zelfstandig subject voor bijstand en is de aanvraag terecht afgewezen. Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wwb moeten de aan eiseres verleende voorschotten worden teruggevorderd.
4. Eiseres stelt in beroep, kort weergegeven, dat uit haar verklaringen en die van [hoofdbewoner] niet kan worden afgeleid dat sprake is van wederzijdse zorg; hooguit is sprake van incidenteel verleende zorg. Voorts stelt eiseres dat er wel betaalbewijzen zijn van de huur. Daartoe heeft zij twee kwitanties van 6 februari 2014 en van 7 maart 2014 overgelegd, volgens welke € 700,- onderscheidenlijk € 500,- zijn betaald als achterstallige huur, alsmede bankafschriften, volgens welke op die data de onderscheidenlijke bedragen zijn opgenomen.
5. Ter beoordeling staat de vraag of eiseres in de te beoordelen periode van 9 december 2013 tot en met 27 maart 2014 geen zelfstandig subject voor bijstand was, omdat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [hoofdbewoner] .
6. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Wwb is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
7.1.
Niet in geschil is dat eiseres en [hoofdbewoner] hun hoofdverblijf hadden in de woning op het adres [adres] te Rotterdam, zodat aan het eerste criterium van een gezamenlijke huishouding is voldaan.
7.2.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Hierbij zijn de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat sprake was van wederzijdse zorg. De woonlasten en de kosten van het dagelijkse levensonderhoud werden betaald door [hoofdbewoner] . Eiseres kon gebruik maken van de gehele tweekamerwoning en alle daarin aanwezige voorzieningen. Uit de ‘Vragenlijst gezamenlijke huishouding’ en de tijdens het huisbezoek afgelegde verklaringen kan worden afgeleid dat eiseres soms ook voor [hoofdbewoner] de maaltijd bereidde en zijn was deed. Dit levert een voldoende mate van wederzijdse zorg op.
Het door eiseres aan verweerder overgelegde onderhuurcontract, volgens welke zij een kamer huurt van [hoofdbewoner] , kan niet tot een ander oordeel leiden. Het contract is namelijk niet door eiseres noch door [hoofdbewoner] ondertekend. Voorts volgt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO5652, dat een tweekamerwoning zich niet goed leent voor een zakelijke onderhuur. De door eiseres in beroep overgelegde stukken ten bewijze van betaling van achterstallige huur leiden evenmin tot een ander oordeel. Het zou hierbij gaan om huur van nog geen vijf maanden terwijl eiseres vanaf eind februari 2013 in de woning heeft verbleven. Afgezet tegen de verklaringen leiden deze gestelde betalingen niet tot de conclusie dat sprake was van een door zakelijke verhoudingen beheerste (onder)huurrelatie en kunnen zij niet afdoen aan de wederzijdse zorg. Voor zover eiseres heeft willen stellen dat aan haar verklaringen tijdens het huisbezoek geen waarde kan worden gehecht, omdat [hoofdbewoner] als tolk is opgetreden terwijl hij geen beëdigde tolk is, kan dit niet slagen. [hoofdbewoner] is in Nederland geboren en mag verondersteld worden de Nederlandse taal goed te beheersen. Uit het verslag van het huisbezoek blijkt niet van enige aanwijzing dat zich een vertaalprobleem heeft voorgedaan. Eiseres heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hetgeen in het verslag is opgenomen feitelijk niet juist zou zijn. Aan de eerst ter zitting opgeworpen stelling van eiseres dat [hoofdbewoner] eigenlijk alleen in het weekend aanwezig is in de woning en eiseres er dan voor kiest om elders te verblijven, kan geen betekenis worden toegekend nu zij die stelling niet met verifieerbare gegevens heeft onderbouwd.
8. Uit hetgeen onder 7.1 tot en met 7.3 is overwogen volgt dat verweerder terecht de aanvraag om bijstand heeft afgewezen op de grond dat eiseres niet is aan te merken als zelfstandig subject voor bijstand.
9. Door eiseres zijn tegen de terugvordering van de voorschotten geen zelfstandige gronden naar voren gebracht, zodat verweerders handhaving van primair besluit 2 verder geen bespreking behoeft.
10. Het beroep van eiseres is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Gerritse, voorzitter, en mr. H. Bedee en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.