ECLI:NL:RBROT:2015:7370

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
ROT 14/5021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • M.J.S. Korteweg-Wiers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek om schadevergoeding politieambtenaar met PTSS

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 16 oktober 2015, wordt een verzoek om schadevergoeding behandeld van een politieambtenaar die lijdt aan posttraumatische stressstoornis (PTSS). De rechtbank verwijst naar een eerdere tussenuitspraak van 19 juni 2015, waarin de feiten zijn uiteengezet. De verweerder, de Korpschef van politie, heeft op 18 augustus 2015 zijn motivering aangevuld, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de door eiseres meegemaakte incidenten inherent zijn aan de functie van executieve politieambtenaar. De rechtbank stelt dat de medische gegevens onvoldoende onderbouwen of het medisch gevolg is ingetreden door in de persoon van eiseres gelegen factoren. De rechtbank draagt verweerder op om het medische dossier aan te vullen en toestemming te vragen aan eiseres om nadere medische gegevens op te vragen bij haar behandelend artsen. Tevens heeft de rechtbank enkele feitelijke vragen die niet beantwoord kunnen worden op basis van de beschikbare stukken. De rechtbank bepaalt dat verweerder de gebreken binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak moet herstellen. Indien verweerder dit niet doet, moet hij dit zo spoedig mogelijk aan de rechtbank meedelen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak in deze zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 14/5021
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 16 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. V. Dolderman,
en

de Korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: mr. E. Nijhof

Procesverloop

De rechtbank heeft in het geding tussen partijen op 19 juni 2015 een tussenuitspraak gedaan.
Verweerder heeft op 18 augustus 2015 met een besluit op bezwaar zijn motivering aangevuld. Eiseres heeft hierop bij brief van 2 september 2015 gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.

Overwegingen

1. De rechtbank verwijst naar zijn tussenuitspraak van 19 juni 2015 voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming. Hieraan voegt hij het volgende toe.
2. Ter uitvoering van die tussenuitspraak heeft verweerder de als ernstig onderkende incidenten in de periode van 1998 – 2004 aan twee Teamchefs voorgelegd met de vraag of deze uit hoofde van hun functie kunnen verklaren of deze incidenten inherent zijn aan de functie van executieve politieambtenaar. Beiden hebben daarop, mede na raadpleging van een aantal andere collega’s, verklaard dat deze incidenten inherent zijn aan de functie van executieve politieambtenaren, vooral voor degene die in de noodhulp werkzaam zijn. Daaraan is toegevoegd dat de incidenten die zich in de periode van 1998 – 2000 hebben voorgedaan er wel uitspringen voor wat betreft de frequentie en heftigheid.
3. Uit de door verweerder aangeleverde verklaringen van de teamchefs begrijpt de rechtbank dat verweerder niet met interne gegevens, bijvoorbeeld cijfermateriaal of statistieken, hard kan maken dat de door eiseres meegemaakte incidenten inherent zijn aan de functie van executieve politieambtenaar. Met de thans door verweerder overgelegde verklaringen wordt niet genoegzaam de in overweging 4.6 van de tussenuitspraak getrokken conclusie weggenomen. Zoals de rechtbank in de tussenuitspraak voorts heeft vastgesteld, is onvoldoende onderbouwd of het medisch gevolg is ingetreden (mede) op grond van in de persoon van eiseres gelegen factoren. In de beschikbare medische gegevens zijn daarvoor aanwijzingen. De rechtbank wijst daarbij op het rapport van medisch adviseur
[naam medisch adviseur] van 5 oktober 2011 waarin is vermeld dat er ook aanwijzingen zijn voor het bestaan van persoonskenmerken welke mede van invloed zijn geweest op het ontstaan van de klachten.
4. De rechtbank ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:80a van de Awb verweerder op te dragen dit gebrek te herstellen. Het is hierbij aan verweerder om het medische dossier aan te vullen en daaraan voorafgaand eerst aan eiseres om aan verweerders medisch adviseur toestemming te verlenen om nadere medische gegevens op te vragen bij de haar behandelend artsen. Verweerder dient een medische onderbouwing te doen bewerkstelligen, daarbij in het midden latend of het nodig is dat eiseres ook in persoon aan een onderzoek wordt onderworpen. Het is aan de betreffende medicus, om te beoordelen of zij/hij een onderzoek in persoon noodzakelijk acht.
5. De rechtbank heeft voorts nog enkele feitelijke vragen die niet op basis van de beschikbare stukken kunnen worden beantwoord.
- Is eiseres na ommekomst van de periode waarin ze vanaf 11 december 1996 ziek is geweest en vanaf 3 december 1997 een WAO-conforme uitkering heeft gehad, voorafgaand aan haar aanstelling in vaste dienst per 4 september 1999 als [naam functie] bij Bureau [naam bureau] , medisch (goed)gekeurd.
- Welke periode is eiseres precies werkzaam is geweest als executief politieambtenaar in de
noodhulp. Welke periode heeft zij overigens in de executieve dienst gewerkt?
6. Indien vast komt te staan dat de posttraumatische stressstoornis niet is gelegen in de persoon van eiseres, zal getoetst moeten worden aan de maatstaf of verweerder de op hem rustende zorgplicht is nagekomen. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat er voldoende nazorg is geboden, verwezen naar de bedrijfsopvang die werd aangeboden en waarvan eiseres op de hoogte zou moeten zijn geweest. Deze onderbouwing acht de rechtbank, mede gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2549) niet voldoende omdat hieruit niet blijkt of nazorg daadwerkelijk is aangeboden. Er zouden volgens verweerder naar aanleiding van een aantal incidenten opvanggesprekken zijn geweest en het aanbod van bedrijfsopvang zou door eiseres een aantal keren zijn afgewezen. Eiseres betwist dat zij wist dat er bedrijfsopvang was en stelt dat haar geen bedrijfsopvang is aangeboden in de jaren 1998-2000. Het is naar het oordeel van de rechtbank aan verweerder om aan te tonen dat aan de zorgplicht is voldaan door het daadwerkelijk aanbieden van zorg, dat er opvanggesprekken hebben plaatsgevonden en dat eiseres opvang heeft afgewezen. Verweerder heeft over de bedoelde periode geen concrete gegevens overgelegd waaruit blijkt dat die opvang is aangeboden.
7. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder bovengenoemde gebreken kan herstellen op 4 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8.1.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de reactie van verweerder.
8.2.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 4 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak,
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.S. Korteweg-Wiers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Nieuwstraten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2015
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.