ECLI:NL:RBROT:2015:7314

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
10/661057-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op 19-jarige vriendin met voorwaardelijk opzet en alcohol- en drugsmisbruik

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op zijn 19-jarige vriendin. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, ondanks het feit dat de verdachte onder invloed van alcohol en drugs verkeerde. De verdachte had zichzelf in deze situatie gebracht en werd niet verminderd toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van tien jaar op. De vordering van de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, voor shockschade werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk zijn vriendin van het leven had beroofd door haar met een mes in de hals te steken. De verdachte had eerder verklaard dat er niemand anders in de woning was geweest en dat hij het zelf had gedaan. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde de gevangenisstraf op, waarbij ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij werd toegewezen voor materiële schade, maar niet voor immateriële schade. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/661057-15
Datum uitspraak: 8 oktober 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. S. van Buuren, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 september 2015.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. Boender heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het (impliciet) primair ten laste gelegde (moord);
  • bewezenverklaring van het (impliciet) subsidiair ten laste gelegde (doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het (impliciet) primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat er mogelijk een derde is geweest die de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt, omdat de verdachte zelf ook zwaargewond is geraakt en niet kan worden uitgesloten dat zijn letsel is veroorzaakt door een ander.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte degene is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht, van opzet geen sprake is, omdat de verdachte gezien zijn gemoedstoestand door drugs- en drankgebruik geen inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan had. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte ook geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft door zijn drugs- en drankgebruik niet de aanmerkelijke kans op een psychose aanvaard met als gevolg de dood van het slachtoffer. In het verleden werd hij juist rustig van drugs en drank.
4.2.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 14 maart 2015 is te [plaats] de vriendin van de verdachte, de 19-jarige [slachtoffer] , om het leven gekomen door verbloeding ten gevolge van een klieving rechts in de hals. De in de woning aanwezige en onderzochte bloedsporen, onder meer aangetroffen op een mes en twee onderdelen daarvan, bevatten DNA-materiaal afkomstig van de verdachte en/of van het slachtoffer. Aan de voordeur en de achterdeur werden geen sporen van braak of verbreking aangetroffen.
De verdachte werd door de politie gewond liggend op de grond aangetroffen met een bebloed mes naast zich. Hij had de avond en nacht ervoor 1,5 gram cocaïne gesnoven en een forse hoeveelheid alcohol gebruikt.
Een derde aanwezige in de woning?
De verdachte zegt zich niets te kunnen herinneren van wat zich in de woning heeft afgespeeld.
Een verbalisant is aanwezig geweest in het ziekenhuis, waar de verdachte op 14 maart 2015 opgenomen was in verband met zijn verwondingen. Hij heeft de verdachte daar toen tegen zijn vader en/of broer duidelijk horen zeggen dat er niemand in hun huis was geweest, en dat hij het zelf had gedaan.
De verdachte had diezelfde ochtend al aan het ambulancepersoneel verklaard dat er niemand anders in de woning was geweest. Op de vraag van het ambulancepersoneel wie hem letsel had toegebracht, heeft de verdachte toen geantwoord dat hij dit zelf had gedaan. Deze uitlatingen van de verdachte vinden bevestiging in het dossier. Er is onderzoek naar het letsel bij de verdachte gedaan door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Ten aanzien van het overgrote deel van dit letsel bij de verdachte wordt geconcludeerd dat het veel waarschijnlijker is dit aan te treffen als de verdachte het zelf heeft toegebracht dan wanneer iemand anders dat gedaan heeft, en dat het letsel niet past bij afweerletsel. De onderzoeksresultaten ten aanzien van een drietal letsels op de borstkas bij de verdachte leiden niet tot een ander oordeel op dit punt. Het NFI doet hierover immers waarschijnlijkheidsuitspraken die in beide richtingen (kunnen) wijzen.
Weliswaar stond bij aankomst van de politie bij de woning de balkondeur naar de tuin open, maar braaksporen zijn zoals hiervoor reeds aangegeven niet aangetroffen. Bovendien is in de nabijheid van de achterdeur in de woning een (bloed)spoor afkomstig van de verdachte aangetroffen.
Dit alles, samen met voornoemd resultaat van DNA-onderzoek, maakt dat niets wijst op de aanwezigheid van een derde persoon in de woning. Een alternatief scenario, waarin niet de verdachte maar een derde persoon het strafbare feit zou hebben gepleegd is door de verdediging op geen enkele manier onderbouwd.
Dit betekent dat de rechtbank er van uit gaat, dat de verdachte alleen met het slachtoffer in de woning was toen haar de dodelijke steekwond werd toegebracht. Bij het slachtoffer was tevens sprake van afweerletsel aan haar hand, waaruit wordt opgemaakt dat zij zich heeft geprobeerd te verweren tegen een aanval. Dit alles leidt tot de conclusie dat verdachte degene is, die op haar heeft ingestoken.
(voorwaardelijk) opzet
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat zogenaamd ‘boos opzet’ niet bewezen kan worden.
De aard en de omvang van het steekletsel bij het slachtoffer, te weten een diepe klieving in haar hals, is zodanig dat naar het oordeel van de rechtbank de verdachte, door het slachtoffer op deze wijze en op deze plaats te steken, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij hierdoor zou sterven. De verdachte had derhalve in elk geval het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Dat de verdachte onder invloed verkeerde van alcohol en drugs en daardoor - naar is aangevoerd - geen inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn handelingen disculpeert hem niet. Immers, hij heeft zichzelf in deze situatie gebracht, terwijl als algemeen bekend mag worden verondersteld dat fors gebruik van cocaïne zeker in combinatie met (zeer) veel alcohol tot gewelddadig gedrag kan leiden.
Dat de verdachte niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard om in een drugspsychose te geraken, met de dood van zijn vriendin tot gevolg, zoals de verdediging heeft aangevoerd, is juridisch niet relevant. Nog afgezien van de vraag of sprake is geweest van zo’n psychose, ziet het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte uitsluitend op (de gevolgen van) het steken van het slachtoffer en niet op de gevolgen van het innemen van alcohol en drugs. Dat hij naar eigen zeggen juist rustig wordt van het gebruik van deze middelen, doet dus niet terzake.
Gelet op bovenstaande overwegingen verwerpt de rechtbank de verweren van de raadsvrouw en acht bewezen dat de verdachte opzettelijk zijn vriendin van het leven heeft beroofd.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 maart 2015 te [plaats] opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk (met kracht) met een mes, in de hals van die [slachtoffer] gestoken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
DOODSLAG
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Psycholoog drs. B. Koudstaal heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 26 juni 2015. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport. De psycholoog heeft geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij de verdachte vastgesteld, op grond waarvan de verdachte beperkt toerekeningsvatbaar zou zijn.
Psychiater drs. P.A. de Mon, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 24 juni 2015. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport. Ook uit dit rapport volgt dat er bij betrokkene geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is vastgesteld. Zij kan geen uitspraak doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
Op basis van voornoemde rapporten, maar ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zijn partner met een mes om het leven gebracht. Vermoedelijk viel hij haar aan terwijl zij in haar bed lag te slapen. Uit het afweerletsel op een hand van het slachtoffer is op te maken dat zij nog geprobeerd heeft om de messteek af te weren. Het slachtoffer is echter door de diepe snijwond in haar nek doodgebloed. Gelet op de voorgaande - vermoedelijke - gang van zaken, moet het slachtoffer doodsangsten hebben uitgestaan in de laatste ogenblikken van haar leven.
De verdachte heeft met deze daad op brute wijze een einde gemaakt aan het leven van zijn negentien jarige vriendin. Zij had nog een heel leven voor zich. Ook heeft de verdachte daarmee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer. Zij moeten verder leven met vragen die onbeantwoord blijven, omdat de verdachte zegt zich niets meer te herinneren van hetgeen zich in die vroege ochtend in hun woning heeft afgespeeld. Een motief voor dit strafbare feit lijkt er niet te zijn; de verklaring voor de uitbarsting van geweld bij de verdachte kan enkel gevonden worden in zijn excessief alcohol- en druggebruik.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 september 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Bouman GGZ, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 augustus 2015. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport, waarin overigens de reclassering niet tot een advies is gekomen, nu het ten laste gelegde niet met de verdachte besproken kon worden en het risico op recidive niet adequaat ingeschat kon worden.
De psychiater heeft, nu geen sprake is van een stoornis of persoonlijkheidsproblematiek, en niet precies bekend is hoe en in welke mate de verslavingsproblematiek heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde, afgezien van een behandeladvies in een juridisch kader.
De psycholoog adviseert - kort gezegd - de verdachte in de latere fase van zijn detentie opnieuw te laten onderzoeken en tijdens zijn detentie een behandeling te laten ondergaan die richting gevend kan zijn bij eventuele detentiefasering of vervroegde invrijheidstelling. Dit, om herhaling in de toekomst te voorkomen.
De rechtbank geeft de officier van justitie in overweging acht te slaan op dit advies van de psycholoog bij de tenuitvoerlegging van de straf.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straffen
Op een zo ernstig feit als hier aan de orde past alleen een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank gebruikt als uitgangspunt bij het bepalen van de strafmaat de straffen die in het algemeen voor het plegen van doodslag worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de publiciteit die deze zaak heeft gehad. Daarbij zouden door de media onjuistheden naar voren zijn gebracht. De rechtbank houdt echter met deze omstandigheid geen rekening bij het vaststellen van de hoogte van straf, omdat de omvang van dit mogelijke nadeel voor de verdachte in geen enkele verhouding staat met de ernst van het feit.
Algemene afsluiting
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde] , wonende te [adres] , ter zake van het tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 12.158,94 aan materiële schade en een bedrag van € 25.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van vergoeding van zowel het materiële deel van de schade, als het immateriële deel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd, dat bij vrijspraak van de tenlastegelegde feiten, de vordering afgewezen dient te worden. Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van het materiële deel van de vordering geen opmerkingen gemaakt. Ten aanzien van het immateriële deel van de schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat dit deel van de vordering te ingewikkeld is voor behandeling in het strafgeding. Daarnaast heeft zij erop gewezen dat er geen directe confrontatie is geweest van de benadeelde partij met het slachtoffer op de bewuste ochtend en dat bij de benadeelde partij al eerder PTSS was geconstateerd.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft deze vordering genoegzaam onderbouwd en de verdachte heeft dit gedeelte van de vordering niet betwist. Dit betekent dat dit deel van de vordering zal worden toegewezen, zijnde in totaal een bedrag van € 12.158,94, welk bedrag is opgebouwd uit de volgende onderdelen:
  • € 8.076,94, factuur [bedrijf] Uitvaart
  • € 2.642,-, [bedrijf] Natuursteen B.V.
  • € 1.000,-, betaling borg + huur augustus (14 augustus 2014)
  • € 440,-, aanschaf meubelen, waarde na afschrijving (26 mei 2014)
Tevens maakt de benadeelde partij aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente hierover vanaf de schadedatum. De schadedatum verschilt per schadepost en is uit de stukken niet zonder meer af te leiden, zodat deze is vastgesteld op de dag van het indienen van de vordering, zijnde 10 september 2015. De wettelijke rente zal vanaf die datum worden toegewezen.
Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering geldt het volgende. Door de benadeelde partij is een bedrag van € 25.000,- gevorderd in verband met zogenaamde shockschade.
De confrontatie met een schokkende gebeurtenis kan leiden tot psychische aandoening die vermogensschade en ander nadeel kan veroorzaken. Deze zogenoemde shockschade komt onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking. Volgens vaste jurisprudentie moet er sprake zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld voortvloeiend uit een hevige emotionele schok door het waarnemen van het misdrijf of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan.
In het onderhavige geval heeft de benadeelde partij het overlijden van haar dochter te betreuren en verwerken. Dat zij hiervan ernstig leed ondervindt spreekt voor zich en is te meer gebleken uit haar slachtofferverklaring ter zitting. Echter, de benadeelde partij heeft het misdrijf niet waargenomen en evenmin is gebleken dat zij direct geconfronteerd is geweest met de gevolgen van het misdrijf. Zij is niet in de woning geweest waar het misdrijf heeft plaatsgevonden. Zij heeft het stoffelijk overschot van haar dochter pas twee dagen later gezien. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen ruimte is voor het aannemen en vergoeden van shockschade. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 12.158,94.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 24c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het (impliciet) primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het (impliciet) subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde] , wonende te [plaats] , te voldoen een bedrag van € 12.158,94 (zegge: twaalfduizend honderdachtenvijftig euro vierennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 12.158,94en beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 12.158,94 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
95 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.C. van Walree, voorzitter,
en mrs. E.I. Mentink en B.E. Dijkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. den Besten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 maart 2015 te [plaats] opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van bet leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk (en na kalm beraad en rustig overleg) meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/keel, althans het lichaam van die [slachtoffer] gestoken.