4.2.1.Standpunt verdediging
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat er mogelijk een derde is geweest die de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt, omdat de verdachte zelf ook zwaargewond is geraakt en niet kan worden uitgesloten dat zijn letsel is veroorzaakt door een ander.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte degene is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht, van opzet geen sprake is, omdat de verdachte gezien zijn gemoedstoestand door drugs- en drankgebruik geen inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan had. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte ook geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft door zijn drugs- en drankgebruik niet de aanmerkelijke kans op een psychose aanvaard met als gevolg de dood van het slachtoffer. In het verleden werd hij juist rustig van drugs en drank.
4.2.2.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 14 maart 2015 is te [plaats] de vriendin van de verdachte, de 19-jarige [slachtoffer] , om het leven gekomen door verbloeding ten gevolge van een klieving rechts in de hals. De in de woning aanwezige en onderzochte bloedsporen, onder meer aangetroffen op een mes en twee onderdelen daarvan, bevatten DNA-materiaal afkomstig van de verdachte en/of van het slachtoffer. Aan de voordeur en de achterdeur werden geen sporen van braak of verbreking aangetroffen.
De verdachte werd door de politie gewond liggend op de grond aangetroffen met een bebloed mes naast zich. Hij had de avond en nacht ervoor 1,5 gram cocaïne gesnoven en een forse hoeveelheid alcohol gebruikt.
Een derde aanwezige in de woning?
De verdachte zegt zich niets te kunnen herinneren van wat zich in de woning heeft afgespeeld.
Een verbalisant is aanwezig geweest in het ziekenhuis, waar de verdachte op 14 maart 2015 opgenomen was in verband met zijn verwondingen. Hij heeft de verdachte daar toen tegen zijn vader en/of broer duidelijk horen zeggen dat er niemand in hun huis was geweest, en dat hij het zelf had gedaan.
De verdachte had diezelfde ochtend al aan het ambulancepersoneel verklaard dat er niemand anders in de woning was geweest. Op de vraag van het ambulancepersoneel wie hem letsel had toegebracht, heeft de verdachte toen geantwoord dat hij dit zelf had gedaan. Deze uitlatingen van de verdachte vinden bevestiging in het dossier. Er is onderzoek naar het letsel bij de verdachte gedaan door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Ten aanzien van het overgrote deel van dit letsel bij de verdachte wordt geconcludeerd dat het veel waarschijnlijker is dit aan te treffen als de verdachte het zelf heeft toegebracht dan wanneer iemand anders dat gedaan heeft, en dat het letsel niet past bij afweerletsel. De onderzoeksresultaten ten aanzien van een drietal letsels op de borstkas bij de verdachte leiden niet tot een ander oordeel op dit punt. Het NFI doet hierover immers waarschijnlijkheidsuitspraken die in beide richtingen (kunnen) wijzen.
Weliswaar stond bij aankomst van de politie bij de woning de balkondeur naar de tuin open, maar braaksporen zijn zoals hiervoor reeds aangegeven niet aangetroffen. Bovendien is in de nabijheid van de achterdeur in de woning een (bloed)spoor afkomstig van de verdachte aangetroffen.
Dit alles, samen met voornoemd resultaat van DNA-onderzoek, maakt dat niets wijst op de aanwezigheid van een derde persoon in de woning. Een alternatief scenario, waarin niet de verdachte maar een derde persoon het strafbare feit zou hebben gepleegd is door de verdediging op geen enkele manier onderbouwd.
Dit betekent dat de rechtbank er van uit gaat, dat de verdachte alleen met het slachtoffer in de woning was toen haar de dodelijke steekwond werd toegebracht. Bij het slachtoffer was tevens sprake van afweerletsel aan haar hand, waaruit wordt opgemaakt dat zij zich heeft geprobeerd te verweren tegen een aanval. Dit alles leidt tot de conclusie dat verdachte degene is, die op haar heeft ingestoken.
(voorwaardelijk) opzet
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat zogenaamd ‘boos opzet’ niet bewezen kan worden.
De aard en de omvang van het steekletsel bij het slachtoffer, te weten een diepe klieving in haar hals, is zodanig dat naar het oordeel van de rechtbank de verdachte, door het slachtoffer op deze wijze en op deze plaats te steken, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij hierdoor zou sterven. De verdachte had derhalve in elk geval het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Dat de verdachte onder invloed verkeerde van alcohol en drugs en daardoor - naar is aangevoerd - geen inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn handelingen disculpeert hem niet. Immers, hij heeft zichzelf in deze situatie gebracht, terwijl als algemeen bekend mag worden verondersteld dat fors gebruik van cocaïne zeker in combinatie met (zeer) veel alcohol tot gewelddadig gedrag kan leiden.
Dat de verdachte niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard om in een drugspsychose te geraken, met de dood van zijn vriendin tot gevolg, zoals de verdediging heeft aangevoerd, is juridisch niet relevant. Nog afgezien van de vraag of sprake is geweest van zo’n psychose, ziet het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte uitsluitend op (de gevolgen van) het steken van het slachtoffer en niet op de gevolgen van het innemen van alcohol en drugs. Dat hij naar eigen zeggen juist rustig wordt van het gebruik van deze middelen, doet dus niet terzake.
Gelet op bovenstaande overwegingen verwerpt de rechtbank de verweren van de raadsvrouw en acht bewezen dat de verdachte opzettelijk zijn vriendin van het leven heeft beroofd.