1.3.Naar aanleiding van een melding van de Svb op 8 april 2013 dat eiseres een woning bezit in het buitenland met een waarde boven de toegestane vermogensgrens, heeft verweerder onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder op basis van de door de Svb aangeleverde gegevens vastgesteld dat eisers in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting niet hebben gemeld dat zij beschikten over vermogen in de vorm van onroerend goed in het buitenland. Eisers hebben op 14 juni 2004 hun woning aan Azize Saćirbegović 92/3 in Novo Sarajevo voor 66.000,00 KM (circa € 33.000,-) verkocht en eiseres heeft op 13 oktober 2004 voor 2.220.000,- dinar (circa € 30.000,-) een woning gekocht aan Milica Nikolić 5a te Baćevac in Servië. Het vermogen van eisers ligt, sinds 14 juni 2004, de verkoopdatum van de woning in Novo Sarajevo, boven de voor hen geldende grens van het vrij te laten vermogen, zodat zij van 14 juni 2004 tot 1 januari 2009 geen recht hebben op bijstand. De bijstand is over de betrokken periode ingetrokken en teruggevorderd omdat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Overeenkomstig het beleid van verweerder wordt het recht op uitkering altijd achteraf gecorrigeerd aan de hand van later verkregen informatie en wordt een ten onrechte verstrekte uitkering teruggevorderd, tenzij dit op grond van dringende redenen onaanvaardbaar is. Verweerder is niet gebleken van dringende redenen om van terugvordering van de ten onrechte betaalde bijstand af te zien.
3. In beroep hebben eisers het bezit van de woningen niet betwist, maar uitvoerig de bijzondere omstandigheden benadrukt, die hebben geleid tot de aankoop van de woning in Novo Sarajevo eind 2001 voor € 6.000,- (certificaatregeling en Dayton Peace Agreement), een bedrag onder de destijds voor eisers geldende vermogensgrens. Eisers spreken geen Nederlands en waren zich niet bewust dat zij het bezit van onroerend goed moesten melden. Het was de bedoeling om de woning op naam van hun oudste zoon te zetten. Eisers hebben verder aangevoerd dat verweerder en de Svb samen nu van hen een bedrag van ruim
€ 100.000,- terugvorderen. Eisers vinden dit, gezien hun leeftijd en gezondheid, onredelijk en hebben een beroep gedaan op dringende redenen om van terugvordering af te zien.
4. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wwb gewijzigd en vernoemd tot Participatiewet. Uit het daarbij gegeven overgangsrecht volgt dat dit geding wordt beoordeeld naar het voor die datum geldende recht, dus de Wwb.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wwb, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 34, derde lid, aanhef en onder c, van de Wwb bedraagt de vermogensgrens voor de gehuwden tezamen: € 10.130,- (2004), € 10.210,- (2005),
€ 10.360,- (2006), € 10.490,- (2007) en € 10.650,- (2008).
Op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a van de Wwb, zoals deze bepaling luidde tot 1 juli 2013 en voor zover van belang, kan verweerder, onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en ter zake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Wwb, zoals deze bepaling luidt sinds 1 januari 2013 en voor zover hier van belang, vordert verweerder de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Wwb, zoals deze bepaling sinds 1 januari 2013 luidt, kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.