ECLI:NL:RBROT:2015:7288

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
ROT 15/1110
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering van onterecht ontvangen bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot vermogen in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, beiden woonachtig in Servië, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. H. Martens, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin hun recht op een (aanvullende) uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) met terugwerkende kracht is ingetrokken. Dit besluit volgde op een onderzoek door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) naar het bezit van onroerend goed in het buitenland, waaruit bleek dat eisers niet hadden voldaan aan hun inlichtingenplicht door niet te melden dat zij een woning in Novo Sarajevo bezaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers in de periode van 14 juni 2004 tot 1 januari 2009 ten onrechte bijstand hebben ontvangen, omdat hun vermogen boven de geldende vermogensgrens lag. De rechtbank oordeelde dat eisers redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat het bezit van onroerend goed in het buitenland van invloed kon zijn op hun recht op bijstand. De rechtbank heeft de argumenten van eisers over bijzondere omstandigheden, zoals hun leeftijd en gezondheid, en de onredelijkheid van de terugvordering, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de bijstandsuitkering in te trekken en de kosten van de onterecht ontvangen bijstand terug te vorderen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/1110

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 oktober 2015 in de zaak tussen

[naam] , eiser, en

[naam], eiseres (samen te noemen eisers),
beiden wonende te Servië,
gemachtigde: mr. H. Martens,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder,
gemachtigde: M. Cavlak.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eisers op een (aanvullende) uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) met ingang van 14 juni 2004 ingetrokken en de kosten van de over de periode van 14 juni 2004 tot 1 januari 2009 verleende bijstand tot een bedrag van € 53.544,58 van eisers teruggevorderd.
Bij besluit van 7 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2015. Namens eisers is hun zoon, [naam] , verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Vanaf 6 oktober 2003 tot 1 januari 2009 ontvingen eisers een (aanvullende) uitkering op grond van de Wwb van verweerder.
1.2.
In het kader van de aanvraag van eisers om een remigratie-uitkering heeft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) onderzoek gedaan naar het bezit van een woning (vermogen) in het buitenland. Naar aanleiding van de uitkomst van dit onderzoek heeft de Svb over de periode van januari 2009 tot en met februari 2013 een bedrag van ruim € 47.000,- van eisers teruggevorderd.
1.3.
Naar aanleiding van een melding van de Svb op 8 april 2013 dat eiseres een woning bezit in het buitenland met een waarde boven de toegestane vermogensgrens, heeft verweerder onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder op basis van de door de Svb aangeleverde gegevens vastgesteld dat eisers in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting niet hebben gemeld dat zij beschikten over vermogen in de vorm van onroerend goed in het buitenland. Eisers hebben op 14 juni 2004 hun woning aan Azize Saćirbegović 92/3 in Novo Sarajevo voor 66.000,00 KM (circa € 33.000,-) verkocht en eiseres heeft op 13 oktober 2004 voor 2.220.000,- dinar (circa € 30.000,-) een woning gekocht aan Milica Nikolić 5a te Baćevac in Servië. Het vermogen van eisers ligt, sinds 14 juni 2004, de verkoopdatum van de woning in Novo Sarajevo, boven de voor hen geldende grens van het vrij te laten vermogen, zodat zij van 14 juni 2004 tot 1 januari 2009 geen recht hebben op bijstand. De bijstand is over de betrokken periode ingetrokken en teruggevorderd omdat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Overeenkomstig het beleid van verweerder wordt het recht op uitkering altijd achteraf gecorrigeerd aan de hand van later verkregen informatie en wordt een ten onrechte verstrekte uitkering teruggevorderd, tenzij dit op grond van dringende redenen onaanvaardbaar is. Verweerder is niet gebleken van dringende redenen om van terugvordering van de ten onrechte betaalde bijstand af te zien.
3. In beroep hebben eisers het bezit van de woningen niet betwist, maar uitvoerig de bijzondere omstandigheden benadrukt, die hebben geleid tot de aankoop van de woning in Novo Sarajevo eind 2001 voor € 6.000,- (certificaatregeling en Dayton Peace Agreement), een bedrag onder de destijds voor eisers geldende vermogensgrens. Eisers spreken geen Nederlands en waren zich niet bewust dat zij het bezit van onroerend goed moesten melden. Het was de bedoeling om de woning op naam van hun oudste zoon te zetten. Eisers hebben verder aangevoerd dat verweerder en de Svb samen nu van hen een bedrag van ruim
€ 100.000,- terugvorderen. Eisers vinden dit, gezien hun leeftijd en gezondheid, onredelijk en hebben een beroep gedaan op dringende redenen om van terugvordering af te zien.
4. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wwb gewijzigd en vernoemd tot Participatiewet. Uit het daarbij gegeven overgangsrecht volgt dat dit geding wordt beoordeeld naar het voor die datum geldende recht, dus de Wwb.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wwb, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 34, derde lid, aanhef en onder c, van de Wwb bedraagt de vermogensgrens voor de gehuwden tezamen: € 10.130,- (2004), € 10.210,- (2005),
€ 10.360,- (2006), € 10.490,- (2007) en € 10.650,- (2008).
Op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a van de Wwb, zoals deze bepaling luidde tot 1 juli 2013 en voor zover van belang, kan verweerder, onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en ter zake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Wwb, zoals deze bepaling luidt sinds 1 januari 2013 en voor zover hier van belang, vordert verweerder de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Wwb, zoals deze bepaling sinds 1 januari 2013 luidt, kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eisers op 14 juni 2004 hun woning in Novo Sarajevo voor (omgerekend en circa) € 33.000,- hebben verkocht en dat eiseres op 13 oktober 2004 voor een bedrag van (omgerekend en circa) € 30.000,- een woning heeft gekocht in Baćevac, Servië. De rechtbank is van oordeel dat het eisers redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat het bezit (en verkoop) van onroerend goed in het buitenland van invloed kon zijn op het recht op bijstand, zodat dit valt onder de reikwijdte van artikel 17, eerste lid van de Wwb. Nu vaststaat dat eisers verweerder hiervan niet uit eigen beweging op de hoogte hebben gesteld, hebben zij de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden. Voor zover het voor eisers onduidelijk was of zij het bezit van onroerend goed in het buitenland dienden te melden, had het op hun weg gelegen daar bij verweerder navraag naar te doen.
5.2.
Nu als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting tot een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, was verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb (zoals deze bepaling luidde tot 1 juli 2013) het recht op uitkering over de periode van 14 juni 2004 tot 1 januari 2009 in te trekken. Door eisers zijn geen feiten en of omstandigheden naar voren gebracht die verweerder ertoe had moeten brengen om in dit geval niet van deze bevoegdheid gebruik te maken.
5.3.
Ten aanzien van de terugvordering en de daarbij te hanteren toetsingsmaatstaf stelt de rechtbank vast dat artikel 58 van de Wwb, voor zover thans van belang, per 1 januari 2013 in die zin is gewijzigd, dat verweerders bevoegdheid tot terugvordering is gewijzigd in een verplichting tot terugvordering, behoudens dringende redenen. Op grond van artikel XXV, zesde lid, van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Wet aanscherping) is deze wijziging niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die uiterlijk op 31 december 2012 zijn ontstaan en blijft met betrekking tot deze vorderingen het recht van toepassing zoals dat gold op die dag. Het primaire terugvorderingsbesluit is op 31 juli 2014 genomen. De vordering op eisers ontstond dus na 1 januari 2013. Gelet op het genoemde overgangsrecht, dient een dergelijke terugvordering te worden beoordeeld naar artikel 58 van de Wwb zoals dat luidt per 1 januari 2013. De rechtbank vindt steun voor dit standpunt in vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (onder meer de uitspraken van 8 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7729 en 3 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3768).
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in hetgeen eisers aan feiten en omstandigheden hebben aangevoerd geen dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Wwb hoeven zien om van terugvordering af te zien. De aanschaf van het onroerend goed in Novo Sarajevo met certificaten, de leeftijd en gezondheid van eisers en de hoogte van het totale terugvorderingsbedrag, zijn onvoldoende om aan te nemen dat de
terugvordering op zichzelf leidt tot onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen. In dat verband is nog van belang dat eisers bij de invordering de bescherming hebben van de regels omtrent de beslagvrije voet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Bergen, voorzitter, en mr. A.I. van Strien en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van J. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.