ECLI:NL:RBROT:2015:7284

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
10/661140-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wegens niet-naleving van artikel 167a Sv in een strafzaak tegen een verdachte van ontucht met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met twee minderjarigen. De officier van justitie had de verdachte vervolgd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging. Dit oordeel is gebaseerd op de niet-naleving van artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat het openbaar ministerie de minderjarigen in de gelegenheid stelt hun mening over het gepleegde feit kenbaar te maken. De rechtbank constateerde dat de minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], niet overeenkomstig dit artikel zijn gehoord, wat een schending van hun belangen met zich meebracht.

De officier van justitie voerde aan dat [minderjarige 2] als getuige door de politie was gehoord, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldeed aan de eisen van artikel 167a Sv, omdat haar mening over het strafbare feit niet was gevraagd. Evenmin was [minderjarige 1] gehoord. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de minderjarigen ernstig waren veronachtzaamd door het instellen van de vervolging zonder dat aan de wettelijke vereisten was voldaan. De rechtbank concludeerde dat het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten, en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.

Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/661140-15
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens,
verblijvende op het adres: [adres] ,
raadsman mr. [raadsman] , advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 september 2015.

Tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 23 juni 2015 te [plaats] , althans in Nederland,
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum] ), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meermalen, althans éénmaal (telkens)
-brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [minderjarige 1] , en/of
-(vervolgens) klaarkomen in de vagina van die [minderjarige 1] ;
2
hij op één of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 januari 2015 te [plaats] , althans in Nederland,
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] ), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meermalen, althans éénmaal (telkens)
-brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die
[minderjarige 2] , en/of
-(vervolgens) klaarkomen in de vagina van die [minderjarige 2] .

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. [officier van justitie] heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 212 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, ook als die aanwijzingen inhouden een meldplicht en het volgen van een ambulante behandeling bij forensische polikliniek Het Dok of soortgelijke ambulante forensische zorg gedurende een jaar, alsmede een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.

Ontvankelijkheid officier van justitie

Inleiding
Ingevolge artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) stelt het openbaar ministerie terzake van een misdrijf omschreven in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaar of ouder is, de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid zijn of haar mening over het gepleegde feit kenbaar te maken. De wetgever heeft met de verplichting van artikel 167a Sv beoogd te waarborgen dat strafrechtelijk optreden achterwege blijft indien de belangen van de minderjarige daartoe aanleiding geven. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat, terwijl er ten aanzien van de ten laste gelegde feiten sprake is van een verdenking van het misdrijf omschreven in artikel 245 Sr, de minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , niet overeenkomstig artikel 167a Sv zijn gehoord. Het dossier bevat ook geen aanwijzing dat de meisjes door het openbaar ministerie zijn uitgenodigd voor een dergelijk horen noch dat de mogelijkheid daartoe heeft ontbroken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat [minderjarige 2] wel als getuige door de politie is gehoord en dat zij aldus in de gelegenheid is gesteld zich over het feit uit te laten. Ten aanzien van het niet horen van [minderjarige 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat niet-naleving van het bepaalde in artikel 167a Sv niet hoeft te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Beoordeling
Niet-naleving van het bepaalde in artikel 167a Sv kan onder omstandigheden leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging van de verdachte. Voor een dergelijke, vergaande, consequentie is eerst plaats indien het openbaar ministerie bij zijn op artikel 167, tweede lid Sv gegronde afweging of in het gegeven geval van vervolging moet worden afgezien op gronden aan het algemeen belang ontleend, de mening van de minderjarige niet heeft betrokken en door dit na te laten zodanig in strijd heeft gehandeld met de jegens de minderjarige te betrachten zorgvuldigheid, dat dit in de omstandigheden van het geval moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De enkele omstandigheid dat de minderjarige, hoewel daartoe de mogelijkheid bestond, door het openbaar ministerie niet in de gelegenheid is gesteld zijn of haar mening over het gepleegde feit kenbaar te maken, is niet voldoende om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging van de verdachte heeft kunnen overgaan. Het komt immers erop aan of de minderjarige door dat verzuim dan wel door het instellen van de vervolging zo ernstig in zijn of haar belang is geschaad dat dat, afgewogen tegen andere met de vervolging gemoeide belangen, dient te leiden tot het oordeel dat vervolging achterwege had moeten blijven (HR 16 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4308,
NJ2012, 437).
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige 2] weliswaar als getuige door de politie is gehoord, doch niet expliciet in het kader van artikel 167a Sv. De politie heeft haar immers niet gevraagd haar mening over het strafbare feit te geven. Evenmin is [minderjarige 2] gevraagd hoe zij tegenover vervolging van de verdachte staat. Uit haar verklaring bij de politie komt wel naar voren dat zij vrijwillig seks heeft gehad met de verdachte en dat zij het niet eens was met het feit dat haar moeder daarvan aangifte heeft gedaan.
[minderjarige 1] is noch door de politie noch door het openbaar ministerie gehoord over het feit. Uit het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting blijkt evenwel dat de verdachte en [minderjarige 1] (die thans 16 jaar oud is) nog steeds een affectieve relatie hebben, dat de verdachte tot aan het aan hem opgelegde contact- en locatieverbod woonachtig was bij [minderjarige 1] en haar ouders, alsmede dat de verdachte de uit hun relatie geboren dochter heeft erkend en hier ook mede de zorg voor draagt.
Een toelichting waarom in beide zaken in weerwil van een en ander vervolging aangewezen is, is niet gegeven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door niet-naleving van het bepaalde in artikel 167a Sv de belangen van de minderjarige meisjes, afgewogen tegen de strafvorderlijke belangen, door het instellen van vervolging in ernstige mate zijn veronachtzaamd. Aldus kan niet gezegd worden dat het openbaar ministerie in redelijkheid tot vervolging heeft kunnen besluiten.
Conclusie
De officier van justitie is niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.