ECLI:NL:RBROT:2015:7166

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
ROT 15/5925, ROT 15/5924 en ROT 15/5995
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en definitieve verwijdering van een leerling wegens onherstelbare vertrouwensbreuk en betrokkenheid bij fraude

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een leerling (eiser) en de rector van een school (verweerder) over de schorsing en definitieve verwijdering van de leerling. De leerling was per direct verwijderd van school na een incident waarbij hij betrokken zou zijn geweest bij inbraak op de computers van leraren en fraude met toetsen. De rechtbank heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen en het beroep tegen de schorsing en verwijdering beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de verwijdering van de leerling niet in verhouding stond tot de feiten, aangezien de rol van de leerling niet duidelijk was en hij in zijn eindexamenjaar zat. De voorzieningenrechter concludeerde dat de definitieve verwijdering een te verstrekkende maatregel was, gezien de onduidelijkheid over de betrokkenheid van de leerling bij de fraude. De rechtbank schorste het bestreden besluit tot definitieve verwijdering en verklaarde het beroep tegen de schorsing gegrond. De rechtbank oordeelde dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen en dat het primaire besluit van 25 juli 2015 werd geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.

De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen de beslissing inzake de voorlopige voorzieningen, maar er kan wel hoger beroep worden ingesteld tegen de uitspraak over het beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer(s): ROT 15/5925
ROT 15/5924 (hoofdzaak)
ROT 15/5995
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2015 op de verzoeken om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak in de zaak tussen

[eiser] , te Dordrecht, verzoeker, tevens eiser (hierna: eiser),

gemachtigde: mr. S.M.M. Teklenburg,
en

de rector van het [school 1] , verweerder,

gemachtigde: mr. F.J.J.M. Janssen.

Procesverloop

Zaaknummers: ROT 15/5925 en ROT 15/5924
Bij besluit van 29 juni 2015 (primair besluit 1) heeft verweerder eiser per direct verwijderd van school.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 juli 2015 (primair besluit 2) heeft verweerder primair besluit 1 ingetrokken en eiser en zijn ouders bericht voornemens te zijn eiser te verwijderen en eiser hangende de verwijderingsprocedure te schorsen. Het ingediende bezwaar is mede gericht geacht tegen dit besluit.
Bij besluit van 16 september 2015 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Zaaknummer: ROT 15/5995
Bij besluit van 22 september 2015 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder eiser definitief verwijderd van school.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 5 oktober 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn moeder [moeder] . Verweerder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [conrector] , conrector.

Overwegingen

1.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
1.2.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
2. Aan het bestreden besluit 1 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat sprake is van een ernstige onherstelbare vertrouwensbreuk ten gevolge van de betrokkenheid van eiser bij de inbraak op de computers van leraren en de fraude ten aanzien van de toetsen. Verweerder is dan ook voornemens eiser te verwijderen van school. In afwachting van deze verwijderingsprocedure is eiser geschorst.
3. Aan het bestreden besluit 2 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser inmiddels de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en eiser daarom definitief verwijderd wordt van school vanwege de onherstelbare vertrouwensbreuk. Het [school 2] is bereid om eiser toe te laten.
4. Eiser heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met de wet omdat de rector niet bevoegd is deze besluiten te nemen. De betrokkenheid van eiser staat geenszins vast. De bestreden besluiten zijn om die reden dan ook niet voldoende gemotiveerd. Ten slotte staat de definitieve verwijdering niet in verhouding tot hetgeen eiser heeft gedaan.
5.1
Bevoegdheid verweerder
5.2
De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder bevoegd was om de bestreden besluiten te nemen.
5.3.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet op het voorgezet onderwijs (WVO) - voor zover thans van belang - kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor elke soort van scholen of voor afdelingen van die scholen voorwaarden voor de toelating en voorschriften omtrent verwijdering en voorwaardelijke bevordering worden vastgesteld. Definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten.
5.4.
Op grond van artikel 14, tweede lid, van het Inrichtingsbesluit WVO geschiedt definitieve verwijdering van een leerplichtige leerling slechts na overleg met de inspectie. Hangende dit overleg kan de leerling worden geschorst. Het overleg strekt er mede toe na te gaan op welke andere wijze de betrokken leerling onderwijs zal kunnen volgen.
5.5.
In artikel 32c van de WVO is bepaald dat het bevoegd gezag na overleg met de rector, de directeur, de conrector en de adjunct-directeur een managementstatuut vaststelt.
5.6.
In artikel 32b1, eerste lid, van de WVO is bepaald dat het bestuur hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden kan overdragen aan de centrale directie, de rector of de directeur van de school.
5.7.
In artikel 4, eerste lid, van het Managementstatuut is onder meer bepaald dat het bestuur alle onderwijskundige aangelegenheden met betrekking tot de school delegeert aan de rector waaronder besluiten inzake het toelaten, bevorderen, schorsen en verwijderen van leerlingen.
5.8
Het bestuur van de Stichting [school 1] (het bestuur) is het bevoegd gezag. Uit artikel 32b1, eerste lid, van de WVO volgt dat taken en bevoegdheden van het bestuur kunnen worden overgedragen aan onder meer verweerder. Gelet op artikel 4 van het Managementstatuut was verweerder bevoegd de besluiten ten aanzien van de schorsing in afwachting van de verwijdering en de definitieve verwijdering te nemen.
6.1
Definitieve verwijdering (ROT 15/5995)
6.2
De voorzieningenrechter overweegt, gelet op het verhandelde ter zitting, dat het besluit tot definitieve verwijdering voor eiser het meest verstrekkend is en dat het verzoek om voorlopige voorziening dat daarop betrekking heeft dan ook als eerste zal worden beoordeeld.
6.3.
De bevoegdheid om een leerling van school te verwijderen is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het besluit tot verwijdering terughoudend toetst omdat de beslissing om gebruik te maken van de bevoegdheid tot verwijdering bij het bestuur van de school ligt.
6.4.
Verweerder heeft de definitieve verwijdering van eiser gebaseerd op een onherstelbare vertrouwensbreuk ten gevolge van het handelen van eiser dan wel de betrokkenheid van eiser bij de inbraak op de computers van de docenten en fraude ten aanzien van de toetsen. Verweerder komt tot de conclusie dat eiser op de hoogte was van de plannen en de voorbereidingshandelingen om ten behoeve van een andere leerling toetsen te ontvreemden en daarvoor in te breken in de beveiligde accounts van de docenten, aanwezig was in de mediatheek in gezelschap van [mede-leerling 1] en [mede-leerling 2] op het moment dat er door hen werd ingebroken in de accounts van de docenten met als doel de toetsen te ontvreemden, voor zover hij zelf niet actief heeft geparticipeerd bij het inbreken in de accounts, niet heeft ingegrepen de andere jongens te weerhouden van hun actie, zelf van de gestolen toets gebruik heeft gemaakt, heeft deelgenomen aan de verspreiding van de ontvreemde toetsen onder andere leerlingen en de schoolleiding of andere medewerkers van de school niet op de hoogte heeft gebracht van deze gebeurtenissen. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat eiser is verwijderd om de docenten te beschermen en omdat eiser weinig toekomst meer heeft op de school vanwege de spanningen bij de leraren over zijn aandeel in de fraude en het inbreken. Verweerder heeft de belangenafweging in het voordeel van de docenten uit laten vallen. Eiser ontkent toetsen te hebben verkocht en stelt dat hij zelf niet heeft ingelogd op de computers van de docenten maar wel aanwezig was in de mediatheek toen het gebeurde maar zich afzijdig heeft gehouden.
6.5.
De stelling van eiser dat de school een kenbaar verwijderingsbeleid moet hebben en dat ten grondslag moet liggen aan een verwijdering, kan niet slagen. Artikel 27, eerste lid, van de WVO, gelezen in samenhang met artikel 14, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit WVO, biedt een wettelijke grondslag voor een besluit tot verwijdering een leerling. Een apart verwijderingsbeleid is dan ook niet noodzakelijk. De voorzieningenrechter verwijst hierbij onder meer naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 april 2014, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7767.
6.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de feiten omtrent de fraude ten aanzien van de toetsen niet duidelijk zijn geworden. De rol en betrokkenheid van eiser bij deze fraude is dan ook geenszins vast te stellen. Wel staat vast dat de rol van de andere twee leerlingen, [medeleerling 1] en [medeleerling 2] , groter is geweest dan die van eiser. Zo is eiser in ieder geval niet betrokken geweest bij de aanschaf en het plaatsen van de keylogger in de computers van de docenten ten einde inloggevens te verkrijgen. Verder is de rol van eiser in de mediatheek op het moment van het inbreken op de accounts van de docenten niet duidelijk geworden. Wel staat vast dat eiser wist van de van het account van de leraar Latijn verkregen toets. Of eiser daadwerkelijk zelf toetsen heeft verkocht of verspreid is ook onduidelijk gebleven. Eiser heeft slechts toegegeven twee andere leerlingen gewezen te hebben op de omstandigheid dat [medeleerling 1] in het bezit was van de toets Latijn en dat [medeleerling 1] de toets aan deze jongens heeft verkocht. Verweerder heeft niet aannemelijk kunnen maken dat eiser de toetsen wel verkocht dan wel verspreid zou hebben. Dat eiser niet heeft ingegrepen of de schoolleiding op de hoogte heeft gesteld van de verkregen toets Latijn, geldt voor meer leerlingen. Deze leerlingen zijn niet verwijderd. Voor hun gold als straf, zo heeft verweerder ter zitting verklaard, dat de toets Latijn ongeldig is verklaard en opnieuw gemaakt moest worden.
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat het vertrouwen van docenten en de schoolleiding in eiser als gevolg van de fraude ten aanzien van de toetsen forse schade heeft opgelopen. Daar staat tegenover dat de rol en betrokkenheid van eiser onduidelijk is gebleven. De voorzieningenrechter acht tevens van belang dat eiser in zijn eindexamenjaar zit en al geruime tijd niet naar school is geweest. Verder is eiser nog niet eerder betrokken geweest bij incidenten. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat een definitieve verwijdering een te verstrekkende maatregel is en verweerder in redelijkheid niet tot dit besluit kon komen.
6.7.
Gelet op het voorgaande zal bestreden besluit 2, strekkende tot definitieve verwijdering, in bezwaar geen stand kunnen houden, zodat er aanleiding is een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat dit besluit zal worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7.1.
Schorsing in afwachting van de verwijdering (ROT 15/5925 en ROT 15/5924)
7.2.
Aangezien het definitieve verwijderingsbesluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar heeft eiser een belang bij een beoordeling van zijn verzoek om voorlopige voorziening en het beroep inzake de schorsing in afwachting van de verwijderingsprocedure.
7.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
7.4.
Aan de schorsing in afwachting van de verwijderingsprocedure heeft verweerder dezelfde motivering ten grondslag gelegd als aan de definitieve verwijdering, te weten een onherstelbare vertrouwensbreuk ten gevolge van de rol en betrokkenheid van eiser bij de inbraak en fraude. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de schorsing in afwachting van de verwijderingsprocedure om dezelfde redenen als de definitieve verwijdering geen stand houden. Het beroep het beroep in zaak ROT 15/5924 is dan ook gegrond en bestreden besluit 1 komt dan ook voor vernietiging in aanmerking.
7.5.
Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
7.6.
Nu het primaire besluit van 25 juli 2015 aan een directe terugkeer naar school van eiser in de weg kan staan, zal de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb bepalen dat dat het primaire besluit van 25 juli 2015 wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar inzake de definitieve verwijdering.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart en de voorlopige voorziening toewijst, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht in de drie zaken vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de samenhangende zaken vast op € 1470,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening in zaak ROT 15/5995 toe en schorst het bestreden besluit 2 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van eiser;
  • verklaart het beroep in zaak ROT 15/5924 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 1;
  • schorst het primaire besluit van 25 juli 2015 tot zes weken na de beslissing op het bezwaar inzake de definitieve verwijdering;
  • wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb (ROT 15/5925) af;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van in totaal € 501,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1470,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 oktober 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak inzake de voorlopige voorzieningen staat geen rechtsmiddel open.
Tegen de uitspraak, voor zover dat ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.