Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2015 in de zaak tussen
,
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan in het kader van de Kinderpardonregeling. De eisers, een gezin van Iraakse nationaliteit, hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van de Definitieve regeling langdurig in Nederland verblijvende kinderen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvragen afgewezen, omdat de eisers niet hadden meegewerkt aan hun vertrek uit Nederland. De rechtbank oordeelde dat het niet meewerken aan vertrek de eisers kan worden toegerekend, en dat de staatssecretaris in dit geval veel beleidsvrijheid heeft bij de toepassing van de regeling. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin het meewerkcriterium werd besproken. De rechtbank concludeerde dat de eisers in beginsel aan de voorwaarden van de regeling voldeden, maar dat hun gebrek aan medewerking aan het vertrek hen in de weg stond. De rechtbank verwierp ook de beroepsgrond dat het meewerkcriterium in strijd is met het doel van de regeling om de verblijfsrechtelijke positie van langdurig verblijvende kinderen te verbeteren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet onterecht had gesteld dat de weigering om verblijf toe te staan geen schending van het recht op privéleven opleverde, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond en wees op de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.